ECLI:NL:RBOBR:2024:6447

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
01.127180.22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsbeslissing in het onderzoek naar criminele organisatie en wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 19 december 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een vonnis uitgesproken in de zaak tegen een verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten ter waarde van € 20.565,00. De vordering van de officieren van justitie, die oorspronkelijk € 42.140,00 bedroeg, werd tijdens de zitting van 21 november 2024 aangepast naar € 42.062,00. De verdediging voerde aan dat de ontnemingsvordering afgewezen moest worden, omdat de bedragen gebaseerd waren op chatberichten die betrekking hadden op verbouwingswerkzaamheden en niet op criminele activiteiten. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel degelijk voordeel had verkregen uit zijn betrokkenheid bij de criminele organisatie, zoals blijkt uit de bewijsstukken en de chatberichten. De rechtbank heeft de vordering van de officieren van justitie gegrond verklaard en de verdachte verplicht tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. Tevens werd de duur van de gijzeling vastgesteld op 411 dagen. De rechtbank constateerde ook een overschrijding van de redelijke termijn, maar besloot de verdachte hiervoor niet opnieuw te compenseren, aangezien dit al eerder was gedaan. De rechtbank verwierp het draagkrachtverweer van de verdachte, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat hij in de toekomst geen draagkracht zou hebben.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.127180.22 (ontneming)
Datum uitspraak: 19 december 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [verdachte] op [1974] ,
wonende te [adres] ,
hierna: “de veroordeelde”.

Onderzoek van de zaak:

De vordering van de officieren van justitie van 21 november 2023 strekt tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 42.140,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officieren van justitie hebben bij conclusie van eis van 13 september 2024 gepersisteerd bij de vordering van een bedrag van € 42.140,00.
De verdediging heeft daarop bij conclusie van antwoord van 15 oktober 2024 gereageerd.
De officieren van justitie hebben ter terechtzitting van 21 november 2024 bij requisitoir de vordering gewijzigd in die zin dat nu een bedrag van € 42.062,00 wordt gevorderd.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 20 december 2023 en 21 november 2024.

De beoordeling

Het standpunt van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben op gronden zoals vermeld in het requisitoir de vordering gewijzigd in die zin dat nu een bedrag van € 42.062,00 wordt gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft ter terechtzitting van 21 november 2024 de gronden zoals vermeld in de conclusie van antwoord van 15 oktober 2024 herhaald.
Primair heeft de verdediging betoogd dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen, nu de gestelde bedragen zijn gebaseerd op chatberichten die overduidelijk zien op verbouwingswerkzaamheden en niet op handelingen in dienst van de vermeende criminele organisatie.
Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat, indien er wél van een uurtarief van € 35,00
wordt uitgegaan, nog steeds slechts tot een voordeel van € 456,33 kan worden gekomen.
De verdediging heeft ook een draagkrachtverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
De vordering is tijdig ingediend.
De rechtbank heeft in de strafzaak bewezen verklaard dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11 derde en vijfde lid van de Opiumweten
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, met uitzondering van onderdeel 2º of onderdeel 7º. [1]
Hierna wordt verwezen naar processen-verbaal uit het dossier van de strafzaak (hierna: het dossier) [2] , alsmede naar processen-verbaal uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel met nr. RAP-V-030 (hierna: het ontnemingsrapport) [3] .

Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel.

Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van bewijsmiddelen worden aangenomen dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit het bewezenverklaarde strafbare feit. Hij is namelijk betaald voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de criminele organisatie als bedoeld in de Opiumwet.
De werkzaamheden van de veroordeelde volgen uit bewijsmiddelen die zijn gebezigd voor de bewezenverklaring van deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in de Opiumwet. De veroordeelde zocht geschikte plekken voor hennepkwekerijen. [4] Hij zorgde ervoor dat de hennep van medeveroordeelde [medeverdachte] in de stash (opslagplaats voor drugs) werden gelegd. [5] Hij bemoeide zich met het kweekproces en hij gaf [medeverdachte] regelmatig een update over de kweekomstandigheden en de kwaliteit van de hennepplanten. [6] De veroordeelde was ook beschikbaar voor het ‘aanpakken’ of afleveren van partijen hennep. [7]
Ook leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat de veroordeelde bij de carpoolplaats in Hank verschillende keren geld heeft aangepakt van [getuige] . De transactie werd telkens uitgevoerd in opdracht van [persoon] en het geld was telkens bestemd voor medeveroordeelde [medeverdachte] . Uit chatberichten en bakengegevens van de Volvo van [getuige] volgt dat dit in elk geval op 15 april 2020, [8] 6 mei 2020 [9] en 13 mei 2020 [10] gebeurde. Telkens ging de veroordeelde in opdracht van [persoon] ‘pap’ aanpakken op het tijdstip dat [getuige] ‘pap’ voor [medeverdachte] moest afgeven in Hank. Kennelijk gebeurde dit telkens op dezelfde locatie (veroordeelde/Shockinghail op p. 873: “pap op zelfde plek als altijd”).
Op 1 april 2020 [11] en 7 april 2020 [12] is eenzelfde patroon te zien: [getuige] rijdt in opdracht van [persoon] naar Hank om daar geld af te geven dat bestemd is voor medeveroordeelde [medeverdachte] , waarna [persoon] aan medeveroordeelde [medeverdachte] bevestigd dat de geldtransactie heeft plaatsgevonden. Hoewel er met betrekking tot deze twee data geen chatberichten beschikbaar zijn tussen [persoon] en veroordeelde, acht de rechtbank aannemelijk dat de veroordeelde ook bij deze transacties de tussenpersoon was die in Hank het geld aannam.
Uit de chatberichten tussen de veroordeelde en medeveroordeelde [medeverdachte] komt naar voren komt dat de veroordeelde een vergoeding van € 35,00 per uur rekende voor werkzaamheden in het kader van de teelt en levering van hennep. [13] De rechtbank acht allerminst aannemelijk dat de veroordeelde rekening aan [medeverdachte] stuurde voor uren die verband hielden met ‘7000 kozijnen’. Het is aannemelijk dat kozijnen versluierde taal is voor zijn werkzaamheden in het kader van de teelt en levering van hennep.
In de periode van rondom de eerste kweek van begin april t/m de laatste halverwege mei 2020 heeft de veroordeelde de volgende uren doorgegeven aan [medeverdachte] :
- 30 maart 2020 / 87 uur,
- 5 april 2020 / 87 uur,
- 14 april 2020 / 92 uur,
- 24 april 2020 / 114 uur,
- 11 mei 2020 / 102 uur,
- 18 mei 2020 / 106 uur. [14]
In totaal heeft de veroordeelde dus 588 uren doorgegeven aan [medeverdachte] . In totaal dus voor een bedrag van
€ 20.580,00(588 x 35).
Uit onderzoek naar de chatgesprekken komt naar voren dat de veroordeelde materiële kosten die hij maakte ten behoeve van de hennepkweek doorberekende aan [medeverdachte] , in elk geval € 72,00 op 11 mei 2020 en € 98,00 op 18 mei 2020. In het voordeel van de veroordeelde gaat de rechtbank ervan uit dat de veroordeelde deze bedragen puur ter vergoeding van kosten heeft ontvangen en dat hierin geen marge voor zichzelf was verwerkt.
Uit onderzoek zijn verder geen gegevens omtrent gemaakte kosten naar voren gekomen. Derhalve wordt aangenomen dat de veroordeelde geen kosten heeft gemaakt die voor zijn eigen rekening kwamen, op de volgende kosten na.
De verdediging heeft bij conclusie van antwoord betoogd dat met de ritten naar Hank steeds 10 kilometer gereden zou zijn en dat een staffel gehanteerd zou moeten worden van € 0,30 per gereden kilometer, wat betekent dat er € 3,00 aan kosten per rit in mindering moet worden gebracht op het geschatte voordeel. De rechtbank zal dit meenemen. De rechtbank heeft overwogen dat voldoende aannemelijk is geworden dat de veroordeelde vijf keer naar de carpoolplaats in Hank is gereden om in opdracht van [persoon] en ten behoeve van medeveroordeelde [medeverdachte] geld aan te nemen van [getuige] . Zodoende betreffen de totale kosten hiervoor
€ 15,00(5 x €3,00).
Resumé.
Zoals hiervoor is overwogen heeft de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel genoten van in totaal
€ 20.565,00(20.580,00 – 15,00).
Overschrijding redelijke termijn.
De rechtbank constateert dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Bij vonnis van 23 juli 2024 heeft de rechtbank de veroordeelde in de strafzaak reeds gecompenseerd voor deze overschrijding. De rechtbank zal gelet daarop de veroordeelde niet opnieuw compenseren voor de overschrijding (vgl. HR 2 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:167).
Draagkracht.
Uitgangspunt is dat de draagkracht aan de orde wordt gesteld in de executiefase. In deze fase van de procedure heeft een draagkrachtverweer in beginsel alleen kans van slagen indien duidelijk is dat de veroordeelde nu geen draagkracht heeft en in de toekomst niet zal hebben. De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde naar redelijke verwachting ook in de toekomst geen draagkracht zal hebben. De rechtbank verwerpt daarom het gevoerde draagkrachtverweer.

Toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 20.565,00(twintigduizend en vijfhonderdvijfenzestig euro).
legt aan [verdachte] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 20.565,00(twintigduizend en vijfhonderdvijfenzestig euro), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat zij, door middel van of uit de baten van het feit ter zake waarvan zij is veroordeeld, heeft verkregen.
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 411 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. C.W.H. Houg en mr. S.H.C. Merkx, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G. van de Luijtgaarden, griffier,
en is uitgesproken op 19 december 2024.

Voetnoten

1.Het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer van 23 juli 2024, met parketnummer 01.127180.22.
2.Het procesdossier van de FIOD/Belastingdienst met nr. 61761 (onderzoek Vladimir Hennephandel), aantal pagina’s 5017).
3.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel met nr. RAP-V-030, pagina’s 28527-28663).
4.AMB-286, p. 1402.
5.AMB-286, p. 1402.
6.AMB-286, p. 1402, 1403, 1404.
7.AMB-286, p. 1404 en 1405.
8.AMB-158, p. 873 van het dossier.
9.AMB-158, p. 871 van het dossier.
10.AMB-158, p. 871 van het dossier.
11.AMB-158, p. 871 van het dossier.
12.AMB-158, p. 872 en AMB-138, p. 641 t/m 643 van het dossier.
13.par. 5.2.1. van het ontnemingsdossier en AMB-286, p. 1406 en verder.
14.par. 5.2.1. van het ontnemingsdossier en AMB-286, p. 1406 en verder.