In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 30 december 2024 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker die niet in staat was om de zitting bij te wonen vanwege gezondheidsproblemen. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. J.A. van Voorthuizen, de rechter in de aanhangige zaak tussen verzoeker en de Belastingdienst. Verzoeker had aangegeven dat hij door zijn ziekte van Crohn niet in staat was om de zitting bij te wonen en dat de rechter de grondbeginselen van goede rechtspraak zou schenden door de zitting door te laten gaan zonder een nieuwe datum te bepalen.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat een rechter alleen gewraakt kan worden op basis van omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om de mondelinge behandeling door te laten gaan een procesbeslissing was en dat deze beslissing niet kon leiden tot wraking. Bovendien was er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter, aangezien verzoeker eerder al meerdere keren om aanhouding had gevraagd en de rechter hem de mogelijkheid had geboden om digitaal deel te nemen aan de zitting.
De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker het wrakingsinstrument misbruikte om de procedure te vertragen, gezien het feit dat hij eerder ook al een wrakingsverzoek had ingediend dat niet was gehonoreerd. De rechtbank besloot dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet meer in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.