ECLI:NL:RBOBR:2024:6450

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
01.025443.22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsbeslissing in het onderzoek naar de hennephandel van Vladimir Hennep

Op 19 december 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een ontnemingsbeslissing genomen in de zaak tegen de veroordeelde Vladimir Hennep, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder het kweken en verhandelen van hennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten ter waarde van € 183.102,50, waarvan na aftrek van kosten een bedrag van € 112.540,81 aan de Staat moet worden betaald. De vordering van de officieren van justitie, die op 20 november 2023 werd ingediend, strekte tot betaling van € 772.285,00. De verdediging heeft betoogd dat de ontnemingsvordering afgewezen moet worden, omdat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de geldbedragen bij de veroordeelde zijn terechtgekomen. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er voldoende bewijs is dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel heeft genoten uit de hennephandel, en heeft de vordering van de officieren van justitie in dit opzicht gegrond verklaard. De rechtbank heeft ook overwogen dat de redelijke termijn is overschreden, maar heeft besloten om de veroordeelde niet opnieuw te compenseren voor deze overschrijding, aangezien dit al eerder was gedaan in de strafzaak. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.025443.22 (ontneming)
Datum uitspraak: 19 december 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1971] ,
wonende te [adres] ,
hierna: “de veroordeelde”.

Onderzoek van de zaak:

De vordering van de officieren van justitie van 20 november 2023 strekt tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 772.285,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officieren van justitie hebben bij conclusie van eis van 13 september 2024 gepersisteerd bij de vordering van een bedrag van € 772.285,00.
De verdediging heeft daarop bij conclusie van antwoord van 22 oktober 2024 gereageerd.
De officieren van justitie hebben bij conclusie van repliek van 14 november 2024 wederom gepersisteerd bij de vordering van een bedrag van € 772.285,00.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 20 december 2023 en 21 november 2024.

De beoordeling

Het standpunt van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben op gronden zoals vermeld in het requisitoir gepersisteerd bij de vordering van een bedrag van € 772.285,00.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft ter terechtzitting van 21 november 2024 de gronden zoals vermeld in de conclusie van antwoord van 22 oktober 2024 herhaald.
Primair heeft de verdediging betoogd dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen. Er kan niet worden vastgesteld, althans met voldoende mate van zekerheid
aannemelijk worden geacht dat de geldbedragen die genoemd worden in de chatgesprekken daadwerkelijk bij de veroordeelde terecht zijn gekomen. De verdediging meent bovendien dat uitkomst in hoger beroep dient te worden afgewacht, alvorens de rechtbank tot een oordeel in de ontnemingszaak kan komen.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen/te schatten op een aanzienlijk lager bedrag dan is gevorderd. Ter onderbouwing heeft de verdediging aangevoerd dat de genoemde bedragen (in totaal € 146.362,50) als bruto opbrengst van de vier genoemde transacties dienen te gelden en dat voor een extrapolatie van de verdiensten geen grond is.
Tot slot heeft de verdediging gevraagd om rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het oordeel van de rechtbank.
De vordering is tijdig ingediend.
Afwijzing verzoek tot schorsing van de behandeling.
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat de uitkomst van het hoger beroep dient te worden afgewacht, overweegt de rechtbank als volgt. Het kan nog jaren duren voordat er een onherroepelijke uitspraak in de strafzaak ligt, zeker als er ook nog cassatie zou worden ingesteld. De redelijke termijn en de procesgang komen (verder) in het geding als hierop gewacht wordt. Het is niet zo dat aan de verdediging een beroepsinstantie wordt ontnomen als de rechtbank nu vonnis wijst in de ontnemingszaak. Tegen het vonnis in de ontnemingszaak kunnen dezelfde (en evenveel) rechtsmiddelen worden aangewend als tegen het vonnis in de strafzaak. Mocht het gerechtshof de veroordeelde in hoger beroep in de strafzaak vrijspreken, dan vervalt de uitspraak over de ontnemingsvordering bovendien van rechtswege. Al met al is er dus geen reden om de uitspraak in de strafzaak in hoger beroep af te wachten, zodat het verzoek om aanhouding wordt afgewezen. De rechtbank gaat thans uit van haar eigen vonnis in de strafzaak.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank heeft in de strafzaak bewezen verklaard dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegden
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumweten
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2º of onderdeel 7º, meermalen gepleegd. [1]
Hierna wordt verwezen naar processen-verbaal uit het dossier van de strafzaak (hierna: het dossier) [2] , alsmede naar het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel met nr. RAP-V-029 (hierna: het ontnemingsrapport). [3]

Opbrengsten.

