In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 28 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de duur van zijn WW-uitkering beoordeeld. Eiser had een WW-uitkering aangevraagd die door het UWV was toegekend voor de periode van 2 januari 2023 tot en met 1 april 2023. Het UWV handhaafde deze beslissing na bezwaar, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft op 30 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het UWV aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat het UWV op goede gronden de WW-uitkering voor drie maanden heeft toegekend. Eiser voldoet niet aan de vier-van-vijf eis, omdat hij in de relevante jaren (2018-2022) niet aan de voorwaarden voldoet door zijn werk in Amerika, dat buiten de werkingssfeer van de EU-verordeningen valt. Eiser vraagt om coulance, verwijzend naar zijn lange arbeidsverleden en de bijdrage die hij aan de maatschappij heeft geleverd. Hij is van mening dat zijn situatie niet in de wetgeving is verdisconteerd.
De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die niet zijn meegenomen in de afweging van de wetgever. De wetgever heeft bewust gekozen om Nederlanders die buiten Nederland werken, niet onder de bescherming van de WW te laten vallen. De rechtbank wijst erop dat de wetgeving en de intentie van de regels duidelijk zijn en dat de situatie van eiser niet afwijkt van wat de wetgever voor ogen had. Daarom verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een langere uitkering en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.