ECLI:NL:RBOBR:2024:961

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
01.229030.20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie wegens schending van het recht op een eerlijk proces

Op 22 januari 2024 heeft de politierechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die niet ter terechtzitting verscheen. De verdachte was geboren in 1986 en had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De zaak was aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 maart 2023, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het belemmeren van opsporingsambtenaren tijdens een aanhouding op 21 juni 2020 te Velp, gemeente Grave. De verdediging stelde dat er sprake was van een onherstelbare schending van het recht op een eerlijk proces, omdat de verdachte in januari 2021 Nederland was uitgezet en er geen kennisgeving van zittingsdata naar de raadsvrouw was verstuurd. Hierdoor had de verdachte geen mogelijkheid om getuigen te horen en was het dossier onvolledig.

De officier van justitie betoogde dat de aanwezigheid van een gemachtigde raadsvrouw voldoende was om te concluderen dat er geen sprake was van een oneerlijk proces. De politierechter oordeelde echter dat de onrechtmatige handelingen van politie en justitie, waaronder het niet op de juiste wijze oproepen van de verdachte en het niet versturen van kennisgevingen aan de raadsvrouw, van bepalende invloed waren op het verloop van de vervolging. De politierechter concludeerde dat de kwaliteit van het onderzoek ter terechtzitting in het gedrang kwam, waardoor een zorgvuldige beoordeling niet meer mogelijk was.

Uiteindelijk verklaarde de politierechter het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging en verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen. De kosten van de verdachte werden begroot op nihil. Deze uitspraak benadrukt het belang van een eerlijk proces en de gevolgen van procedurele fouten voor de rechtsgang.

Uitspraak

verkort vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [01.229030.20]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.229030.20
Datum uitspraak: 22 januari 2024
Verkort proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de politierechter in bovengenoemde rechtbank op 22 januari 2024.
De samenstelling van de rechtbank is als volgt:
mr. T. Kraniotis, politierechter,
mr. J. Beex, griffier.
Als officier van justitie fungeert mr. T. Lijfijt.
De politierechter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De politierechter stelt de identiteit van de verdachte vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
De verdachte, genaamd:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1986] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
is niet ter terechtzitting verschenen.
Als raadsvrouw is ter terechtzitting verschenen mr. F.L.C. Schoolderman, advocaat te Rotterdam, die verklaart uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren. De rechtbank stemt daarmee in.
[PM]
De politierechter verklaart het onderzoek gesloten en zegt terstond mondeling vonnis te zullen geven.
De politierechter spreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting.

AANTEKENING VAN HET MONDELING VONNIS

De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 maart 2023.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 juni 2020 te Velp, gemeente Grave
opzettelijk enige handeling, gedaan door [medewerker 1] , medewerker, [medewerker 2]
, medewerker, [aspirant] , aspirant, [brigadier] , brigadier, [hoofdagent 1] ,
hoofdagent en/of [hoofdagent 2] , hoofdagent (allen werkzaam bij
politie-eenheid Oost-Brabant), zijnde ambtenaren
belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd
verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten,
ondernomen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, te weten aanhouding van
een verdachte, heeft belet, belemmerd en/of verijdeld,
door
- met zijn armen te zwaaien,
- zich herhaaldelijk met de aanhouding te bemoeien,
- die opsporingsambtenaren te duwen en/of
- te trachten de verdachte af te schermen dan wel te ontzetten;
2.
hij op of omstreeks 21 juni 2020 te Velp, gemeente Grave,
zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet
tegen een aantal ambtenaren, [medewerker 1] , medewerker, [medewerker 2] ,
medewerker, [aspirant] , aspirant, [brigadier] , brigadier, [hoofdagent 1] ,
hoofdagent en/of [hoofdagent 2] , hoofdagent (allen werkzaam bij
politie-eenheid Oost-Brabant), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van
zijn/haar/hun bediening, te weten toen deze opsporingsambtenaren ter plaatse
aanwezig waren ter handhaving van de geldende noodverordening, bezig waren
met de aanhouding van verdachte en/of bij overbrenging van verdachte naar een
politiebureau door
- slaande en schoppende bewegingen in de richting van die opsporingsambtenaren

te maken,

- zich in een andere richting te bewegen dan waarin die opsporingsambtenaren

hem trachtten te bewegen en/of

- die [aspirant] tweemaal te bijten,
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig
lichamelijk letsel, te weten een wond op de arm bij die [aspirant] ten gevolge heeft
gehad;
3.
hij op of omstreeks 21 juni 2020 te Velp, gemeente Grave
opzettelijk een aantal ambtenaren, te weten [medewerker 1] , medewerker, [medewerker 2]
, medewerker, [aspirant] , aspirant en/of [hoofdagent 2] , hoofdagent
(allen werkzaam bij politie-eenheid Oost-Brabant), gedurende of ter zake van de
rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening,
in zijn/hun tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd,
door naar, althans in de richting van die [medewerker 1] , [medewerker 2] , [aspirant] en/of [hoofdagent 2]
te spugen.

De geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van de rechtbank.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De politierechter is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.

De ontvankelijkheid van de officier van justitie.

Het standpunt van de verdediging
Mijn cliënt is per januari 2021 Nederland uitgezet. Bij vonnis van 20 oktober 2020 is mijn cliënt bij verstek veroordeeld. Het hof heeft de nietigheid van de dagvaarding in eerste aanleg uitgesproken bij het arrest van 27 mei 2022. Vervolgens is de zaak opnieuw aangebracht voor de politierechter en is de dagvaarding wederom nietig verklaard op 24 oktober 2022. Daarnaast is er meerdere keren geen kennisgeving van de zittingsdata naar mij verstuurd, terwijl ik al vanaf het begin af aan bij deze zaak betrokken ben. Mijn cliënt heeft niet eerder kennis kunnen nemen van het dossier. Als hij in een eerder stadium wel op de juiste wijze was opgeroepen, was dat een ander verhaal. Mijn cliënt heeft nu niet de mogelijkheid om getuigen te horen, in het procesdossier zien we enkel getuigenverklaringen van verbalisanten van de politie en beveiligingspersoneel van het asielzoekerscentrum waar zich het een en ander heeft afgespeeld. Er zijn geen bewoners van het asielzoekerscentrum gehoord. Mogelijk is dit niet gebeurd in verband met corona, maar de belangrijkste reden zal de taalbarrière zijn geweest. Het horen van getuigen via tolken kost veel tijd en inspanning, terwijl met het horen van een paar verbalisanten het dossier ook rond te krijgen is.
Zoals op de camerabeelden te zien is, zijn de verklaringen die in het procesdossier zitten niet volledig en wellicht ook geen goede weergave van de hele situatie. Mijn cliënt kan hier nu geen duidelijkheid over geven gezien zijn uitzetting, ook heeft hij niet meer de mogelijkheid om andere getuigen aan te wijzen. Het is nu niet mogelijk om verdediging te voeren door het onvolledige onderzoek toentertijd en de wijze van de gerechtelijke procedure. Daarom kom ik tot de conclusie dat het niet meer mogelijk is om eerlijk proces te bieden aan cliënt, zodat het recht daarop onherstelbaar is geschonden en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Het standpunt van de officier van justitie.
Ten aanzien van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM moet bekeken worden of er sprake is van een
fair trial as a whole. Nu er een gemachtigd raadsvrouw ter zitting is verschenen, kan de zaak op tegenspraak behandeld worden. Daarmee is geen sprake van een oneerlijk proces. De eerdere nietige dagvaardingen zijn ook niet van een dusdanig ernstige aard dat aan de grens van een schending van het recht op een eerlijk proces is voldaan.
De reactie van de verdediging.
Enkel het gegeven dat er een gemachtigde raadsvrouw is verschenen maakt niet dat van een
fair trialgesproken kan worden, dat is niet het criterium waaraan voldaan moet worden. Het niet versturen van een kennisgeving aan een raadsvrouw die bij de zaak betrokken is, is ernstig. Toentertijd had ik nog wel contact met mijn cliënt en was hij nog in Nederland. De gang van zaken is fout, er is sprake van grove nalatigheid en daarmee zijn de belangen van mijn cliënt veronachtzaamd.
Het oordeel van de politierechter.
Het tenlastegelegde feit zou op 21 juni 2020 hebben plaatsgevonden. Inmiddels is dat drieënhalf jaar geleden. De politierechter acht het van belang om op chronologische wijze een overzicht van de relevante data van de gerechtelijke procedure in deze zaak te geven:
Op 22 oktober 2020 is verdachte bij verstek veroordeeld door de politierechter te Oost-Brabant (noot: uit het dossier blijkt niet dat er een kennisgeving aan de gestelde raadsvrouw is gezonden).
Op 27 mei 2022 is de inleidende dagvaarding in eerste aanleg door het gerechtshof s’-Hertogenbosch alsnog nietig verklaard. De zaak is teruggewezen naar de politierechter te Oost-Brabant.
Op 24 oktober 2022 is de dagvaarding nietig verklaard, aangezien deze niet op de bij de wet voorgeschreven wijze aan verdachte was betekend en verdachte niet ter terechtzitting was verschenen (noot: uit het dossier blijkt niet dat er een kennisgeving aan de gestelde raadsvrouw is gezonden).
Op 27 maart 2023 is de zitting van 22 maart 2023 voor onbepaalde tijd aangehouden op verzoek van de raadsvrouw.
De politierechter stelt het volgende voorop.
In zijn arrest van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1890) heeft de Hoge Raad het op dit moment geldende kader voor toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering uiteengezet.