De rechtbank heeft bij vonnis van 23 juli 2024 overwogen dat de veroordeelde intensief berichtenverkeer onderhield met [persoon] (voornamelijk) met betrekking tot de handel in hennep. Uit die Encrochatberichten blijkt dat [verdachte] iemand is die hennep kweekt en levert of daar verantwoordelijk voor is. [persoon] en [verdachte] hebben vervolgens ook contact over de leveringen.

Voordeel uit strafbare feiten waarvoor veroordeelde is veroordeeld
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat de veroordeelde in de periode van 3 april 2020 tot en met 13 mei 2020 8,245 kilogram hennep en 11,96 kilogram hennep en 7,31 kilogram hennep en 9 kilogram hennep heeft bewerkt, verwerkt, verkocht en/of afgeleverd. De veroordeelde kreeg hiervoor betaald door [persoon] , die op zijn beurt de opdracht gaf aan [getuige] om het geld naar een carpool parkeerplaats in Hank te brengen. Hier kwam medeveroordeelde [medeverdachte 1] het geld ophalen om het naar de veroordeelde te brengen. [persoon] informeerde de veroordeelde telkens als de geldtransactie tussen [getuige] en [medeverdachte 1] had plaatsgevonden. Deze gang van zaken volgt uit een combinatie van chatberichten en bakengegevens van de auto van [getuige] . De rechtbank ziet geen aanleiding om eraan te twijfelen dat de overgedragen geldbedragen daadwerkelijk bij de veroordeelde terecht zijn gekomen.
8,245 kilogram.
Uit berichten van 4, 5, 6 en 7 april 2020 blijkt dat de veroordeelde op € 26.215,00 voor de levering van 8,245 kilogram hennep heeft gekregen. [4] Van dit bedrag zijn de kosten ad € 8.000,00 voor ‘ [naam bedrijf] ’ al afgetrokken. [persoon] laat de veroordeelde op 7 april 2020 weten dat de geldtransactie heeft plaatsgevonden. [5]
11,96 kilogram.
Uit berichten van 14 en 15 april 2020 blijkt dat de veroordeelde 11,960 kilogram hennep heeft geleverd en dat hij daarvoor vermoedelijk € 50.830,00 betaald heeft gekregen. [6] [persoon] laat veroordeelde op 15 april 2020 weten dat de geldtransactie heeft plaatsgevonden. [7]
7,31 kilogram.
Uit berichten van 1 en 2 mei 2020 blijkt dat de veroordeelde 7,31 kilogram hennep heeft geleverd en dat hij daarvoor zeer waarschijnlijk € 4.250,00 per kilogram betaald heeft gekregen, in totaal € 31.067,50. [8] Uit een chatbericht tussen [persoon] en medeveroordeelde [medeverdachte 1] en de bakengegevens van de auto van [getuige] leidt de rechtbank af dat de geldtransactie op 6 mei 2020 heeft plaatsgevonden. [9]

9 kilogram.

Uit berichten van 1 tot en met 12 mei 2020 blijkt dat de veroordeelde 9 kilogram ‘hees’ heeft geleverd en dat hij daarvoor € 38.250,00 betaald heeft gekregen (wat opnieuw neerkomt op € 4.250,00 per kilogram). [10] Uit een chatbericht tussen [persoon] en medeveroordeelde [medeverdachte 1] en de bakengegevens van de auto van [getuige] leidt de rechtbank af dat de geldtransactie op 13 mei 2020 heeft plaatsgevonden. [11]
In totaal heeft de veroordeelde op basis van het vorengaande een voordeel genoten van in totaal
€ 146.362,50(26.215 + 50.830,00 + 31.067,50 + € 38.250,00).

