ECLI:NL:RBOBR:2025:1110

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
24/2168
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank bij beroep tegen dwangsombesluit zonder bezwaarfase

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 25 februari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen een dwangsombesluit van de heffingsambtenaar behandeld. Eiseres is het niet eens met de beslissing van de rechtbank om haar beroep door te sturen naar de heffingsambtenaar voor verdere behandeling als bezwaarschrift. De rechtbank oordeelt dat zij onbevoegd is om het beroep te behandelen, omdat eiseres eerst de bezwaarfase bij de heffingsambtenaar moet doorlopen. Dit volgt uit de Algemene wet bestuursrecht, die vereist dat er eerst bezwaar moet worden gemaakt voordat beroep kan worden ingesteld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde, maar niet tegen het dwangsombesluit. De rechtbank heeft in haar beoordeling aangegeven dat de gronden van eiseres zich enkel richten op het niet toekennen van een dwangsom en dat er geen beroep is ingesteld tegen de vastgestelde waarde. De rechtbank heeft de beslissing genomen om het griffierecht aan eiseres terug te betalen, omdat er geen griffierecht verschuldigd is voor de behandeling van het bezwaar door de heffingsambtenaar. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/2168

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.W. Vugts),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. Met deze uitspraak verwijst de rechtbank het beroep van eiseres tegen een voor bezwaar vatbare beslissing naar de heffingsambtenaar om verder als bezwaarschrift te behandelen.
1.1.
Met het besluit van 11 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft de heffingsambtenaar het verzoek van eiseres om toekenning van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen afgewezen.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend
1.4.
Omdat de rechtbank kennelijk onbevoegd is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.

Totstandkoming van de besluitvorming

2. Aan het tot stand komen van het bestreden besluit is het volgende voorafgegaan.
2.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning aan de [adres] met de WOZ-beschikking van 22 februari 2023 (de beschikking) vastgesteld voor het kalenderjaar 2023. De beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum waarbij ook de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) is bekendgemaakt.
2.2.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de met de beschikking vastgestelde waarde.
2.3.
Met de uitspraak op bezwaar van 23 januari 2024 heeft de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde gehandhaafd.
2.4.
Eiseres heeft op 14 februari 2024 de heffingsambtenaar in gebreke gesteld, omdat niet tijdig op haar bezwaar zou zijn beslist. Eiseres heeft daarbij verzocht om toekenning van een dwangsom.
2.5.
Met het bestreden besluit heeft de heffingsambtenaar het verzoek van eiseres om toekenning van een dwangsom afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank is onbevoegd om kennis te nemen van het beroep. Zij legt hierna uit hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
3.1.
Eiseres heeft op 25 april 2024 beroep ingesteld bij de rechtbank. In het daarvoor bestemde digitale formulier heeft eiseres aangegeven beroep in te stellen tegen een besluit van 10 april 2024. Eiseres zegt in beroep te gaan “tegen de Belastingsamenwerking Oost-Brabant”. De gronden in het beroepschrift richten zich alleen tegen het niet toekennen van een bestuurlijke dwangsom. Gronden tegen de vastgestelde waarde zijn door eiseres niet aangevoerd.
3.2.
Op het verzoek van eiseres om toekenning van een dwangsom is door de heffingsambtenaar niet beslist door middel van de uitspraak op bezwaar van 23 januari 2024, maar met het bestreden besluit (van 11 maart 2024). Tegen dit besluit staat op grond van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) weliswaar beroep open bij de rechtbank, maar op grond van artikel 7:1 van de Awb moet voorafgaand aan het instellen van beroep eerst bezwaar worden gemaakt bij de heffingsambtenaar.
3.3.
De rechtbank heeft met een brief van 20 januari 2025 aan partijen laten weten dat eerst de bezwaarprocedure bij de heffingsambtenaar moet worden doorlopen. Het beroepschrift van eiseres is daarbij doorgestuurd aan de heffingsambtenaar om verder als bezwaarschrift te behandelen. Aan eiseres is medegedeeld dat het door haar betaalde griffierecht aan haar zal worden vergoed, omdat er geen griffierecht (aan de rechtbank) is verschuldigd voor het in behandeling nemen van het bezwaar (door de heffingsambtenaar).
3.4.
Eiseres heeft in een ongedateerd bericht – door de rechtbank ontvangen op 6 februari 2025 – laten weten het niet eens te zijn met de beslissing van de rechtbank. De rechtbank heeft daarop op 11 februari 2025 een brief aan eiseres gestuurd met de volgende inhoud:

