ECLI:NL:RBOBR:2024:6353

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
22/1747 en 22/2825
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen bestuurlijke boete wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, worden de beroepen van [eiseres] B.V. en de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) tegen een besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid behandeld. De minister had op 26 maart 2021 een bestuurlijke boete van € 120.000,- opgelegd aan [eiseres] wegens vijftien overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Na bezwaar van [eiseres] werd deze boete herzien naar € 24.000,- voor drie overtredingen. FNV, die als derde-belanghebbende optrad, stelde beroep in tegen de verlaagde boete, omdat zij meende dat de minister niet handhavend had opgetreden tegen de overtredingen van de twaalf andere vreemdelingen. De rechtbank oordeelt dat FNV belanghebbende is en dat de minister de boete voor de twaalf vreemdelingen terecht heeft opgelegd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het boetebesluit, waarbij de hoogte van de boete wordt vastgesteld op € 48.000,-. De rechtbank overweegt dat de redelijke termijn voor de procedure is overschreden en dat dit aanleiding geeft tot een vermindering van de boete. De uitspraak benadrukt de rol van FNV als belangenbehartiger van werknemers en de noodzaak van handhaving van de Wav.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 22/1747 en SHE 22/2825

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2024 in de zaken tussen:

zaaknummer SHE 22/1747
[eiseres] B.V., uit Son en Breugel,
(hierna: [eiseres] ; gemachtigde: mr. K. Vierhout),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister

(gemachtigde: mr. L.C. Kuppens);
zaaknummer SHE 22/2825

de Federatie Nederlandse Vakbeweging, te Utrecht

(hierna: FNV; gemachtigde: mr. J.H. Mastenbroek),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister

