ECLI:NL:RBOBR:2024:65

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
01-997033-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafrechtelijke procedure inzake overtredingen van milieuwetgeving door een rechtspersoon met betrekking tot afvalverwerking

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is de verdachte, een rechtspersoon, beschuldigd van meerdere overtredingen van de milieuwetgeving. De zaak is aanhangig gemaakt op 16 maart 2021, met een onderzoek ter terechtzitting op 26 april 2021, 7 december 2023 en 11 januari 2024. De rechtbank heeft procesafspraken gevolgd die zijn gemaakt tussen de verdachte en de officier van justitie, waarbij een geldboete van € 400.000,- is geëist, te voldoen in 24 maandelijkse termijnen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat er geen gronden zijn voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk verwerken van grotere hoeveelheden afvalstoffen dan toegestaan en het accepteren van niet vergunde afvalstromen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen en is van oordeel dat de voorgestelde straf in redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak. De rechtbank heeft het ten laste gelegde bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 400.000,-, te betalen in 24 termijnen van elk € 16.666,67.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.997033.16
Datum uitspraak: 11 januari 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
gevestigd te [adres 1]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting
van 26 april 2021, 7 december 2023 en 11 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

1.De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 maart 2021. De tekst van de tenlastelegging is aan dit vonnis gehecht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

2.Het afdoeningsvoorstel.

Op 5 oktober 2023 zijn door de officier van justitie en de verdediging procesafspraken gemaakt. De rechtbank is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van die afspraken. Het gezamenlijk voorstel voor afdoening van de zaak is aan de rechtbank voorgelegd.
Het afdoeningsvoorstel houdt in een bewezenverklaring en een strafoplegging, zoals hierna omschreven:
  • bewezenverklaard kan worden het ten laste gelegde onder 1A, 1B, 2, 3A en 3B;
  • de officier van justitie eist een geldboete van € 400.000,-;
  • de geldboete dient te worden voldaan in 24 gelijke termijnbetalingen en moet geheel zijn voldaan binnen 24 maanden na uitspraak.
Verder is overeengekomen dat:
  • de verdediging geen onderzoekswensen indient en al ingediende onderzoekswensen intrekt;
  • de verdediging geen bewijsverweren voert;
  • namens verdachte geen (nadere) verklaring hoeft te worden afgelegd;
  • verdachte zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken.
  • het Openbaar Ministerie en verdachte afzien van hoger beroep indien de strafoplegging door de rechtbank conform deze overeenkomst plaatsvindt.

3.De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het afdoeningsvoorstel met betrekking tot het bewijs.

4.1.
Het toetsingskader.
De rechtbank is bij haar beoordeling van het afdoeningsvoorstel uitgegaan van het kader dat de Hoge Raad heeft gegeven in zijn arrest van 27 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1252).
4.2.
De beoordeling.
De rechtbank stelt vast dat verdachte bij de totstandkoming van het afdoeningsvoorstel is bijgestaan door haar raadsman en dat de vertegenwoordiger van verdachte kennis heeft genomen van de inhoud van het voorstel. Verdachte is, voorzien van rechtsbijstand, ter terechtzitting vertegenwoordigd.
De rechtbank heeft richting partijen benadrukt dat de rechtbank geen partij is bij de overeenkomst tussen verdachte en het Openbaar Ministerie en dat de rechtbank niet is gebonden aan het in die overeenkomst opgenomen afdoeningsvoorstel. De vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering zijn voor de rechtbank bij de beoordeling van de tenlastelegging leidend.
De rechtbank heeft tijdens de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting op 7 december 2023 het afdoeningsvoorstel en de consequenties daarvan met de vertegenwoordiger van verdachte besproken. De vertegenwoordiger van verdachte heeft ten overstaan van de rechtbank nogmaals bevestigd de inhoud van de overeenkomst en de procesrechtelijke gevolgen hiervan te kennen, te begrijpen en hiermee in te stemmen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl zij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen doet daarnaast geen afbreuk aan het aan verdachte op grond van artikel 6 EVRM toekomende recht op een eerlijk proces.
4.3.
De bewijsmiddelen.
De in het afdoeningsvoorstel opgenomen bewezenverklaring sluit aan bij de bewijsmiddelen.
Als tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.
4.4.
Conclusie.
De rechtbank ziet met betrekking tot de bewezenverklaring geen aanleiding om van het afdoeningsvoorstel af te wijken. Dat betekent dat de rechtbank het ten laste gelegde onder 1A, 1B, 2, 3A en 3B wettig en overtuigend bewezen acht.