In uw beroepschrift geeft u aan dat uw beroep zich richt tegen “Belastingsamenwerking Oost-Brabant”. U vermeldt hierbij geen besluit waartegen u in beroep komt, maar alleen de datum 10 april 2024. In het dossier is geen besluit van 10 april 2024 aanwezig. Met uw beroepschrift heeft u het besluit meegezonden waarop uw beroep betrekking zou hebben, maar dat is een uitspraak op bezwaar van 23 januari 2024 over een fiscaal geschil.
Uit de inhoud van het beroepschrift maakt de rechtbank op dat u het niet eens bent met het feit dat aan uw cliënt geen dwangsom is toegekend. Volgens u heeft de heffingsambtenaar te laat beslist op uw bezwaar tegen de WOZ-waarde. Met het besluit van 11 maart 2024 met als onderwerp “Afwijzen dwangsombeschikking”, die in het digitale dossier aanwezig is, heeft de heffingsambtenaar aan u laten weten dat aan u geen dwangsom toekomt (het dwangsombesluit). In mijn brief van 20 januari 2025 noemde ik dit per abuis het besluit van 7 maart 2024. Excuses voor de daardoor eventueel ontstane verwarring.
U geeft aan het niet eens te zijn met de beslissing van de rechtbank om uw tegen het dwangsombesluit gerichte beroep door te sturen aan de heffingsambtenaar om dat als bezwaar (verder) in behandeling te nemen. Ter verdere toelichting op wat over die beslissing staat in mijn brief van 20 januari 2025 kan ik u nog het volgende mededelen. Uit artikel 4:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking op de aanvraag mede betrekking heeft op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voorzover de belanghebbende deze beschikking betwist. Grieven tegen het dwangsombesluit liften mee met het beroep tegen de uitspraak op bezwaar. Nu u geen beroep hebt ingesteld tegen de uitspaak op bezwaar, kan uw beroep tegen het niet toekennen van een dwangsom niet “meeliften”. U dient eerst de bezwaarprocedure te doorlopen met betrekking tot het afwijzen van de dwangsom voordat u beroep in kunt stellen (artikel 7.1 van de Awb). Ik verwijs u bijvoorbeeld naar de procedure met zaaknummer AWB 24/2938 waarin u ook als gemachtigde optreedt en waarin u wél eerst bezwaar hebt gemaakt tegen het dwangsombesluit.
Mocht u het niet eens zijn met de beslissing die de heffingsambtenaar als uitkomst van de bezwaarprocedure neemt, dan kunt u daartegen in voorkomend geval beroep instellen bij de rechtbank.
3.5.
Eiseres heeft in een ongedateerd bericht – door de rechtbank ontvangen op 18 februari 2025 – laten weten het nog altijd niet eens te zijn met de beslissing van de rechtbank. Eiseres stelt daarbij beroep te hebben ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 23 januari 2024 die zij zegt pas op 10 april 2024 te hebben ontvangen. Eiseres zegt verder dat zij het bestreden besluit – hoewel dat volgens de dossierstukken (ook) per e-mail van 11 maart 2024 (van 11:09 uur) is toegezonden aan “info@kosteloosbezwaar.nl” – niet te hebben ontvangen.
3.6.
Het doorlopen daarvan is de wettelijke hoofdregel (zoals volgt uit overweging 3.2.). Eiseres heeft geen gronden aangevoerd om daar in dit geval van af te wijken. Dit betekent dat eerst de bezwaarfase (bij de heffingsambtenaar) moet worden doorlopen voordat eiseres beroep bij de rechtbank kan instellen. Wat eiseres ter (verdere) onderbouwing van haar beroep aanvoert, waaronder de betwisting van de ontvangst van stukken, zal eerst in de bezwaarfase aan de orde moeten komen.
3.7.
Voor de volledigheid merkt de rechtbank nog op dat aan haar oordeel niet kan afdoen dat in het beroepschrift van eiseres tevens wordt verzocht om “de wederpartij te veroordelen in de overige proceskosten, bestaande uit onder meer maar niet uitsluitend, het bezwaarschrift, de hoorzitting in de bezwaarfase, het WOZ-taxatierapport, het beroepschrift, de eventuele beroepszitting en de griffierechten.” Dat eiseres kennelijk meent dat zij in het kader van een geschil over het niet toekennen van een dwangsom (ook) een vergoeding van proceskosten kan vragen die verband houden met het waardegeschil, maakt niet dat in deze procedure tevens het waardegeschil zelf aan de orde is. Eiseres heeft dat overigens ook – terecht – niet gesteld.
3.8.
De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat als er tussen een partij en de rechtbank een verschil van inzicht ontstaat en blijft ontstaan over de vraag of een beroep rechtsgeldig is ingetrokken, de rechtbank haar beslissing daaromtrent in een uitspraak moet neerleggen. Degene die het niet met het oordeel van de rechtbank eens is, kan daartegen dan rechtsmiddelen aanwenden. [1] De rechtbank ziet aanleiding om deze rechtspraak analoog toe te passen, nu in dit geval tussen eiseres en de rechtbank een verschil van inzicht ontstaat en blijft ontstaan over de vraag of haar beroep naar de heffingsambtenaar moet worden verwezen om verder als bezwaarschrift te behandelen.
3.9.
Over het door eiseres gedane verzoek om proceskostenvergoeding zal de heffingsambtenaar een beslissing moeten nemen. Volledigheidshalve zal de rechtbank ook beslissen – zoals al in de brief van de rechtbank van 20 januari 2025 staat – dat het door eiseres betaalde griffierecht aan haar wordt terugbetaald door de griffier.

Conclusie en gevolgen

4. De rechtbank is onbevoegd. Zij mag de zaak dus niet behandelen en verwijst die naar de heffingsambtenaar om verder als bezwaar te behandelen. Eiseres krijgt het griffierecht van de rechtbank terug, omdat voor het in behandeling nemen van een bezwaarschrift geen griffierecht is verschuldigd.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep van eiseres tegen het besluit van 11 maart 2024;
  • verwijst het beroep tegen het besluit van 11 maart 2024 naar de heffingsambtenaar om verder als bezwaarschrift te behandelen;
  • draagt de griffier op om het door eiseres betaalde griffierecht van € 51 aan haar terug te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Wintjes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2025.
De rechter is niet in staat om deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Hoge Raad 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2297, overweging 3.3.