ECLI:NL:RBOBR:2025:1161

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
24/1594
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking exploitatievergunning coffeeshop wegens overschrijding handelsvoorraad en toepassing Wet bibob

Op 28 februari 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een vereniging, eiseres, en de burgemeester van de gemeente Eindhoven. De burgemeester had op basis van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet bibob) de exploitatievergunning van een coffeeshop ingetrokken. De intrekking volgde na de ontdekking van een handelsvoorraad van 380,5 kilogram softdrugs, terwijl de toegestane voorraad maximaal 500 gram bedraagt. De rechtbank oordeelde dat de intrekking geen bestraffende sanctie was, maar een evenwichtige maatregel om crimineel misbruik te voorkomen. Eiseres voerde aan dat de burgemeester misbruik van zijn bevoegdheid had gemaakt en dat de intrekking onevenredig was, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester bevoegd was om de vergunning in te trekken en dat het beroep van eiseres ongegrond was. De uitspraak benadrukt de toepassing van de Wet bibob en de rol van de burgemeester in het handhaven van de openbare orde en het voorkomen van criminele activiteiten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/1594

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 februari 2025 in de zaak tussen

de vereniging [naam vereniging] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. G.A.C. Beckers),
en

de burgemeester van de gemeente Eindhoven, de burgemeester

(gemachtigden: mr. B. Timmermans en R. Rietrae).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van de exploitatievergunning voor coffeeshop [naam coffeeshop] .
1.1.
De burgemeester heeft de aan eiseres verleende exploitatievergunning met het besluit van 23 maart 2023 ingetrokken (hierna: het intrekkingsbesluit). Met het bestreden besluit van 25 januari 2024 op het bezwaar van eiseres is de burgemeester bij dat besluit gebleven.
1.2.
De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiseres heeft op 6 november 2024 een nader stuk ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, vergezeld door [naam] (penningmeester van eiseres) en de gemachtigden van de burgemeester.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft sinds 16 november 2022 een exploitatievergunning op grond van artikel 2:28 van de Algemene plaatselijke verordening Eindhoven. De vergunning is verleend voor de exploitatie van een openbare inrichting aan de [adres] . Eiseres exploiteert in deze inrichting coffeeshop [naam coffeeshop] (de coffeeshop). De burgemeester gedoogt de coffeeshop op basis van zijn Coffeeshopbeleid Eindhoven 2020 (het gedoogbeleid).
2.1.
Met zijn besluit van 29 maart 2022 heeft de burgemeester de coffeeshop voor de duur van 12 maanden gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De reden voor deze sluiting is dat de politie op 9 februari 2022 in een auto en in vijf panden in Eindhoven en Nuenen in totaal 380,5 kg softdrugs heeft aangetroffen. Deze softdrugs behoorden volgens de burgemeester tot de handelsvoorraad van de coffeeshop. Een deel van de softdrugs heeft de politie aangetroffen in de coffeeshop, te weten 1 kg hennep, 0,5 kg hasj en 403 joints. De rest van de softdrugs heeft de politie aangetroffen in zogeheten ‘stashplekken’, te weten in een bedrijfspand (20 kg hennep en 12 kg hasj) en in twee garages behorend bij twee woningen in Eindhoven (88 kg hennep en 84 kg hasj) en in een garage in Nuenen (120 kg hennep en 36,5 kg hasj). Ook heeft de politie een deel van de voorraad van de coffeeshop aangetroffen in een personenauto (13,5 kg hennep en 5 kg hasj). Een coffeeshop mag op grond van het gedoogbeleid maximaal 500 gram softdrugs als handelsvoorraad houden. Datzelfde staat in de Beleidsregels artikel 13b Opiumwet Eindhoven 2016 (het zogeheten Damoclesbeleid). De burgemeester heeft de coffeeshop overeenkomstig het Damoclesbeleid voor 12 maanden gesloten, omdat de coffeeshop een handelsvoorraad hield van meer dan 500 gram. Eiseres heeft zich bij de sluiting neergelegd.
2.2.