5.De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1A.
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 26 oktober 2017,
te Ysselsteyn en/of Venlo,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
opzettelijk,
zonder omgevingsvergunning een project heeft uitgevoerd dat bestond uit het veranderen en/of het veranderen van de werking van een inrichting en/of het – na verandering te hebben aangebracht of de werking te hebben veranderd – in werking hebben van die inrichting ten aanzien van die veranderingen en/of die veranderde werking,
zijnde genoemde inrichting (aan de [adres 2] te Ysselsteyn) een inrichting als bedoeld in categorie 1.4 onder d en/of 2.7 onderdeel h en/of 8.2 onderdeel b en/of 28.4 onderdeel c lid 1 van Bijlage I bij het Besluit Omgevingsrecht, in elk geval als bedoeld in bijlage I bij het Besluit Omgevingsrecht,
bestaande die veranderingen en/of die veranderde werking uit
het be- en/of verwerken van meer dan de toegestane/vergunde hoeveelheid (afval)stoffen;
Feit 1B.
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 26 oktober 2017,
te Ysselsteyn en/of Venlo,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
opzettelijk,
heeft gehandeld in strijd met een voorschrift van de omgevingsvergunning verleend door de Provincie Limburg met kenmerk 2011-0622, welk voorschrift betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,
te weten voorschrift 2.22,
waarin wordt bepaald dat binnen de inrichting per kalenderjaar niet meer afvalstoffen mogen worden be-/verwerkt dan is aangegeven in de tabellen bij het OLO-formulier en de paragrafen 4.9 en 6.2.5 van het beschrijvend deel van de vergunningaanvraag,
immers is in 2016 omstreeks 71.305 ton en/of in 2017 omstreeks 56.911 ton (afval)stoffen, althans (telkens) meer dan de vergunde hoeveelheid van 36.000 ton, be- en/of verwerkt;
Feit 2.
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 26 oktober 2017,
te Ysselsteyn en/of Venlo,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk,
heeft gehandeld in strijd met (een) voorschrift(en) van de omgevingsvergunning(en) verleend door de Provincie Limburg met kenmerk 2011-0622 en/of met kenmerk 2013/454500, welk(e) voorschrift(en) betrekking heeft/hebben op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,
te weten voorschrift 2.10 (vergunning met kenmerk 2011-0622 ) en/of 1.1
(vergunning met kenmerk 2013/454500) waarin wordt bepaald welke stoffen in de inrichting mogen worden geaccepteerd voor be- of verwerking,
immers zijn voor be- of verwerking geaccepteerd:
- een afvalstroom afkomstig van [bedrijf 1] en/of
- een afvalstroom afkomstig van [bedrijf 2] en/of
- een afvalstroom afkomstig van [bedrijf 3] ;
Feit 3A.
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 26 oktober 2017,
te Ysselsteyn en/of Venlo, althans in Nederland en/of Duitsland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
opzettelijk,
heeft gehandeld in strijd met bij de Regeling Dierlijke Producten aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop de Wet dieren van toepassing is,
immers heeft zij in strijd met artikel 32 van Verordening 1069/2009 organische meststoffen en/of bodemverbeteraars in de handel gebracht,
terwijl deze organische meststoffen en/of bodemverbeteraars niet waren geproduceerd overeenkomstig de voorwaarden voor sterilisatie onder druk en/of andere voorwaarden ter voorkoming van risico’s voor de volksgezondheid en de diergezondheid op grond van Verordening 1069/2009 en/of Verordening 142/2011,
immers:
- beschikte de biogasinstallatie aan de [adres 2] te Ysselsteyn niet over een pasteurisatie-/ontsmettingstoestel dat niet overgeslagen kon worden (Bijlage V, Hoofdstuk I, Afdeling 1, aanhef Verordening 142/2011), en
- was het pasteurisatie-/ontsmettingstoestel aan de [adres 2] te Ysselsteyn niet uitgerust met apparatuur waarmee kon worden bewaakt of de temperatuur van 70 °C gedurende een uur werd bereikt (Bijlage V, Hoofdstuk I, Afdeling 1, aanhef en onder a Verordening 142/2011), en
