ECLI:NL:RBOBR:2025:117
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de definitieve tegemoetkoming op grond van de NOW-1 regeling en de toepassing van artikel 7 in relatie tot herstructurering binnen een groep van rechtspersonen
In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 13 januari 2025, in de zaak tussen [eiseres] B.V. en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, staat de definitieve tegemoetkoming van € 70.496 op grond van de NOW-1 regeling centraal. Eiseres is het niet eens met de hoogte van deze tegemoetkoming en voert aan dat de lagere loonkosten, die zijn ontstaan door een herstructurering binnen de groep van rechtspersonen waar zij deel van uitmaakt, niet in aanmerking genomen mogen worden. De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden van eiseres en komt tot de conclusie dat de minister de tegemoetkoming correct heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is om artikel 7 van de NOW-1 buiten toepassing te laten en dat er geen maatwerk toegepast hoeft te worden. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard.
Het procesverloop begint met de aanvraag van eiseres voor de definitieve tegemoetkoming, die door de minister op 31 augustus 2022 is vastgesteld op € 52.558, maar later is verhoogd naar € 70.496. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij de minister heeft gereageerd met een verweerschrift. Tijdens de zitting op 9 december 2024 zijn de standpunten van beide partijen besproken. De rechtbank concludeert dat de minister terecht rekening heeft gehouden met de lagere loonsom in de subsidieperiode, die het gevolg is van de herstructurering. Eiseres heeft niet aangetoond dat deze herstructurering puur administratief was en dat de werkgelegenheid daadwerkelijk is behouden. De rechtbank wijst erop dat de minister bij de uitvoering van de NOW-1 geen maatwerk kan bieden in situaties zoals die van eiseres, omdat de regeling generiek van aard is en gericht op snelheid en eenvoud in de uitvoering.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op een hogere tegemoetkoming en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.