Daaruit volgt dat artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering slechts van toepassing is op vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte. Dat neemt niet weg dat analoge toepassing ervan aan de orde kan zijn als sprake is van een vormverzuim of onrechtmatige handeling en het betreffende vormverzuim of de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit.
De Hoge Raad heeft in voornoemd arrest de maatstaf geformuleerd voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Om tot dat oordeel te komen moet er sprake zijn van ‘een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd’. Deze inbreuk moet dan de procedure in volle omvang raken. Een voorbeeld hiervan is de situatie waarin gedragingen van politie en justitie ertoe hebben geleid dat de waarheidsvinding door de rechter onmogelijk is gemaakt.
De politierechter dient de vraag te beantwoorden of hiervan in deze zaak sprake is en overweegt daartoe het volgende.
De verdachte dient zich te verdedigen tegen een feit dat drieënhalf jaar geleden zou hebben plaatsgevonden. Het gaat om meerdere verdenkingen waarvan op voorhand niet evident gezegd kan worden dat op eenvoudige wijze, zonder nader onderzoek, zoals het horen van getuigen, tot een vrijspraak of bewezenverklaring kan worden gekomen. De politierechter moet dit onderzoek ter terechtzitting verrichten, maar dat is naar het oordeel van de politierechter redelijkerwijs niet meer goed mogelijk. Immers, het dossier bevat geen verklaringen van (een of meerdere) aanwezige bewoners van het asielzoekerscentrum, terwijl door de verdediging ter terechtzitting getoonde camerabeelden de aanwezigheid van deze getuigen bij de gebeurtenis op 22 juni 2020 buiten kijf stellen. Van de verdediging kan niet worden verwacht dat zij onderbouwd verzoeken tot het horen van specifieke getuigen (in het bijzonder ontlastende getuigen) formuleert, nu verdachte in de tussentijd is uitgezet en de raadsvrouw daardoor niet met hem kan bespreken welke getuigen zouden moeten worden gehoord en wie die getuigen zijn. Dit was mogelijk anders geweest als verdachte voor de eerste behandeling ter zitting naar behoren zou zijn opgeroepen en aan zijn raadsvrouw een kennisgeving was verzonden, hetgeen ten onrechte niet is gebeurd. Deze onrechtmatige handelingen zijn derhalve van bepalende invloed geweest op het verloop van de verdere vervolging van verdachte. Bovendien is het alsnog horen van getuigen, voor zover de verdediging al relevante getuigen zou kunnen opgeven, gezien het (excessieve, onredelijke en daarmee onrechtmatige) tijdsverloop en de aard van de getuigen, zijnde asielzoekers met een vermoedelijk slechts tijdelijk onderkomen in het [asielzoekerscentrum] , niet langer reëel. Bovendien is zeer onwaarschijnlijk dat mogelijke getuigen na dit tijdsverloop een betrouwbare herinnering hebben van de, zo is uit het dossier op te maken, chaotische gebeurtenissen destijds en de rol van verdachte, verbalisanten en andere betrokkenen daarin.
Deze omstandigheden maken dat de kwaliteit van het onderzoek ter terechtzitting en daarmee de waarheidsvinding, zijnde de basis van ieder strafvorderlijk optreden, dusdanig in het gedrang komt, dat een zorgvuldige beoordeling door de politierechter niet langer mogelijk is. Naar het oordeel van de politierechter zijn de verdediging en de politierechter hierdoor zodanig belemmerd in hun taak, te weten het op deugdelijke wijze controleren, selecteren en waarderen van het bewijs dat sprake is van een onherstelbare en op geen enkele wijze te compenseren inbreuk op het recht op een eerlijk proces.
Het argument van de officier van justitie dat met de aanwezigheid van een gemachtigd raadsvrouw enige schending van een recht op een eerlijk proces teniet gedaan wordt, gaat niet op. Het doet immers niet af aan de onherstelbare beperkingen waar de verdediging, zoals hiervoor geschetst, mee te maken heeft gekregen. De enkele aanwezigheid van een gemachtigd raadsvrouw doet daar niets aan af.

De vordering van de benadeelde partijen.

Nu de politierechter de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaart in de vervolging van de tenlastegelegde feiten, brengt artikel 361 lid 2, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering met zich dat de benadeelde partijen niet in hun vorderingen kunnen worden ontvangen. De politierechter verklaart de benadeelde partijen [medewerker 1] , [aspirant] en [hoofdagent 2] dan ook niet-ontvankelijk in hun vorderingen.

DE UITSPRAAK

De politierechter:
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart de benadeelde partijen [medewerker 1] , [aspirant] en [hoofdagent 2] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de politierechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.