(gemachtigde: mr. L.C. Kuppens).
FNV heeft als derde-belanghebbende aan de zaak SHE 22/1747 deelgenomen en [eiseres] heeft als derde-belanghebbende aan de zaak SHE 22/2825 deelgenomen.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van zowel [eiseres] als FNV tegen een besluit op bezwaar van de minister van 24 juni 2022 (het bestreden besluit).
1.1.
Bij besluit van 26 maart 2021 heeft de minister aan [eiseres] een bestuurlijke boete van € 120.000,- opgelegd wegens vijftien overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav; hierna: het boetebesluit). Ook heeft de minister besloten de inspectiegegevens openbaar te maken. Met het bestreden besluit van 24 juni 2022 heeft de minister het bezwaar van [eiseres] gegrond verklaard, het boetebesluit herroepen en een bestuurlijke boete van € 24.000,- opgelegd wegens drie overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav. De minister heeft het bestreden besluit aan zowel [eiseres] als FNV toegezonden.
1.2.
Tegen het bestreden besluit heeft [eiseres] beroep ingesteld. Dat beroep staat bij de rechtbank geregistreerd onder SHE 22/1747. Bij brief van 20 december 2022 heeft FNV aan de rechtbank voorgelegd dat zij derde-belanghebbende is in het beroep van [eiseres] . Bij brief van 3 april 2023 heeft FNV toegelicht waarom zij meent derde-belanghebbende te zijn. Op het beroep van [eiseres] heeft de minister op 25 januari 2023 gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Tegen het bestreden besluit heeft FNV bij de rechtbank Midden-Nederland beroep ingesteld. Omdat de rechtbank Midden-Nederland zich niet bevoegd acht om het beroep te behandelen en van oordeel is dat deze rechtbank wel bevoegd is, is het beroep naar deze rechtbank doorgestuurd. Het beroep van FNV staat bij de(ze) rechtbank geregistreerd onder SHE 22/2825. De minister heeft op 4 april 2024 op het beroep van FNV gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft op 19 april 2024 de beroepen gezamenlijk op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigden van [eiseres] , FNV en de minister. Ook is van de zijde van FNV verschenen S.E. van Barneveld en van de zijde van de minister mr. D. Nijs. De rechtbank heeft op deze zitting alleen aan de orde gesteld of FNV in beide beroepen als belanghebbende is aan te merken. Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak van FNV gesloten en het onderzoek in de zaak van [eiseres] geschorst.
1.5.
Bij griffiersbrief van 26 april 2024 heeft de rechtbank laten weten dat FNV in beide zaken belanghebbende is, dat het onderzoek in de zaak van FNV wordt heropend en dat FNV en [eiseres] in de gelegenheid worden gesteld een schriftelijke uiteenzetting te geven over elkaars beroepen.
1.6.
[eiseres] heeft de rechtbank op 2 mei 2024 verzocht met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat FNV geen kennis mag nemen van een aantal gedingstukken in zaak 22/1747. De rechtbank heeft dit verzoek op 14 mei 2024 afgewezen.
1.7.
[eiseres] heeft op 23 mei 2024 een schriftelijke uiteenzetting over het beroep van FNV gegeven. FNV heeft op 4 juni 2024 een schriftelijke uiteenzetting over het beroep van [eiseres] gegeven.
1.8.
De rechtbank heeft op 17 juni 2024 de beroepen op een (nadere) zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigden van [eiseres] en FNV. Van de zijde van FNV is ook verschenen R. Vervoorn. De minister heeft zich voor de zitting afgemeld. Tijdens de zitting heeft de rechtbank besloten om de mondelinge behandeling van de beroepen aan te houden.
1.9.
De rechtbank heeft op 11 oktober 2024 de zitting hervat. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigden van [eiseres] , FNV en de minister. Van de zijde van FNV is ook verschenen R. Vervoorn.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2.1.
[eiseres] exploiteert een nationale en internationale transportonderneming. [eiseres] Holding B.V. is de enige bestuurder van [eiseres] . [eiseres] en [eiseres] de bestuurders van genoemde holding. De holding is ook bestuurder van [eiseres] (hierna: [eiseres] Rusland), [eiseres] Poland Sp.z.o.o. (hierna: [eiseres] Polen) en [eiseres] B.V. (hierna: De [eiseres] ).
2.2.
Op 19 januari 2019 hebben inspecteurs van de Inspectie SZW [1] en de Inspectie Leefomgeving en Transport een gezamenlijke controle verricht op de locatie van eiseres. De arbeidsinspecteurs van de Inspectie SZW hebben hun deel van de controle afgebroken, omdat er geen vrachtwagenchauffeurs aanwezig waren.
