ECLI:NL:RBOBR:2024:6754

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
WR24/029
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 30 september 2024 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker die betrokken was bij twee bestuursrechtelijke zaken. De verzoeker had zijn wrakingsverzoek ingediend op 4 september 2024, na de doorverwijzing van zijn zaken naar de rechtbank Gelderland. Hij stelde dat de beslissing om de zaken door te verwijzen onbegrijpelijk was en voortkwam uit vooringenomenheid van de rechter. De rechter, M.P. Bos, reageerde op het verzoek en gaf aan dat de onpartijdigheid niet in het geding was, omdat zij niet langer de behandelend rechter was na de doorverwijzing. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was, maar dat het verzoek niet ongegrond was omdat het gericht was tegen een beslissing die was genomen toen de rechter nog wel de behandelend rechter was. De wrakingskamer benadrukte dat een rechterlijke (tussen)beslissing nooit grond kan zijn voor wraking. De rechtbank verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond, en deze beslissing is openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open volgens artikel 8:18, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK Oost-Brabant

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 24/029

Beslissing van 30 september 2024

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van

mr. M.P. Bos,

rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

De procedure

1.1
Verzoeker is eiser in twee zaken met kenmerken 23/3099 en 23/3100. De mondelinge behandeling van deze zaken stond gepland op 9 september 2024. Deze zaken zijn op 29 augustus 2024 doorverwezen naar de rechtbank Gelderland.
1.2
Naar aanleiding van deze doorverwijzing heeft verzoeker op 4 september 2024 zijn wrakingsverzoek ingediend.

Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechter hierop

2.1
Verzoeker schrijft in zijn verzoek dat de beslissing om de zaken naar de rechtbank Gelderland door te verwijzen onbegrijpelijk is, zodat deze beslissing alleen maar door vooringenomenheid kan zijn ingegeven. De bevoegdheid van de rechtbank Oost-Brabant had juist op de zitting ter discussie gesteld kunnen worden. De rechtbank Oost-Brabant is wel bevoegd dit soort zaken te behandelen, aldus verzoeker.
2.2
In haar reactie op het wrakingsverzoek schrijft de rechter niet in te zien hoe de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden door de zaken door te sturen naar de wel bevoegde rechtbank. Een zitting had hierin niets kunnen veranderen. Volgens de rechter blijkt uit de gang van zaken niet van vooringenomenheid of van een situatie dat de vrees daartoe gerechtvaardigd is. Volgens de rechter is zij niet de behandelend rechter, omdat de zaken naar de rechtbank Gelderland zijn verwezen. Daarom zou het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Anders verzoekt zij het verzoek ongegrond te verklaren, omdat een proces- of tussenbeslissing, zoals een beslissing om een zaak naar een andere rechtbank te verwijzen, geen grond kan zijn voor wraking.

De beoordeling

3.1
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2
Dat, zoals de rechter aanvoert, het verzoek niet-ontvankelijk zou zijn, omdat zij niet meer de behandelend rechter is van de betreffende zaken, volgt de wrakingskamer niet. Immers, het wrakingsverzoek is gericht tegen een beslissing die is genomen op het moment dat de rechter nog wel de behandelend rechter van de zaken was. Dat de zaken daarna zijn verwezen maakt dat oordeel niet anders.
3.3
Verzoeker vindt de rechter vooringenomen, omdat deze een onbegrijpelijke beslissing zou hebben genomen door de zaken te verwijzen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt echter mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing nooit grond kan vormen voor wraking. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). De wrakingsgrond slaagt daarom niet.
3.4
Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het voorgaande niet toegekomen.

De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzoek tot wraking van de rechter ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. F. Kooijman, voorzitter, mr. E.C.P.M. Valckx en
mr. J.A. van Voorthuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier, en in openbaar uitgesproken op 30 september 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 8:18, vijfde lid, Awb).