ECLI:NL:RBOBR:2024:6441

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
WR 24-026
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 26 september 2024 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, verblijvende te [woonplaats], had de wraking aangevraagd van mr. M. Venderbosch, rechter in de rechtbank, in verband met een procedure tegen het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Verzoeker was van mening dat de rechter niet onafhankelijk en onpartijdig was, omdat hij niet fysiek aanwezig mocht zijn bij een zitting en alleen telefonisch kon deelnemen vanuit de Penitentiaire Inrichting. Verzoeker stelde dat de rechter niet had uitgelegd waarom zijn fysieke aanwezigheid niet veilig was, wat volgens hem de schijn van partijdigheid wekte.

De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat zij heeft geprobeerd recht te doen aan de rechtspositie van verzoeker en dat de beslissing om hem telefonisch te laten deelnemen aan de zitting niet voortkwam uit vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar konden brengen. Op basis van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een rechter alleen gewraakt als er objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestaat. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing om verzoeker telefonisch te laten deelnemen aan de zitting een procesbeslissing was en geen grond voor wraking kon vormen.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, omdat er geen aanwijzingen waren dat de rechter partijdig was of dat de schijn daarvan was gewekt. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 24-026
Beslissing van 26 september 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
verblijvende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. M. Venderbosch,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van 28 augustus 2024 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 2 september 2024
  • een brief van verzoeker gedateerd3 september 2024, ingekomen op 10 september 2024.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 12 september 2024 is verzoeker verschenen. De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoeker aangegeven dat hij op 30 augustus 2024 een brief met een pleitnota naar de rechtbank heeft gestuurd en dat de inhoud van de pleitnota overeenkomt met hetgeen hij op de mondelinge behandeling heeft aangevoerd. Deze brief zat niet bij de processtukken. Na de mondelinge behandeling is het processtuk aangetroffen, gedateerd op 3 september 2024 en niet op 30 augustus 2024.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de procedure met zaaknummers SHE 23/47 en SHE 23/3022 tussen verzoeker en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Begin juli 2024 was een zitting gepland om de zaken tegen het CBR te bespreken. Deze is op laatste moment niet doorgegaan. Vervolgens is een nieuwe zitting gepland op 28 augustus jl. Verzoeker mocht daar niet fysiek bij aanwezig zijn, maar werd telefonisch gehoord vanuit de Penitentiaire Inrichting waar hij verblijft. De rechter ontneemt verzoeker daarmee het recht om fysiek aanwezig te zijn bij de zitting. Daarnaast heeft de rechter tijdens de zitting aangegeven dat vanuit de PI wegens veiligheidsredenen het verzoek is gekomen om verzoeker telefonisch te laten deelnemen. De rechter is dus niet onafhankelijk en onpartijdig, omdat ze niet veilig zou zijn. De rechter kon ook niet uitleggen waarom het niet veilig zou zijn. Als er een hoger beroep volgt bij een andere instantie, kan het CBR zich er op beroepen dat de rechter is geïntimideerd en daar kan verzoeker zich vervolgens niet tegen verdedigen. Er kleeft nu een negatieve indruk aan de zaak. Bovendien had verzoeker het gevoel dat hij moest kiezen: of de rechter wraken of doorgaan met de procedure. Verzoeker heeft er toen voor gekozen om de rechter te wraken.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. De rechter voert aan dat zij heeft geprobeerd zoveel mogelijk recht te doen aan de rechtspositie van eiser (en zijn recht op een eerlijk proces) en dat zij niet vooringenomen heeft gehandeld. Dat verzoeker om veiligheidsredenen niet bij de zitting aanwezig kon zijn, is volgens de rechter alleen van invloed geweest op de beslissing om verzoeker telefonisch te laten deelnemen aan de zitting en niet op een andere (nog te nemen) beslissing.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een rechter alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Verzoeker verwijt zoals hierboven is aangegeven de rechter dat hij niet fysiek aanwezig mocht zijn bij de zitting en dat de rechter niet heeft uitgelegd waarom het niet veilig zou zijn. De beslissing om verzoeker telefonisch deel te laten nemen aan de zitting is een procesbeslissing. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt echter mee dat een dergelijke rechterlijke (tussen)beslissing nooit grond kan vormen voor wraking. Wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer die over het wrakingsverzoek moet oordelen komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er ook tegen dat de motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). De wrakingskamer is van oordeel dat het niet nader (kunnen) toelichten waarom het niet veilig zou zijn om verzoeker bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te laten zijn, voor zover dat al mogelijk was geweest, geen blijk geeft van vooringenomenheid.
3.3.
Ook ziet de wrakingskamer in de stelling van verzoeker dat nu aan de zaak ‘kleeft’ dat de rechter niet veilig zou zijn, geen aanleiding om daaruit vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor af te leiden. Nergens blijkt namelijk uit dat de rechter partijdig zou zijn of dat de schijn daartoe is gewekt.
3.4.
Het wrakingsverzoek zal gelet op het voorgaande worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr F.E. Roll, voorzitter, mr. V.R. de Meyere en
mr. J.H.L.M. Snijders, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in openbaar uitgesproken op 26 september 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.