De bevindingen van de politie op 9 februari 2022 zijn voor de burgemeester ook de reden geweest om een onderzoek te starten op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet bibob). De burgemeester heeft het Landelijk Bureau Bibob (LBB) gevraagd om de coffeeshop te onderzoeken en een advies uit te brengen op grond van artikel 9 van de Wet bibob.
2.3.
Dat advies heeft het LBB op 11 augustus 2022 aan de burgemeester uitgebracht. Het LBB is hierin tot de conclusie gekomen dat een ernstig gevaar bestaat dat de exploitatievergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten en om stafbare feiten te plegen, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en b, van de Wet bibob.
2.4.
De burgemeester heeft het advies van het LBB voor zijn intrekkingsbesluit gebruikt en de conclusie uit het advies overgenomen. Hij heeft gesteld dat de intrekking van de exploitatievergunning nodig is om het criminele misbruik dat eiseres met deze vergunning heeft gemaakt te beëindigen en niet te laten voortduren. Ook vindt de burgemeester dat de coffeeshop een ernstig verwijt kan worden gemaakt, omdat de coffeeshop een extreem hoge handelsvoorraad heeft aangehouden. De burgemeester heeft verder toegelicht dat het algemeen belang dat is gediend met het intrekkingsbesluit zwaarder weegt dan het belang van eiseres bij exploitatie van de coffeeshop. Hij is tot de conclusie gekomen dat de intrekking van de exploitatievergunning een evenredige maatregel is.
2.5.
Met het bestreden besluit is de burgemeester bij het intrekkingsbesluit gebleven. De burgemeester heeft in het bestreden besluit een nadere toelichting gegeven over de evenredigheid van het intrekkingsbesluit, meer in het bijzonder in het licht van de al eerder opgelegde sluiting. Volgens de burgemeester maakt de eerdere sluiting niet dat het intrekkingsbesluit onevenredig is. De beide besluiten zijn niet gebaseerd op dezelfde onderbouwing en hebben ieder een eigen karakter. Omdat de inhoudelijke beoordeling en de doelstelling van de besluiten niet gelijk zijn, kunnen de gevolgen van de beide besluiten ook niet met elkaar worden vergeleken. De burgemeester heeft verder toegelicht dat de intrekking van de vergunning nodig is en ook een geschikt middel om te voorkomen dat het ernstige gevaar, bedoeld in artikel 3 van de Wet bibob ook daadwerkelijk optreedt. Hierbij heeft de burgemeester het standpunt van eiseres dat de gedoogconstructie zoals die in Nederland bestaat per definitie strafbare feiten faciliteert en dat wederrechtelijk verkregen vermogen per definitie wordt benut, betwist. Het overschrijden van de toegestane handelsvoorraad en daarmee het plegen van strafbare feiten is niet inherent aan de exploitatie van een coffeeshop. Verder slaagt het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel niet. Ten slotte heeft de burgemeester nader toegelicht waarom hij niet kon volstaan met het verbinden van nadere voorschriften aan de vergunning.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de burgemeester kon overgaan tot intrekking van de exploitatievergunning. Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Hieronder legt de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden van eiseres uit waarom zij dit vindt. Aan het einde van de uitspraak legt de rechtbank uit welke gevolgen haar oordeel voor eiseres heeft.
3.1.
Kort gezegd, voert eiseres aan dat de burgemeester misbruik van zijn bevoegdheid heeft gemaakt en dat de intrekking van de exploitatievergunning onevenredig is. Voor het standpunt dat de intrekking onevenredig is, heeft eiseres een aantal argumenten aangedragen. Zij stelt in de eerste plaats dat de intrekking in haar situatie een bestraffende sanctie is en niet een herstelsanctie. In de tweede plaats vindt eiseres dat de ernst van de feiten een intrekking van de vergunning niet rechtvaardigt. En ten derde heeft de burgemeester in het licht van de eerdere sluiting volgens eiseres niet coherent gehandeld. De rechtbank zal deze gronden en de daarbij behorende argumenten hieronder achtereenvolgens behandelen.
3.2.
De in deze uitspraak genoemde artikelen uit de Wet bibob en de Opiumwet zijn in de bijlage opgenomen.