2.3
Op 13 februari 2019 heeft FNV een verzoek om handhaving ingediend.
2.4.
Op 27 september 2019 hebben arbeidsinspecteurs van de Inspectie SZW samen met ambtenaren van de politie een controle verricht op de locatie van eiseres. De arbeidsinspecteurs hebben naar aanleiding van die controle een op 20 oktober 2020 gedateerde en op ambtseed en -belofte boeterapport opgemaakt. Daarin hebben zij geconstateerd dat in de maanden juli 2018 tot en met oktober 2018 vijftien vreemdelingen als chauffeur en/of als bijrijder zonder tewerkstellingsvergunning werkzaamheden hebben verricht voor [eiseres] en dat die vreemdelingen geen gecombineerde vergunning voor werkzaamheden bij [eiseres] hadden. Het gaat om de volgende personen:
Naam
Nationaliteit
1
[naam]
Turkse
2
[naam]
Oekraïense
3
[naam]
Turkse
4
[naam]
Oekraïense
5
[naam]
Russische
6
[naam]
Oekraïense
7
[naam]
Wit-Russische
8
[naam]
Oekraïense
9
[naam]
Oekraïense
10
[naam]
Oekraïense
11
[naam]
Oekraïense
12
[naam]
Oekraïense
13
[naam]
Oekraïense
14
[naam]
Oekraïense
15
[naam]
Oekraïense
Deze vreemdelingen, met uitzondering van [naam] , zijn in dienst van [eiseres] Polen. [naam] is in dienst van [eiseres] Rusland. Volgens de inspectie is wat betreft [naam] geen sprake van grensoverschrijdende dienstverlening, zoals bedoeld in artikel 1e van het Besluit uitvoering Wav (hierna: BuWav), omdat hij in dienst is van een Russische zusteronderneming van [eiseres] en dus niet ter beschikking is gesteld door een uitlener die gevestigd is in een andere lidstaat. Wat betreft [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam] (ook wel: de twaalf vreemdelingen) is volgens de inspectie ook geen sprake van grensoverschrijdende dienstverlening. Daarbij wijst de inspecties erop dat op grond van facturen aanvankelijk is verondersteld dat [eiseres] Polen deze vreemdelingen aan [eiseres] ter beschikking heeft gesteld, maar vervolgens is tijdens het onderzoek een correctiefactuur overgelegd waaruit blijkt dat de werkzaamheden niet via [eiseres] Polen zijn verricht. Wat betreft [naam] en [naam] heeft de inspectie vastgesteld dat zij niet voorkomen op de facturen en dus niet via [eiseres] Polen werkzaamheden hebben verricht.
2.5.
De minister heeft op 16 december 2020 zowel [eiseres] als FNV in de gelegenheid gesteld om een zienswijze te geven op diens voornemen om [eiseres] voor vijftien overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav een bestuurlijke boete van € 120.000,- (15 x € 8.000,-) op te leggen en om de inspectiegegevens openbaar te maken. [eiseres] heeft op 18 januari 2021 haar zienswijze gegeven. FNV heeft geen zienswijze ingediend.
2.6
Op 26 maart 2021 heeft de minister het boetebesluit genomen.
2.7.
In een brief van 1 juli 2021 heeft de minister aan FNV medegedeeld dat hij haar handhavingsverzoek van 13 februari 2029 heeft beoordeeld en dat hij, voor zover hier van belang, jegens [eiseres] handhavend heeft opgetreden omdat zij de Wav heeft overtreden. Deze brief vormt samen met het op 26 maart 2021 aan [eiseres] toegestuurde boetebesluit [2] één besluit op het handhavingsverzoek, aldus de minister.
2.8.
Op 10 augustus 2021 heeft de minister een hoorzitting gehouden waarop de gemachtigde van [eiseres] is verschenen. Van die hoorzitting is een verslag opgemaakt.
2.9.
In het bestreden besluit heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat [eiseres] wat betreft [naam] , [naam] en [naam] artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft overtreden. [naam] en [naam] blijken namelijk niet voor te komen op de facturen van de [eiseres] Polen. Deze vreemdelingen hebben hun werkzaamheden voor [eiseres] dus niet via [eiseres] Polen verricht. Dat betekent dat wat deze vreemdelingen betreft geen sprake is van grensoverschrijdende dienstverlening. Wat betreft [naam] betwist [eiseres] niet dat er geen sprake is van grensoverschrijdende dienstverlening. Wat betreft [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam] vindt de minister dat enkel op grond van de omstandigheid dat de gefactureerde uren zijn gecorrigeerd naar nul, niet de conclusie kan worden getrokken dat hun werkzaamheden voor [eiseres] niet via [eiseres] Polen zijn verricht. Wat deze twaalf vreemdelingen betreft heeft de minister [eiseres] het voordeel van de twijfel gegund en in zoverre de boete herroepen. Verder ziet de minister geen aanleiding om de boete te matigen.

