In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 5 december 2024 een beschikking gegeven in een familiekwestie betreffende de wijziging van de geslachtsnaam van een minderjarige. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Akpinar, verzocht de rechtbank om vervangende toestemming om een verzoek tot geslachtsnaamwijziging in te dienen bij Dienst Justis. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Koop-van Vliet, voerde verweer en vroeg om niet-ontvankelijk verklaring van de moeder, alsook om een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming naar de wenselijkheid van de geslachtsnaamwijziging.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat op basis van artikel 1:7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ouders met gezag gezamenlijk een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam kunnen indienen. Indien er onenigheid is, kan een van de ouders vervangende toestemming vragen. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de minderjarige wenselijk was dat Dienst Justis de voorwaarden voor de geslachtsnaamwijziging zou onderzoeken. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de moeder toegewezen en vervangende toestemming verleend voor het indienen van de aanvraag bij Dienst Justis. Het verzoek van de vader om een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming werd afgewezen.
De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. S. ter Braak, rechter en kinderrechter, en kan door belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak worden aangevochten bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.