Voordeel uit andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat die door veroordeelde zijn begaan
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of veroordeelde ook voordeel heeft genoten uit andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat die door hem zijn begaan. De officieren van justitie hebben aangevoerd dat de auto van [getuige] in totaal 26 keer de carpool parkeerplaats in Hank of de nabijgelegen Jachtlaan tussen Hank en Dussen met zeer korte stopmomenten heeft aangestraald en dat [getuige] al deze keren vermoedelijk [medeverdachte 1] heeft ontmoet voor het afgeven van het contant geld in het kader van de hennephandel tussen de veroordeelde en [persoon] .
De rechtbank volgt deze redenering niet. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er ten aanzien van de overige keren dat [getuige] naar (of nabij) Hank is gereden te weinig feiten en omstandigheden bekend om te veronderstellen dat [getuige] telkens geld kwam brengen ten behoeve van de veroordeelde. Zo blijkt uit het dossier dat [getuige] ook een keer medeveroordeelde [medeverdachte 2] heeft ontmoet in Hank.
Wel zijn er naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanwijzingen dat de veroordeelde op 1 april 2020 een bedrag van € 36.740,00 betaald heeft gekregen van [persoon] , eveneens voor een levering van hennep. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Uit berichtenverkeer van 1 april 2020 blijkt dat [getuige] in opdracht van [persoon] ‘36740’ (rechtbank: € 36.740,00) in Hank moest afgeven. Uit de bakengegevens van de Volvo XC60 komt naar voren dat [getuige] vervolgens naar de Jachtlaan tussen Hank en Dussen is gereden. De Volvo XC60 straalde daar tussen 15.52 en 15.53 uur aan. Een minuut later stuurde [getuige] een emoticon van een duimpje omhoog naar [persoon] . [persoon] reageerde per ommegaande met dezelfde emoticon. Tevens liet [persoon] aan de veroordeelde weten dat het geld is afgegeven. De veroordeelde reageerde daarop met “Yo thks.” [12]
Naar het oordeel van de rechtbank sluit de hiervoor beschreven gang van zaken naadloos aan bij de latere keren dat de veroordeelde door [persoon] is betaald voor het leveren van hennep/hees. Niet alleen de wijze waarop de betaling is verricht, maar ook het bedrag van € 36.740,00 is in lijn met de andere betalingen vier betaling van in totaal € 146.362,5, dus gemiddeld 36.590,60 per keer). Ook past deze betaling in de tijd in de reeks van betalingen voor hennepleveranties. Er zitten telkens één week à twee weken tussen de verschillende leveringen. Uitgaande van een gemiddelde prijs van € 4.250,00 per kilogram hennep, heeft deze betaling betrekking gehad op 8,64 kilogram hennep.
Resumé opbrengsten
De veroordeelde heeft gelet op het vorengaande een opbrengst gehad van in totaal
€ 183.102,50(26.215 + 50.830,00 + 31.067,50 + € 38.250,00 + 36.740,00).

Kosten.

