ECLI:NL:RBOBR:2024:6439

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
WR 24-025
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure afgewezen

Op 19 september 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een verzoek tot wraking van rechter mr. J.J.A. Donkersloot afgewezen. Het verzoeker, vertegenwoordigd door mr. F.J. Fernhout, was gebaseerd op de stelling dat de rechter stukken van de wederpartij had toegelaten die te laat waren ingediend, wat volgens verzoeker het recht op hoor en wederhoor zou hebben geschonden. Daarnaast werd aangevoerd dat de rechter geen beslissing had genomen op een verweer dat betrekking had op een vermeerdering van de grondslag van eis. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 augustus 2024 heeft de wrakingskamer de rechter de gelegenheid gegeven om te reageren op de aanvullende wrakingsgrond die door verzoeker was ingebracht. De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat zijn beslissing om de stukken toe te laten niet voortkwam uit vooringenomenheid en dat het beginsel van hoor en wederhoor was gerespecteerd. De wrakingskamer oordeelde dat procedurele beslissingen in beginsel geen grond voor wraking kunnen zijn, tenzij er sprake is van onbegrijpelijke beslissingen die wijzen op partijdigheid. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig was, en verklaarde het wrakingsverzoek ongegrond.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 24-025
Beslissing van 19 september 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
gemachtigde: mr. F.J. Fernhout,
strekkende tot de wraking van
mr. J.J.A. Donkersloot,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van 21 augustus 2024 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 26 augustus 2024;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 29 augustus 2024.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verzoeker en zijn gemachtigde
mr. F.J. Fernhout verschenen. Ook is mr. W.A.A. van Kuijk, advocaat van de wederpartij, als belangstellende verschenen. De rechter is niet verschenen.
1.3.
De wrakingskamer heeft de rechter na de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld om te reageren op de aanvullende wrakingsgrond zoals die door verzoeker tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht.
1.4.
De wrakingskamer heeft daarna kennisgenomen van:
- de reactie van de rechter van 10 september 2024;
- de e-mail van verzoeker van 10 september 2024;
- de e-mail van de advocaat wederpartij van 10 september 2024.
1.5.
De wrakingskamer heeft de beslissing nader bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechter daarop