Misbruik van bevoegdheid
4. Eiseres betoogt aan de hand van de voorgeschiedenis van de zaak dat de burgemeester misbruik van zijn bevoegdheid heeft gemaakt. Volgens eiseres werd de coffeeshop druk bezocht en naar tevredenheid van politie en gemeente geëxploiteerd. Zij had ook een goede verstandhouding met de gemeente. Zo heeft zij in 2019 gesprekken met de gemeente gevoerd over het treffen van verkeersmaatregelen, vanwege parkeer- en verkeersproblemen. In 2021 heeft de gemeente nog bij eiseres geïnformeerd naar de bereidheid om mee te werken aan een verplaatsing van de coffeeshop. Zij heeft in haar beroepschrift uit een e-mail van 21 juli 2021 over dit onderwerp geciteerd. Ook uit deze e-mail volgt dat zij een goede verstandhouding met de gemeente had. Verder komt in deze e-mail de gebiedsontwikkeling Humperdincklaan ter sprake, het gebied waar ook de coffeeshop is gevestigd. Op 11 juli 2022 heeft de gemeente daarover een gesprek gehad met buurtbewoners. Uit dat gesprek volgt volgens eiseres dat de gemeente plots geen voorstander meer was van de verplaatsing van de coffeeshop en dat het sentiment dus was veranderd. Zij concludeert hieruit dat voor de coffeeshop geen plaats meer was. Het college heeft de Wet bibob misbruikt om dit politiek-bestuurlijke besluit te bewerkstelligen, aldus eiseres.
4.1.
In artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat het bestuursorgaan, in deze zaak de burgemeester, de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel gebruikt dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. De rechtbank leidt verder uit rechtspraak van het College van beroep voor het bedrijfsleven en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) af dat misbruik van bevoegdheid zich voordoet als het bestuursorgaan met zijn besluit in strijd met doel en strekking van de wet handelt. [1]
4.2.
Het doel van de Wet bibob is om te voorkomen dat ongewild criminele activiteiten worden gefaciliteerd. Volgens de wetgever zijn criminele organisaties en criminelen in bepaalde gevallen afhankelijk van bestuurlijke besluitvormingsprocessen voor de continuering en afscherming van criminele activiteiten. Zij hebben er belang bij om op onoorbare wijze verkregen gelden een ogenschijnlijk legale herkomst te geven en in het maatschappelijk en financieel verkeer te brengen. Het initiatief tot het nieuwe bestuurlijk instrumentarium is genomen naar aanleiding van signalen van bestuursorganen dat criminele personen doordringen in het economisch leven en een beroep doen op bestuurlijke faciliteiten. De wetgever noemt in dit kader onder andere de horeca en coffeeshops als branches die kenmerken vertonen die wijzen op kwetsbaarheid voor criminaliteit. [2]
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester met zijn besluit niet in strijd gehandeld met het hiervoor omschreven doel van de Wet bibob. Bij dit oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres, ook ter zitting, heeft erkend dat de burgemeester bevoegd is om tot intrekking van de exploitatievergunning over te gaan en dat eiseres het ernstige gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en b, van de Wet bibob als zodanig ook niet heeft betwist. Dat eiseres het niet eens is met het gebruik van de bevoegdheid en meer in het bijzonder met de weging van de feiten, maakt nog niet dat de burgemeester alleen al daarom misbruik van zijn bevoegdheid heeft gemaakt. [3] In het tijdspad dat eiseres in haar beroepschrift heeft geschetst, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Dat het sentiment over de exploitatie van de coffeeshop op enig moment is omgeslagen, zoals eiseres stelt, is, gelet op het onderzoek van de politie en de sluiting van de coffeeshop, verklaarbaar. Het betoog van eiseres slaagt niet.
Evenredigheid: aard van de sanctie