- was het pasteurisatie-/ontsmettingstoestel aan de [adres 2] te Ysselsteyn niet uitgerust met registreertoestellen die de bewakingsresultaten continu registreren (Bijlage V, Hoofdstuk I, Afdeling 1, aanhef en onder b Verordening 142/2011), en
- was het pasteurisatie-/ontsmettingstoestel aan de [adres 2] te Ysselsteyn niet uitgerust met een adequaat veiligheidssysteem om te voorkomen dat het te verwerken materiaal onvoldoende werd verhit (Bijlage V, Hoofdstuk I, Afdeling 1, aanhef en onder c Verordening 142/2011), en
- werden geen regelmatige inspecties van de omgeving en/of de apparatuur uitgevoerd en/of werden de inspectieschema’s en -resultaten niet goed gedocumenteerd (Bijlage V, Hoofdstuk II, onder 5 Verordening 142/2011), en
- werden de installaties en/of apparatuur aan de [adres 2] te Ysselsteyn niet goed onderhouden en/of werd de meetapparatuur niet regelmatig geijkt (Bijlage V, Hoofdstuk II, onder 6 Verordening 142/2011), en
- werden gistingsresiduen in de biogasinstallatie aan de [adres 2] te Ysselsteyn niet zodanig gehanteerd en/of opgeslagen dat herverontreiniging werd voorkomen (Bijlage V, Hoofdstuk II, onder 7 Verordening 142/2011), en
- werd niet voldaan aan de eis dat al het materiaal minimaal gedurende 60 minuten bij een minimumtemperatuur van 70C in de installatie aan de [adres 2] te Ysselsteyn was (Bijlage V, Hoofdstuk III, onder 1b en 1c Verordening 142/2011);
Feit 3B.
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 26 oktober 2017,
te Ysselsteyn en/of Venlo,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
opzettelijk,
als exploitant
niet heeft gezorgd voor de invoering en/of toepassing en/of handhaving van eigen controles in de inrichting aan de [adres 2] te Ysselsteyn om op de naleving van Verordening 1069/2009 toe te zien
en/of
niet ervoor heeft gezorgd dat geen dierlijke bijproducten en/of afgeleide producten waarvan wordt vermoed en/of is vastgesteld dat zij niet aan Verordening 1069/2009 voldoen, de inrichting en/of het bedrijf aan de [adres 2] te Ysselsteyn verlaten,
immers:
- beschikte de biogasinstallatie aan de [adres 2] te Ysselsteyn niet over een pasteurisatie-/ontsmettingstoestel dat niet overgeslagen kon worden (Bijlage V, Hoofdstuk I, Afdeling 1, aanhef Verordening 142/2011), en/of
- was het pasteurisatie-/ontsmettingstoestel aan de [adres 2] te Ysselsteyn niet uitgerust met apparatuur waarmee kon worden bewaakt of de temperatuur van 70 °C gedurende een uur werd bereikt (Bijlage V, Hoofdstuk I, Afdeling 1, aanhef en onder a Verordening 142/2011), en/of
- was het pasteurisatie-/ontsmettingstoestel aan de [adres 2] te Ysselsteyn niet uitgerust met registreertoestellen die de bewakingsresultaten continu registreren (Bijlage V, Hoofdstuk I, Afdeling 1, aanhef en onder b Verordening 142/2011), en/of
- was het pasteurisatie-/ontsmettingstoestel aan de [adres 2] te Ysselsteyn niet uitgerust met een adequaat veiligheidssysteem om te voorkomen dat het te verwerken materiaal onvoldoende werd verhit (Bijlage V, Hoofdstuk I, Afdeling 1, aanhef en onder c Verordening 142/2011), en/of
- werden geen regelmatige inspecties van de omgeving en/of de apparatuur uitgevoerd en/of werden de inspectieschema’s en -resultaten niet goed gedocumenteerd (Bijlage V, Hoofdstuk II, onder 5 Verordening 142/2011), en/of
- werden de installaties en/of apparatuur aan de [adres 2] te Ysselsteyn niet goed onderhouden en/of werd de meetapparatuur niet regelmatig geijkt (Bijlage V, Hoofdstuk II, onder 6 Verordening 142/2011), en/of
- werden gistingsresiduen in de biogasinstallatie aan de [adres 2] te Ysselsteyn niet zodanig gehanteerd en/of opgeslagen dat herverontreiniging werd voorkomen (Bijlage V, Hoofdstuk II, onder 7 Verordening 142/2011), en/of
- werd niet voldaan aan de eis dat al het materiaal minimaal gedurende 60 minuten bij een minimumtemperatuur van 70C in de installatie aan de [adres 2] te Ysselsteyn was (Bijlage V, Hoofdstuk III, onder 1b en 1c Verordening 142/2011) en/of
- was sprake van een gebrekkige Administratieve Organisatie en Interne Beheersing (AO/IB).
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor wat bewezen is verklaard.