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 11108099 / EJ VERZ 24-316 tussen verzoeker en zijn wederpartij.
2.2.
Uit het proces-verbaal van 21 augustus 2024 blijkt dat verzoeker, samengevat, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd. Tijdens de zitting op
21 augustus 2024 heeft de rechter stukken (producties) van de wederpartij toegelaten die zijn binnengekomen na de door de rechtbank gestelde termijn. Hierdoor is volgens verzoeker het recht op hoor en wederhoor geschonden, omdat verzoeker geen gelegenheid krijgt om te reageren op stellingen die op het laatste moment naar voren zijn gebracht. Ten tweede heeft de rechter geen beslissing genomen op het verweer dat sprake is van een verkapte repliek, en op het verzet dat is gevoerd tegen de vermeerdering en de wijziging van grondslag van eis.
2.3.
Verzoeker heeft tijdens de mondelinge behandeling van de wrakingskamer nog een aanvullende grond ten grondslag gelegd aan de wraking, die het volgende inhoudt. Na de schorsing van de behandeling wegens het wrakingsverzoek had verzoeker in dezelfde procedure een incidenteel verzoek ingediend. Verzoeker stelt dat de rechter daarin een beslissing heeft genomen terwijl hij zich vanwege de wraking van kennisneming van het verzoek had dienen te onthouden en geen beslissing mocht nemen. Deze beslissing was bovendien weer ten nadele van verzoeker die daardoor geen toegang tot de rechter kreeg in een zeer spoedeisende kwestie.
2.4.
De rechter heeft op 26 augustus 2024 schriftelijk laten weten niet in de wraking te berusten. In reactie op de eerste twee wrakingsgronden heeft hij, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht. De procesbeslissing om de producties toe te laten ondanks de te late toezending daarvan, is op geen enkele wijze door vooringenomenheid ingegeven en niets daarvan heeft de schijn. Het is niet juist dat de wederpartij een verkapte repliek heeft mogen nemen en dat verzoeker daarop niet had mogen reageren (dupliceren). Het beginsel van hoor en wederhoor is dan ook in acht genomen. De nagekomen producties behelzen naar de mening van de rechter geen wijziging van (grondslag van) eis. De rechter heeft op de desbetreffende stelling niet expliciet gereageerd, maar impliciet heeft de rechter dit verweer verworpen, omdat hij had meegedeeld dat hij ook verder geen reden zag om de nagekomen producties te weigeren.
2.5.
De rechter heeft op 10 september 2024 schriftelijk gereageerd op de aanvullende grond van verzoeker. De rechter heeft daarop, samengevat, naar voren gebracht dat hij in de hoofdzaak was geschorst, waardoor hij geen inhoudelijke beslissing kon nemen op het incidentele verzoek. Om die reden heeft de griffie, in opdracht van de rechter, aan verzoeker bericht dat na de uitspraak in het wrakingsverzoek er weer contact opgenomen zou worden met verzoeker.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
Ten aanzien van de eerste en de tweede wrakingsgrond
3.3.
De eerste grond tot wraking heeft betrekking op het feit dat de rechter stukken heeft toegelaten na de door de rechtbank gestelde termijn van vijf dagen vóór de zitting. Hierdoor is volgens verzoeker het recht op hoor en wederhoor geschonden, wat vervolgens een schending van het recht op een eerlijke en onpartijdige behandeling inhoudt. De tweede grond tot wraking ziet erop dat de rechter geen beslissing heeft genomen op het subsidiaire bezwaar (er wordt een repliek toegestaan buiten de wet om) en het meer subsidiaire bezwaar (een wijziging en een vermeerdering van de grondslag van eis) tegen die stukken.
3.4.
De beslissing om stukken toe te laten na de gestelde termijn moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. Procedurele beslissingen kunnen in beginsel geen grond voor een wraking vormen. Aan de wrakingskamer komt immers geen oordeel toe over de juistheid van een procesbeslissing. De tweede grond komt neer op een bezwaar tegen een gebrek aan de motivering daarvan. Ook daarover mag de wrakingskamer geen oordeel geven, zelfs niet als het gaat om een door de gemachtigde onjuiste, onbegrijpelijke, gebrekkige of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. Reden hiervoor is dat tegen een uitspraak van de rechtbank doorgaans een rechtsmiddel kan worden ingesteld waarbij dit aan de orde kan komen. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen verzet zich er dus tegen dat een gebrek in de motivering van een beslissing grond is voor een wraking. Op deze uitgangspunten wordt alleen een uitzondering gemaakt indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter tegenover verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker daarover bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is (vgl. HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.5.
Van een dergelijke onbegrijpelijke beslissing is in dit geval geen sprake. Het is aan de rechter om naar eigen inzicht, toetsend aan de eisen van de goede procesorde, een beslissing te nemen over de vraag of te laat ingediende stukken alsnog worden toegestaan. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de rechter daarover een beslissing heeft genomen en zijn overwegingen aan partijen kenbaar heeft gemaakt. Anders dan verzoeker is de wrakingskamer van oordeel dat die beslissing geen schending van hoor en wederhoor oplevert. Het is immers niet gesteld of gebleken dat verzoeker niet meer in de gelegenheid zou worden gesteld om al dan niet bij nadere akte op deze producties te mogen reageren. Hieruit volgt geen (schijn van) vooringenomenheid. Dat de rechter zijn beslissing in de ogen van verzoeker onvoldoende heeft gemotiveerd door niet in te gaan op diens bezwaren, levert evenmin een wrakingsgrond op. De wrakingskamer verwijst daarvoor naar hetgeen zij in 3.4. daarover heeft overwogen.
Ten aanzien van de derde wrakingsgrond
3.6.
Op grond van artikel 37, vijfde lid, Rv wordt de behandeling van de zaak aanstonds na de wraking geschorst. De onder 2.3. bedoelde situatie heeft zich voorgedaan nadat verzoeker de rechter had gewraakt. De rechter heeft verzoeker laten weten het incidenteel verzoek in dezelfde procedure niet in behandeling te nemen, zolang hij was gewraakt. Dit is op zichzelf beschouwd onvoldoende om daaruit partijdigheid of de geobjectiveerde schijn daarvoor af te leiden.
3.7.
Verzoeker heeft verder aangevoerd dat dit een beslissing is geweest die wederom nadelig voor hem was. Wat daar verder ook van zij, ook deze stelling is onvoldoende om de conclusie te dragen dat de partijdigheid van de rechter of de geobjectiveerde vrees daaruit af te leiden was.
3.8.
Gelet op wat hiervoor is overwogen kan hetgeen verzoeker heeft aangevoerd niet leiden tot de conclusie dat sprake is van feiten en omstandigheden die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Het wrakingsverzoek zal gelet op het voorgaande ongegrond worden verklaard.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek tot wraking ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de mr. M.E. Bartels, voorzitter, mr. M.F.M.T. Franke en mr. F.E. Roll, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in openbaar uitgesproken op
19 september 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.