ECLI:NL:RBOBR:2024:719

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
23/1004
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duur van de WW-uitkering en de toepassing van de vier-van-vijf eis in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 28 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de duur van zijn WW-uitkering beoordeeld. Eiser had een WW-uitkering aangevraagd die door het UWV was toegekend voor de periode van 2 januari 2023 tot en met 1 april 2023. Het UWV handhaafde deze beslissing na bezwaar, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft op 30 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het UWV op goede gronden de WW-uitkering voor drie maanden heeft toegekend. Eiser voldoet niet aan de vier-van-vijf eis, omdat hij in de relevante jaren (2018-2022) niet aan de voorwaarden voldoet door zijn werk in Amerika, dat buiten de werkingssfeer van de EU-verordeningen valt. Eiser vraagt om coulance, verwijzend naar zijn lange arbeidsverleden en de bijdrage die hij aan de maatschappij heeft geleverd. Hij is van mening dat zijn situatie niet in de wetgeving is verdisconteerd.

De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die niet zijn meegenomen in de afweging van de wetgever. De wetgever heeft bewust gekozen om Nederlanders die buiten Nederland werken, niet onder de bescherming van de WW te laten vallen. De rechtbank wijst erop dat de wetgeving en de intentie van de regels duidelijk zijn en dat de situatie van eiser niet afwijkt van wat de wetgever voor ogen had. Daarom verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een langere uitkering en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/1004

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: M.G. Velten).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de duur van zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiser heeft een WW-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft met het besluit van 11 januari 2023 een WW-uitkering toegekend vanaf 2 januari 2023 tot en met 1 april 2023.
1.1.
Met het bestreden besluit van 15 maart 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van het UWV deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het UWV op goede gronden aan eiser een WW-uitkering heeft toegekend voor de duur van drie maanden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De wet- en regelgeving die voor deze uitspraak van belang is, staat in de bijlage bij deze uitspraak.
De standpunten van partijen
5. Het UWV stelt zich op het standpunt dat eiser recht heeft op drie maanden WW-uitkering. Eiser komt niet in aanmerking voor verlenging van de uitkering, omdat hij in de jaren die van belang zijn (2018 tot en met 2022) niet voldoet aan de zogenoemde vier-uit-vijf-eis. In 2018 en 2019 heeft eiser namelijk in Amerika gewerkt. Die jaren tellen niet mee, omdat Amerika buiten de territoriale en personele werkingssfeer van de EU-Verordeningen valt.
6. Eiser stelt voorop dat hij de wetgeving en de intentie van de regels omtrent het toekennen van een WW-uitkering voor een termijn begrijpt. Hij is echter van mening dat zijn situatie niet voor ogen was toen deze regelgeving is opgesteld. Eiser vraagt daarom om coulance in de termijn. Eiser wijst erop dat hij over de afgelopen 24 jaar, 22 jaar een aanzienlijke bijdrage heeft geleverd aan de maatschappij. Het voelt daarom als een klap in zijn gezicht dat hij, nu hij na 24 jaar een beroep doet op de maatschappij, maar drie maanden gesteund wordt in het vinden van een nieuwe baan. Eiser vraagt de rechtbank daarom om de uitkeringstermijn te herzien, zodat hij een gepaste baan kan vinden.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
7. Allereerst stelt de rechtbank vast dat de feiten rondom het arbeidsverleden van eiser niet in geschil zijn. Verder maakt de rechtbank uit het beroepschrift van eiser op dat hij de toepasselijke wet- en regelgeving ook niet betwist. De beoordeling van de rechtbank ziet daarom enkel op het verzoek van eiser om coulance vanwege zijn situatie.
8. De rechtbank vat het verzoek van eiser om coulance op als een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Omdat het besluit van het UWV berust op een wet in formele zin, namelijk de WW, is toetsing aan het evenredigheidsbeginsel niet mogelijk. Als echter sprake is van bijzondere omstandigheden die niet (ten volle) zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, dan kan dit aanleiding geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Dit is het geval als niet verdisconteerde omstandigheden die strikte toepassing zozeer in strijd doen zijn met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. Deze bijzondere omstandigheden kunnen slechts bij hoge uitzondering worden aangenomen. [1]
9. De rechtbank is van oordeel dat in het geval van eiser geen sprake is van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Uit de Memorie van Toelichting bij de WW [2] blijkt dat de wetgever bewust de afweging heeft gemaakt om Nederlanders die buiten Nederland in een dienstbetrekking werkzaam zijn, buiten de bescherming van de WW te laten vallen. In de Memorie van Toelichting is ook gewezen op de mogelijkheid om in zo’n geval een vrijwillige verzekering af te sluiten. De rechtbank maakt hieruit op dat de wetgever een situatie als die van eiser voor ogen heeft gehad. Ter zitting heeft de gemachtigde van het UWV gewezen op de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de WW, waarin wordt gesproken over de arbeidsverledeneis en buitenlandse dienstbetrekkingen. [3] De rechtbank is van oordeel dat ook uit dat kamerstuk blijkt dat de wetgever de gevolgen voor werknemers met een buitenlandse dienstbetrekking voor ogen heeft gehad.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het UWV terecht niet is afgeweken van wat in de WW bepaald is over het verlengen van de uitkeringstermijn.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. Kroon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Werkloosheidswet
Artikel 42
De uitkeringsduur is ten minste drie maanden en ten hoogste 24 maanden, te rekenen vanaf de eerste dag waarop het recht op uitkering is ontstaan.
Indien de werknemer:
a. aantoont in de periode van vijf kalenderjaren onmiddellijk voorafgaande aan het kalenderjaar waarin zijn eerste werkloosheidsdag is gelegen, in ten minste vier kalenderjaren over 52 of meer dagen per kalenderjaar respectievelijk over 208 of meer uren per kalenderjaar loon te hebben ontvangen, waarbij voor 1 januari 2013 52 of meer dagen bepalend is en vanaf 1 januari 2013 208 of meer uren; of
b. onmiddellijk voorafgaande aan of op zijn eerste dag van werkloosheid recht heeft op een uitkering op grond van een wet als genoemd in artikel 19, eerste lid, onderdeel b, c of d;
1° is de uitkeringsduur een maand voor ieder kalenderjaar arbeidsverleden voor zover het arbeidsverleden niet meer dan tien kalenderjaren is; en
2° wordt de uitkeringsduur, voor zover het arbeidsverleden meer is dan tien kalenderjaren, verlengd met een halve maand voor ieder kalenderjaar arbeidsverleden gelegen na 2015 en met een maand voor ieder kalenderjaar arbeidsverleden gelegen voor 2016. Bij het berekenen van de uitkeringsduur worden de maanden en de halve maanden bij elkaar opgeteld en wanneer die berekening niet leidt tot een aantal gehele maanden, telt een halve maand voor 15 kalenderdagen.
(…)

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:445.
2.Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 261, nr. 3, p 44 en 45.
3.Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 29 249, nr. 3, p 6.