8.Oplegging van straf.

8.1.
De eis van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie eist, overeenkomstig het afdoeningsvoorstel, een geldboete van € 400.000,-, te voldoen in 24 gelijke maandelijkse termijnen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen inhoudelijk strafmaatverweer gevoerd en heeft de rechtbank verzocht aan te sluiten bij het afdoeningsvoorstel.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de omstandigheden van verdachte, waaronder haar bedrijfseconomische situatie.
Verdachte heeft zich samen met anderen gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan het opzettelijk innemen van grotere hoeveelheden afvalstoffen dan op basis van de vergunning was toegestaan, het opzettelijk accepteren van afvalstromen die niet vergund waren en het opzettelijk op onjuiste wijze verwerken van afvalstoffen waardoor een onveilig eindproduct werd geproduceerd en verhandeld. Met dit handelen heeft verdachte haar eigen zakelijke en financiële belangen geplaatst boven de negatieve gevolgen voor het milieu, de volksgezondheid en de voedselketen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het afdoeningsvoorstel van het Openbaar Ministerie en verdachte. De rechtbank heeft bij de beoordeling van de in het afdoeningsvoorstel vermelde straf meegewogen dat sprake is van oude feiten die zijn gepleegd in de periode van 1 januari 2016 tot en met 26 oktober 2017 en dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de voorgestelde straf in redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak en alle overige betrokken belangen. De rechtbank zal daarom, in overeenstemming met het afdoeningsvoorstel, aan verdachte een geldboete opleggen van € 400.000,-, te betalen in 24 maandelijkse termijnen van elk € 16.666,67.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op artikelen:
23, 24a, 47, 51 en 57 van het Wetboek van strafrecht;
1, 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
2.1
en 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
3.1
en 6.2 van de Wet dieren;
3.3
van de Regeling dierlijke producten.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde onder 1A, 1B, 2, 3A en 3B bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1A:
medeplegen van een overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3 aanhef en onder a, juncto artikel 2.1 eerste lid aanhef en onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 1B:
medeplegen van een overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3 aanhef en onder a, juncto artikel 2.1 eerste lid aanhef en onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 2:
medeplegen van een overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3 aanhef en onder a, juncto artikel 2.1 eerste lid aanhef en onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 3A:
medeplegen van een overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 3.1 eerste lid van de Wet dieren, opzettelijk begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 3B:
medeplegen van een overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 3.1 eerste lid van de Wet dieren, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:
T.a.v. feit 1A, 1B, 2, 3A en 3B:
een
geldboeteter hoogte van
€ 400.000,-.
De geldboete moet worden voldaan in 24 termijnen van elk € 16.666,67 per maand.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. H. Slaar en mr. G.M. Blanken, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.P.M. van de Wouw, griffier,
en is uitgesproken op 11 januari 2024.