5. Eiseres voert verder aan dat de burgemeester de intrekking van de exploitatievergunning en de sluiting van de coffeeshop op grond van artikel 13b van de Opiumwet op hetzelfde feitencomplex heeft gebaseerd. Dat maakt het intrekkingsbesluit, dat na de eerdere sluiting is genomen, een sanctie met een bestraffend karakter. De burgemeester had daarom intensiever aan het evenredigheidsbeginsel moeten toetsen. Eiseres betoogt in dit verband verder dat het LBB niet heeft vastgesteld dat de bestuursleden van eiseres persoonlijk waren betrokken bij de overtreding van de Opiumwet. De overtredingen kunnen daarom niet aan eiseres worden toegerekend. Voor dit standpunt wijst zij op de conclusie van Staatsraad Advocaat-Generaal (AG) Wattel van 15 februari 2023. [4]
5.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [5] volgt dat de intrekking van een exploitatievergunning op grond van de Wet bibob geen bestraffende sanctie is. Volgens de Afdeling heeft de toepassing van de in artikel 3 van de Wet bibob neergelegde weigeringsgrond tot doel te voorkomen dat overheidsorganen onbewust en ongewild door vergunningen te verlenen, subsidie te geven of een overheidsopdracht te gunnen, criminele activiteiten faciliteren. De intrekking van de vergunning is er niet op gericht nadeel toe te brengen dat verder gaat dan het bereiken van voormeld, niet direct op benadeling gericht doel. Het instrumentarium is niet gericht op bestraffing van een dader en wordt naar nationaal recht ook niet als een strafrechtelijk instrumentarium aangemerkt, aldus de Afdeling.
5.2.
De rechtbank ziet in het feit dat de burgemeester de coffeeshop voorafgaand aan de intrekking van de exploitatievergunning heeft gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet geen reden om de intrekking toch als een bestraffende sanctie te zien. De sluiting van een coffeeshop is een herstelsanctie en heeft als doel het beëindigen van een overtreding en herhaling daarvan te voorkomen. De bevoegdheid tot sluiting is opgenomen in de Opiumwet. Met artikel 13b van de Opiumwet, waarin de sluitingsbevoegdheid is opgenomen, beoogt de wetgever negatieve effecten van de handel in en het gebruik van drugs, onder meer bezien vanuit het perspectief van de openbare orde, tegen te gaan. [6] De intrekking van een exploitatievergunning is gebaseerd op de Wet bibob. Zoals uit overweging 4.2 volgt, heeft de intrekkingsbevoegdheid uit de Wet bibob een ander doel dan de sluitingsbevoegdheid uit de Opiumwet. Omdat de beide herstelsancties een eigen functie hebben en een eigen doel nastreven, krijgt de intrekking van de exploitatievergunning na de eerdere sluiting niet een bestraffend karakter. De rechtbank ziet steun voor haar oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019 over coffeeshop De Apotheker. In die zaak ging het om een stapeling van twee sluitingen, te weten de sluiting van een woning en de sluiting van De Apotheker. De Afdeling vond de sluiting van de coffeeshop geen bestraffende sanctie, ook al was de woning waarin een aan De Apotheker te relateren handelsvoorraad was aangetroffen, al gesloten. Daarbij heeft de Afdeling laten meewegen dat de sluiting van de coffeeshop een ander doel diende dan de sluiting van de woning. [7] Bovendien liggen aan de sluiting, zoals de burgemeester terecht stelt, andere overwegingen ten grondslag dan aan de intrekking. Bij de sluiting was de aangetroffen handelsvoorraad doorslaggevend. Bij de intrekking speelt niet alleen de handelsvoorraad mee, maar, zoals uit de overwegingen hierna zal volgen, ook de pleegperiode.
5.3.
Voor zover eiseres betoogt dat de overtredingen van de Opiumwet niet aan haar kunnen worden toegerekend, overweegt de rechtbank het volgende. De conclusie van AG Wattel van 23 augustus 2023 die eiseres noemt, is gewezen in twee zaken over een boete en over een last onder dwangsom. Deze twee sancties zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Awb. Uit de artikelen 5:41 en 5:32, eerste lid, van de Awb kan worden afgeleid dat deze sancties alleen kunnen worden opgelegd aan de overtreder, dus degene die een overtreding pleegt of medepleegt. Dat is anders bij de intrekking van een exploitatievergunning op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet bibob. Uit deze bepaling volgt dat de intrekkingsbevoegdheid ontstaat bij ernstig gevaar, als bedoeld in die bepaling. De mate van dat gevaar wordt, op grond van artikel 3, tweede en derde lid, van de Wet bibob, onder andere vastgesteld op basis van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten. In relatie staan tot strafbare feiten is niet hetzelfde als het plegen of medeplegen van een overtreding. De stelling van eiseres dat zij niet de overtreder is van de Opiumwet, leidt dan ook niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Het gaat erom dat eiseres in relatie staat tot strafbare feiten en dat heeft zij in deze zaak niet betwist.
