ECLI:NL:RBOBR:2024:6451

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
01/024351-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsbeslissing in het onderzoek naar wederrechtelijk verkregen voordeel van Vladimir Hennep

Op 19 december 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een ontbindingsbeslissing genomen in de zaak tegen de veroordeelde Vladimir Hennep, die betrokken was bij strafbare feiten gerelateerd aan de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van de officieren van justitie, die oorspronkelijk € 143.617,10 bedroeg, tijdens de zitting op 21 november 2024 is gewijzigd naar € 870,00. Dit bedrag is gebaseerd op het wederrechtelijk verkregen voordeel dat de veroordeelde heeft genoten uit het drogen van hennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde verantwoordelijk was voor het drogen van 5,8 kilogram hennep en dat hij hiervoor € 870,00 heeft ontvangen. De rechtbank heeft ook overwogen dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, maar heeft besloten de veroordeelde hiervoor niet opnieuw te compenseren, aangezien dit al was gebeurd in een eerder vonnis van 23 juli 2024. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.024351.21 (ontneming)
Datum uitspraak: 19 december 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1981] ,
wonende te [adres] ,
hierna: “de veroordeelde”.

Onderzoek van de zaak:

De vordering van de officieren van justitie van 20 november 2023 strekt tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 143.617,10 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officieren van justitie hebben bij conclusie van eis van 13 september 2024 gepersisteerd bij de vordering van een bedrag van € 143.617,10.
De verdediging heeft daarop bij conclusie van antwoord van 28 oktober 2024 gereageerd.
De officieren van justitie hebben ter terechtzitting van 21 november 2024 bij requisitoir de vordering gewijzigd in die zin dat nu een bedrag van € 870,00 wordt gevorderd.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 20 december 2023 en 21 november 2024.

De beoordeling

Het standpunt van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben ter terechtzitting van 21 november 2024 bij requisitoir de vordering gewijzigd in die zin dat nu een bedrag van € 870,00 wordt gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft ter terechtzitting van 21 november 2024 de gronden zoals vermeld in de conclusie van antwoord van 28 oktober 2024 herhaald.
Primair heeft de verdediging betoogd dat geen voordeel kan worden ontnomen voor zover in de berekening daarvan verdiensten zijn meegenomen uit feiten waarvan de veroordeelde is vrijgesproken, namelijk het telen, bereiden, verwerken, verkopen, verstrekken en (gedeeltelijk) aanwezig hebben van hennep, hasjiesj en hennepstekken in Nederland en/of België.
Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat alleen ten aanzien van 56,135 kilogram nat gekweekte hennep mogelijk voordeel kan worden berekend.
Het oordeel van de rechtbank.
De vordering is tijdig ingediend.
De rechtbank heeft de veroordeelde in de strafzaak veroordeeld voor het
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegden
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verboden
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet. [1]
Hierna wordt verwezen naar processen-verbaal uit het dossier van de strafzaak (hierna: het dossier) [2] , alsmede naar processen-verbaal uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel met nr. RAP-V-026 (hierna: het ontnemingsrapport) [3] .

Voordeel uit strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat de veroordeelde twee keer drie kilo hennep heeft vervoerd, 360 hennepstekken heeft vervoerd en afgeleverd en 56,135 kilo hennep heeft bewerkt en de helft daarvan heeft vervoerd en afgeleverd. Ook heeft hij 100 gram hasjiesj opzettelijk aanwezig gehad. Dit deed hij in het kader van zijn deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in de Opiumwet.
Het ontnemingsrapport is gebaseerd op ‘het kweken van hennep’ en gaat er vanuit dat de veroordeelde geld heeft verdiend aan drie oogsten in de periode 28 april 2020 tot en met 15 mei 2020, waarvan enkel de oogst van 28 april 2020 van 56,135 kilogram hennep op de tenlastelegging van de veroordeelde stond. De rechtbank heeft de veroordeelde bij vonnis van 23 juli 2024 echter vrijgesproken van het telen, bereiden, verwerken, verkopen en verstrekken van specifiek deze 56,135 kilogram hennep. Gezien deze partiële vrijspraak, kan geen voordeel worden ontnomen dat gegenereerd zou zijn met het telen van die hennep door de veroordeelde. [4] Het is wel aannemelijk dat de veroordeelde geld heeft verdiend met de bewezenverklaarde werkzaamheden; het (laten) bewerken, vervoeren en afleveren van hennep. Het dossier en het verhandelde ter terechtzitting bieden echter geen aanknopingspunten om tot een schatting van die verdiensten te komen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank, met de verdediging en de officieren van justitie van oordeel dat niet kan worden vastgesteld in hoeverre de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit feiten waarvoor hij is veroordeeld.

Voordeel uit andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat die door veroordeelde zijn begaan
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat die door de veroordeelde zijn begaan.
Gezien het feit dat verdachte is vrijgesproken van het telen van de tenlastegelegde 56,135 kilogram hennep, ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om de verdiensten uit nog twee andere hennepteelten – waar het ontnemingsrapport wel vanuit gaat – aan de veroordeelde toe te schrijven.
De officieren van justitie hebben aangevoerd dat uit het dossier wel blijkt dat de veroordeelde € 870,00 heeft ontvangen voor het drogen van (ongeveer) 5,8 kilogram hennep. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank heeft bij vonnis van 23 juli 2024 overwogen dat de veroordeelde zorg droeg voor één of meer (hennep)kwekerijen in België. Uit de bewijsmiddelen uit de strafzaak volgt zonder meer dat met ‘ [alias verdachte] ’ de veroordeelde werd bedoeld en dat de veroordeelde verantwoordelijk was voor het drogen van de hennep. Uit chatberichten wordt ook duidelijk dat de veroordeelde een hoeveelheid van 5,8 kilogram hennep heeft gedroogd voor [persoon] voor een bedrag van € 150,- per kilogram, in totaal dus voor € 870,00. [5]
Uit onderzoek zijn verder geen gegevens over door de veroordeelde gemaakte kosten naar voren gekomen. Derhalve wordt aangenomen dat de veroordeelde voor het drogen van deze hoeveelheid hennep geen kosten heeft gemaakt die voor zijn eigen rekening kwamen.
De veroordeelde heeft op basis van het vorengaande een wederrechtelijk voordeel genoten van in totaal
€ 870,00.
Overschrijding redelijke termijn.
De rechtbank constateert dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Bij vonnis van 23 juli 2024 heeft de rechtbank de veroordeelde in de strafzaak reeds gecompenseerd voor deze overschrijding. De rechtbank zal gelet daarop de veroordeelde niet opnieuw compenseren voor de overschrijding (vgl. HR 2 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:167).

Toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK

De rechtbank:

stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 870,00(achthonderdenzeventig euro).
legt aan [verdachte] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 870,00(achthonderdenzeventig euro), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat zij, door middel van of uit de baten van het feit ter zake waarvan zij is veroordeeld, heeft verkregen.
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 17 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. C.W.H. Houg en mr. S.H.C. Merkx, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G. van de Luijtgaarden, griffier,
en is uitgesproken op 19 december 2024.

Voetnoten

1.Het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer van 23 juli 2024, met parketnummer 01.024351.21.
2.Het procesdossier van de FIOD/Belastingdienst met nr. 61761 (onderzoek Vladimir Hennephandel), aantal pagina’s 5017).
3.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel met nr. RAP-V-026, pagina’s 28481-28501).
4.EHRM 1 maart 2007, ECLI:NL:XX:2007:BA1112.
5.AMB-139, p. 701 van het dossier.