In het voordeel van de veroordeelde volgt de rechtbank het ontnemingsrapport als het aankomt op de berekening van kosten. In het ontnemingsrapport wordt verondersteld dat de veroordeelde kosten heeft gemaakt voor de teelt van de hennep die hij heeft geleverd en dat hij medeveroordeelde [medeverdachte 1] heeft betaald voor zijn diensten ten behoeve van de hennepteelt en -handel. [medeverdachte 1] was ook degene die op de carpoolplaats in Hank geld ontving van [getuige] en vervolgens naar de veroordeelde bracht. De rechtbank berekent de kosten als volgt.
Salariskosten en materiaalkosten van [medeverdachte 1] .
Uit de chatberichten tussen de veroordeelde en [medeverdachte 1] komt naar voren dat de veroordeelde een vergoeding van € 35,00 per uur betaalde voor de hennepgerelateerde werkzaamheden die [medeverdachte 1] voor hem verrichtte. [13]
In de periode van begin april tot en met halverwege mei 2020 heeft [medeverdachte 1] de volgende uren doorgegeven aan de veroordeelde:
  • 30 maart 2020 / 87 uur,
  • 5 april 2020/ 87 uur,
  • 14 april 2020/ 92 uur,
  • 24 april 2020 / 114 uur,
  • 11 mei 2020 / 102 uur,
  • 18 mei 2020 / 106 uur.
In totaal heeft [medeverdachte 1] dus 588 uren doorgegeven aan de veroordeelde. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat de veroordeelde een bedrag van
€ 20.580,00(588 x € 35,00) aan salariskosten voor [medeverdachte 1] heeft betaald.
Tevens komt uit het onderzoek naar voren dat [medeverdachte 1] overige kosten heeft doorberekend aan de veroordeelde, namelijk € 72,00 op 11 mei 2020 en € 98,00 op 18 mei 2020, per saldo
€ 170,00.
Inkoopkosten stekken
Uit het bovenstaande volgt dat veroordeelde in elk geval 45,159 kilogram hennep heeft verkocht (opbrengsten uit bewezenverklaarde strafbare feiten: 8,245 kilogram + 11,96 kilogram + 7,31 kilogram + 9 kilogram en opbrengsten uit andere strafbare feiten: 8,64 kilogram).
Volgens het rapport van BOOM is de opbrengst per plant 28,2 gram. Dat betekent dat veroordeelde waarschijnlijk 45,155 kg/28,2 per plant = 1.601 planten heeft geweekt. Volgens het BOOM-rapport wordt uitgegaan van een inkoopprijs van € 3,81 per stek. Daarom is het aannemelijk dat veroordeelde 1601 x € 3,81 =
€ 6.099,81heeft betaald voor hennepstekken.
Overige variabele kosten
Volgens het rapport van BOOM vallen onder deze kosten de kosten die noodzakelijkerwijs per plant gemaakt moeten worden, zoals het verbruik van water, kweekmedium en voedingsstoffen. Uitgaande van het duurste kweekmedium van € 1,63 per plant, de kosten voor het waterverbruik per plant van € 0,03 en € 2,22 voor voedingsstoffen per plant komen de variabele kosten per plant op € 3,88. De totale overige variabele kosten bedragen dan, uitgaande van de 1601 planten, 1601 x € 3,88 =
€ 6.211,88.
Investeringskosten en afschrijvingskosten
Per keer is gemiddeld 9 kilogram hennep verkocht, afkomstig van gemiddeld 320 hennepplanten. In het voordeel van de veroordeelde wordt ervan uitgegaan dat iedere partij afkomstig kan zijn van een andere kwekerij. Volgens de tabel in de BOOM-rapportage bedraagt de investering per hennepkwekerij met een omvang van 300 tot 399 hennepplanten € 5.000. De investeringskosten voor vijf afzonderlijke kwekerijen zijn dan € 25.000,00. De afschrijvingskosten bedragen vervolgens € 250 per oogst, oftewel 5 x € 250,00 = € 1.250,00 voor de vijf oogsten in totaal. De totale investerings- en afschrijvingskosten komen daarmee uit op
€ 37.500,00.
Van meer of andere kostenposten voor rekening van de veroordeelde is niet gebleken.
Resumé kosten
Gelet op het voorgaande beraamd de rechtbank de kosten voor de teelt van de geleverde hennep op
€ 70.561,69(€ 20.580,00 + € 170,00 + € 6.099,81 + € 6.211,88 + € 37.500,00).

Conclusie

Zoals hiervoor is overwogen heeft de veroordeelde een opbrengst gehad van (naar schatting) in totaal € 183.102,50. De gemaakte kosten bedragen (naar schatting) in totaal € 70.561,69. Derhalve wordt het wederrechtelijk verkregen voordeel (naar schatting) vastgesteld op
€ 112.540,81(€ 183.102,50 – € 70.561,69).
Overschrijding redelijke termijn.
De rechtbank constateert dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Bij vonnis van 23 juli 2024 heeft de rechtbank de veroordeelde in de strafzaak reeds gecompenseerd voor deze overschrijding. De rechtbank zal gelet daarop de veroordeelde niet opnieuw compenseren voor de overschrijding (vgl. HR 2 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:167).

Toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 112.540,81(honderdtwaalfduizend en vijfhonderdveertig euro en eenentachtig cent).
legt aan [verdachte] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 112.540,81(honderdtwaalfduizend en vijfhonderdveertig euro en eenentachtig cent), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat zij, door middel van of uit de baten van het feit ter zake waarvan zij is veroordeeld, heeft verkregen.
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1.080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. C.W.H. Houg en mr. S.H.C. Merkx, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G. van de Luijtgaarden, griffier,
en is uitgesproken op 19 december 2024.

Voetnoten

1.Het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer van 23 juli 2024, met parketnummer 01.025443.22.
2.Het procesdossier van de FIOD/Belastingdienst met nr. 61761 (onderzoek Vladimir Hennephandel), aantal pagina’s 5017).
3.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel met nr. RAP-V-029, pagina’s 28502-28526).
4.AMB-137, p. 628 en 629 van het dossier.
5.AMB-137, p. 645 van het dossier.
6.AMB-137, p. 631 en AMB-138, p.645 van het dossier.
7.AMB-158, p. 873 van het dossier.
8.AMB-137, p. 632 en AMB-138, p.648 van het dossier.
9.AMB-158, p. 871 van het dossier.
10.AMB-137, p. 635 van het dossier.
11.AMB-158, p. 871 van het dossier.
12.AMB-138, p.641 t/m 643 van het dossier.
13.AMB-286, p.1406 e.v. van het dossier.