5.4.
Het betoog van eiseres slaagt niet.
Evenredigheid: het vereiste van evenwichtigheid
6. Eiseres stelt verder dat de burgemeester in het kader van de evenwichtigheid van het intrekkingsbesluit te veel betekenis heeft gehecht aan de ernst van de feiten. Volgens eiseres had de burgemeester de bijzondere achtergrond van het gedoogbeleid in zijn beoordeling moeten meenemen. Dat gedoogbeleid is innerlijk tegenstrijdig. Eiseres heeft in dit verband gewezen op een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. [8] In dat arrest heeft het Gerechtshof overwogen dat het evident is dat de aanhoudende grote vraag naar softdrugs ertoe leidt dat aan de ‘achterdeur’ moet worden geput uit een handelsvoorraad die veel groter is dan (de gedoogde) 500 gram. Volgens het Gerechtshof kenmerkt deze achterdeurproblematiek zich door de paradoxale situatie waarin de exploitant van een bestuurlijk gedoogde coffeeshop strafbaar is voor het (elders) aanwezig hebben van een handelsvoorraad van meer dan 500 gram, terwijl die voorraad voor een behoorlijke bedrijfsvoering evident noodzakelijk is. Eiseres stelt dat deze innerlijke tegenstrijdigheid van het gedoogbeleid maakt dat de ernst van de feiten dient te worden genuanceerd. Zodra de burgemeester een coffeeshop gedoogt, weet hij dat de coffeeshophouder de Opiumwet moet overtreden om de exploitatie mogelijk te maken. Deze vaststelling heeft volgens eiseres gevolgen voor de evenredigheid van het intrekkingsbesluit. Daarbij komt dat de burgemeester veel nadruk legt op de grootte van de aangetroffen handelsvoorraad, terwijl hij hiervoor in zijn gedoogbeleid geen definitie heeft gegeven. Er zijn voorbeelden van zaken waarin een flinke handelsvoorraad niet heeft geleid tot zware straffen of tot intrekking van de exploitatievergunning van de betrokken coffeeshop. Zij wijst ter nadere toelichting op een zaak die in Enschede speelde. De ontdekking van ongeveer 300 kg hennep en hasjiesj deed het Openbaar Ministerie strafrechtelijk af met een transactie en de burgemeester heeft tegen de betrokken coffeeshop geen bestuurlijke maatregelen getroffen. Eiseres komt in haar beroepschrift tot de conclusie dat het intrekkingsbesluit onevenredig is.
6.1.
De burgemeester heeft in het bestreden besluit over de evenredigheid, kort samengevat, gemotiveerd dat het gaat om een zeer ernstig strafbaar feit. Het gaat om een enorme overschrijding van de gedoogde handelsvoorraad (380,5 kg versus 500 gram), verdeeld over verschillende stashlocaties, met een pleegperiode van bijna tien maanden. De overschrijding is bijna 5 keer zo groot als de in het Damoclesbeleid genormeerde 80 kg., die leidt tot een sluiting van 12 maanden. De burgemeester vindt de intrekking van de vergunning noodzakelijk en een geschikt middel om te voorkomen dat het ernstige gevaar, bedoeld in artikel 3 van de Wet bibob zich daadwerkelijk manifesteert. Eiseres valt volgens de burgemeester een ernstig verwijt te maken, omdat zij bekend is met de achterdeurproblematiek en zij de gedoogde handelsvoorraad toch op een extreme wijze heeft overschreden. De burgemeester wil met het intrekkingsbesluit voorkomen dat wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden benut. Volgens de burgemeester is dat voordeel, gezien de pleegperiode van 28 april 2021 tot en met 9 februari 2022, zeer groot. De belangen van eiseres bij de voortzetting van de exploitatie van de coffeeshop heeft hij betrokken bij zijn besluitvorming, maar deze wegen volgens de burgemeester niet op tegen het algemeen belang dat met het intrekkingsbesluit is gediend.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel, omdat het niet evenwichtig zou zijn. De burgemeester heeft dan ook over kunnen gaan tot intrekking van de exploitatievergunning.
6.3.
De rechtbank neemt bij haar oordeel in aanmerking dat de burgemeester het eiseres zwaar heeft mogen aanrekenen dat zij (vermoedelijk) meer dan negen maanden lang een te grote handelsvoorraad heeft aangehouden, die op enig moment bestond uit 380,5 kg softdrugs. In deze situatie, bezien in het licht van de mate van gevaar dat uit het LBB-advies naar voren komt, ziet de rechtbank geen ruimte voor de door eiseres voorgestane nuance op basis van het gedoogbeleid en de daarbij behorende achterdeurproblematiek. Hiervoor is allereerst van belang dat de Afdeling, zoals ook de burgemeester terecht stelt, al eerder in een uitspraak van 4 juni 2014 heeft overwogen dat het overschrijden van de toegestane handelsvoorraad en daarmee het plegen van strafbare feiten niet inherent is aan het exploiteren van de coffeeshop. [9] Voor zover deze Afdelingsuitspraak nuancering of bijstelling behoeft, gelet op de latere uitspraak van de Afdeling over de juridische status van de gedoogverklaring, is de rechtbank van oordeel dat dit in deze zaak niet tot de conclusie leidt dat het besluit onevenredig is. [10]
6.4.
Het is de keuze van eiseres geweest om de coffeeshop op deze schaal te exploiteren. Dat valt eiseres zwaar aan te rekenen. Door die schaal van exploitatie heeft eiseres zich in de situatie gebracht dat zij gedurende een langere periode een handelsvoorraad moest aanhouden die de toegelaten handelsvoorraad ontsteeg en die op enig moment 380,5 kg bedroeg. Zij heeft die handelsvoorraad bovendien op meerdere stashlocaties gehouden, waardoor ook op meerdere plekken een risico bestond. De rechtbank gaat dan ook mee met het standpunt van de burgemeester dat de overtreding van de gedoogcriteria zodanig omvangrijk is dat niet kan worden gesteld dat eiseres zich in een spagaat bevond. Dat eiseres zich door de lokale omstandigheden gedwongen zag om de coffeeshop op deze schaal te exploiteren, zoals zij ook ter zitting naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank anders. Eiseres is niet de enige coffeeshop in Eindhoven en de burgemeester heeft ter zitting toegelicht dat geen problemen zijn ontstaan bij de andere coffeeshops als gevolg van het wegvallen van de coffeeshop van eiseres. Voor zover eiseres betoogt dat de burgemeester in zijn gedoogbeleid geen nadere definitie heeft gegeven over de grootte van de handelsvoorraad, ziet de rechtbank hierin ook geen reden om het bestreden besluit te vernietigen. Het staat de burgemeester vrij om een op het geval toegespitste evenredigheidsbeoordeling te maken, waarbij hij alle specifieke omstandigheden van het (lokale) geval betrekt. Om die reden leiden de voorbeelden die eiseres in haar beroepschrift heeft genoemd, zoals het voorbeeld uit Enschede, ook niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
Evenredigheid: incoherent handelen van de burgemeester
7. Eiseres betoogt ten slotte dat de wijze waarop de burgemeester handhavend optreedt niet coherent is. De burgemeester sluit een coffeeshop op basis van artikel 13b van de Opiumwet voor twaalf maanden als de politie 80 kg of meer aan handelsvoorraad aantreft, maar eenmaal boven die grens maakt de burgemeester geen onderscheid meer in de aangetroffen hoeveelheid. Bij de beoordeling op grond van de Wet bibob maakt de burgemeester wél onderscheid in de aangetroffen hoeveelheid handelsvoorraad. Dat is incoherent, aldus eiseres.
7.1.
Dit betoog slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Zoals de rechtbank in overweging 5.2 heeft toegelicht, hebben de sluiting van de coffeeshop en de intrekking van de exploitatievergunning ieder een eigen functie en een eigen doel. Bovendien, en dat volgt ook uit die overweging, heeft de burgemeester aan de beide besluiten niet hetzelfde feitencomplex ten grondslag gelegd. Hoewel de grootte van de handelsvoorraad bij het intrekkingsbesluit een belangrijke rol heeft gespeeld, is dat niet de enige overweging van de burgemeester geweest. Dat de burgemeester in het Damoclesbeleid bij een aangetroffen handelsvoorraad van boven de 80 kg geen onderscheid meer maakt, maakt zijn handelwijze gelet op deze verschillen, niet incoherent.

Conclusie en gevolgen

8. Alles overziend, komt de rechtbank tot de conclusie dat de burgemeester over heeft kunnen gaan tot intrekking van de exploitatievergunning. Het beroep is daarom ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
8.1.
Omdat het beroep ongegrond is, bestaat geen reden voor een proceskostenveroordeling. Eiseres krijgt ook het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Grimbergen, voorzitter, en mr. M.M.L. Wijnen en mr. J. Krommendijk, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE

Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur

Artikel 3
1. Voorzover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, kunnen zij weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
strafbare feiten te plegen.
2. Voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, betreft, wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:
feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,
ingeval van vermoeden de ernst daarvan,
de aard van de relatie en
e grootte van de verkregen of te verkrijgen voordelen.
3. Voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, betreft, wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:
feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven,
ingeval van vermoeden de ernst daarvan,
de aard van de relatie en
het aantal van de gepleegde strafbare feiten.
4. De betrokkene staat in relatie tot strafbare feiten als bedoeld in het tweede en derde lid, indien:
hij deze strafbare feiten zelf heeft begaan,
hij direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over of vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan een rechtspersoon in de zin van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht die deze strafbare feiten heeft begaan, of
een ander deze strafbare feiten heeft gepleegd en deze persoon leidinggevende van betrokkene is, dan wel zeggenschaphebbende over betrokkene, vermogensverschaffer van betrokkene of een persoon die in een zakelijk samenwerkingsverband tot betrokkene staat of heeft gestaan.
5. De weigering dan wel intrekking, bedoeld in het eerste lid, vindt slechts plaats indien deze evenredig is met:
de mate van het gevaar en
voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, betreft, de ernst van de strafbare feiten.
6. Eenzelfde bevoegdheid tot weigering dan wel intrekking als bedoeld in het eerste lid hebben bestuursorganen, indien feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging of behoud van de aangevraagde dan wel gegeven beschikking een strafbaar feit is gepleegd. De weigering dan wel intrekking vindt slechts plaats, indien deze tenminste evenredig is met, ingeval van vermoedens, de ernst daarvan en met de ernst van het strafbare feit.
7. Voorzover blijkt dat geen sprake is van ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, kan het bestuursorgaan bij mindere mate van gevaar aan de beschikking voorschriften verbinden. Deze voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar. Het bestuursorgaan heeft eenzelfde bevoegdheid indien sprake is van een ernstig gevaar waarbij de ernst van de strafbare feiten weigering of intrekking van de beschikking niet rechtvaardigt. Het bestuursorgaan kan een op grond van deze bepaling gegeven voorschrift wijzigen. Indien niet wordt voldaan aan een op grond van deze bepaling gegeven voorschrift, kan het bestuursorgaan de beschikking intrekken.
Artikel 9
1. Het Bureau heeft tot taak aan bestuursorganen, voorzover deze bij of krachtens de wet de bevoegdheid hebben gekregen het Bureau daartoe te verzoeken, op verzoek advies uit te brengen over de mate van gevaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, of over de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 3, zesde lid.
[…].

Opiumwet

Artikel 13b
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
[…].

Voetnoten

1.Uitspraak van 8 augustus 2023, ECLI:NL:CBB:2023:410 (overweging 5.3). Dat volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2348. In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat het college alleen verplichtingen aan een subsidieontvanger kan opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie, maar dat de verplichting in die zaak een ander doel had (overweging 7.1).
2.Kamerstukken II, 1999/00, 26 883, nr. 3, p. 1-4.
3.Uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:1254 (overweging 6.1).
4.Conclusie van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:579.
5.Uitspraken van 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1993 (overweging 3.3) en van 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:1254 (overweging 5.2).
6.Uitspraak van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:486 (overweging 7.1).
7.Uitspraak van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:486 (overweging 7.2).
8.Tussenarrest van 8 juni 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1326.
9.Uitspraak van 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1993 (overweging 3.3).
10.In deze uitspraak van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3431, heeft de Afdeling overwogen dat enerzijds wordt vastgehouden aan het uitgangspunt dat het exploiteren van een coffeeshop illegaal is, terwijl anderzijds feitelijk wél van overheidswege regulering plaatsvindt die onder omstandigheden verkoop van softdrugs mogelijk maakt. Mede om deze paradoxale situatie heeft de Afdeling de gedoogverklaring inmiddels gelijkgesteld met een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb om rechtsbescherming te bieden (overweging 7).