De beoordeling van de beroepen

FNV is belanghebbende in beide beroepen
3. De rechtbank zal hierna eerst uitleggen waarom zij, anders dan [eiseres] en de minister menen, van oordeel is dat FNV in beide beroepen belanghebbende is.
3.1.
Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
3.1.1.
Uit artikel 4, eerste lid, van de statuten blijkt dat FNV zich – onder andere – ten doel stelt het in stand houden en uitbouwen van een democratische samenleving, in welke de vrijheid van onderhandelen van de vakbeweging van werkenden en niet-werkenden is gewaarborgd. FNV wil in het algemeen de materiële en immateriële belangen behartigen van werkenden en niet-werkenden. Zij behartigt in het bijzonder de belangen van haar leden, georganiseerd in sectorale afdelingen en netwerken. Ter verwezenlijking van haar doelstellingen ziet zij het – onder andere – als haar taak om een rechtvaardige verdeling van inkomens en vermogens te bevorderen.
3.1.2.
In het handhavingsverzoek van FNV, dat mede is gericht aan de Inspectie SZW, is – onder meer – vermeld dat [eiseres] ongeveer 450 trucks heeft, dat slechts op een klein deel van deze trucks chauffeurs in Nederlandse loondienst rijden, dat de overige chauffeurs vooral op de loonlijst van [eiseres] Polen staan, maar dat deze niet in en vanuit Polen werken maar in en vanuit Nederland voor rekening en risico van [eiseres] . [eiseres] heeft een businessmodel dat is gebaseerd op het overtreden van nationale en internationale wet- en regelgeving en dit probeert [eiseres] te maskeren. Daardoor worden werknemers verdrongen, aldus nog steeds FNV in het handhavingsverzoek. De rechtbank leidt hieruit af dat FNV met haar handhavingsverzoek beoogt op te komen tegen de door haar gestelde illegale tewerkstelling van chauffeurs door [eiseres] . Illegale tewerkstelling door [eiseres] heeft nadelige gevolgen voor de arbeidsrechtelijke positie en werkgelegenheid van de leden van FNV, werkzaam in de transportsector. Het tegengaan daarvan door het organiseren van acties is blijkens haar feitelijke werkzaamheden een van haar kernactiviteiten die past bij de behartiging van het collectieve belang van haar leden.
3.1.3
Zoals blijkt uit de hiervoor genoemde brief van 1 juli 2021, heeft de minister bij brief van 29 maart 2019 de ontvangst van het handhavingsverzoek bevestigd en vervolgens in het boeterapport van de Inspectie SZW van 20 oktober 2020 aanleiding gezien om met het boetebesluit handhavend op te treden. Deze aan FNV gerichte brief van 1 juli 2021 vormt samen met het boetebesluit het volledige besluit op het handhavingsverzoek van FNV. [3] Met het bestreden besluit heeft de minister op de voet van artikel 7:11, eerste lid, van de Awb het boetebesluit en - daarmee ook - het besluit op het handhavingsverzoek heroverwogen. Het belang van de leden van FNV is rechtstreeks betrokken bij het bestreden besluit van 22 juni 2022. In de eerste plaats omdat de minister het standpunt heeft gehandhaafd dat [eiseres] wat drie vreemdelingen betreft de Wav heeft overtreden en haar daarom een bestuurlijke boete heeft opgelegd, en [eiseres] hiertegen is opgekomen. In de tweede plaats omdat de minister zich op het standpunt heeft gesteld dat hij wat twaalf andere vreemdelingen betreft geen overtreding van de Wav door [eiseres] heeft aangenomen en in zoverre niet tegen [eiseres] handhavend is opgetreden.
3.2
Het voorgaande betekent dat FNV enerzijds in het beroep van [eiseres] derde- belanghebbende is en dat zij anderzijds als belanghebbende beroep heeft kunnen instellen tegen het bestreden besluit.
Heeft [eiseres] wat [naam] en [naam] betreft artikel 2, eerste lid, van de Wav overtreden?
4. [eiseres] voert aan dat de werkzaamheden van [naam] en [naam] volgen uit de afspraak tussen [eiseres] Polen en [eiseres] over de inzet van deze werknemers van [eiseres] Polen voor [eiseres] voor ritten naar de spuiter. Er is geen arbeidsovereenkomst tot stand gekomen tussen [eiseres] en deze werknemers. Het gaat dus om terbeschikkingstelling als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 10 februari 2011, gevoegde zaken C-307/09, C-308/09 en C-309/09, Vicoplus. [4] Hier is sprake is van grensoverschrijdende (intra concern) dienstverlening, aldus [eiseres] .
4.1.
De minister wijst erop dat uit het boeterapport blijkt dat [eiseres] Polen facturen heeft opgemaakt voor de werkzaamheden van haar werknemers die via haar werkzaamheden hebben verricht voor [eiseres] . [naam] en [naam] komen niet voor op deze facturen. Daarmee staat vast dat zij de werkzaamheden niet via [eiseres] Polen hebben verricht en dat dus geen sprake is geweest van grensoverschrijdende dienstverlening. Dat betekent dat de uitzondering van artikel 1e van het BuWav niet van toepassing is en dat dus sprake is van overtreding van het verbod van artikel 2, eerste lid, van de Wav.
4.2.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 1e van het Buwav het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wav, niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening tijdelijk in Nederland arbeid verricht in dienst van een werkgever die buiten Nederland is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, mits daarbij wordt voldaan aan de in artikel 1e van het Buwav opgenomen voorwaarden onder a tot en met e.
Uit de nota van toelichting bij het Besluit van 10 november 2005 tot wijziging van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen en van het Vreemdelingenbesluit 2000 [5] blijkt dat de regelgever heeft bedoeld aan de in artikel 1e van het Buwav opgenomen term “dienstverlening” een Unierechtelijke betekenis toe te kennen en dat het volgens de regelgever gaat om het tijdelijk verrichten van economische activiteiten, anders dan in loondienst, waarvoor een
economische tegenprestatie (onderstreping rechtbank)pleegt te worden ontvangen.
Verder wijst de rechtbank erop dat het Hof van Justitie in het arrest Vicoplus heeft overwogen dat de terbeschikkingstelling van werknemers in de zin van artikel 1, derde lid, onder c, van de Detacheringsrichtlijn [6] een dienstverrichting
tegen vergoedingis waarbij de ter beschikking gestelde werknemer in dienst blijft van de dienstverrichtende onderneming en er geen arbeidsovereenkomst tot stand komt met de inlenende onderneming. [7]
4.3.
Niet in geschil is dat [naam] en [naam] ten tijde van belang in dienst waren van [eiseres] Polen en dat zij voor [eiseres] werkzaamheden hebben verricht door in Nederland op 1 oktober 2018 en 23 augustus 2028 op een door [eiseres] gehuurde vrachtwagen met een Nederlands kenteken te rijden. [eiseres] heeft aldus genoemde vreemdelingen ingeleend van [eiseres] Polen. Voor deze dienstverrichting(en) staat echter vast dat [eiseres] Polen deze niet bij [eiseres] in rekening heeft gebracht, omdat [naam] en [naam] niet voorkomen op de – aan [eiseres] gerichte – facturen van [eiseres] Polen. Tijdens de zitting heeft [eiseres] ook bevestigd dat [eiseres] Polen haar voor deze werkzaamheden – ritten naar de spuiter – geen vergoeding in rekening heeft gebracht. Nu er geen sprake is geweest van dienstverrichting(en) tegen vergoeding is er ook geen sprake geweest van grensoverschrijdende dienstverlening in de zin van artikel 1e van het Buwav en is dus de vrijstelling als bedoeld in dat artikel niet van toepassing. Dat betekent dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [eiseres] wat [naam] en [naam] betreft artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft overtreden.
Heeft [eiseres] wat [naam] betreft artikel 2, eerste lid, van de Wav overtreden?
5. [eiseres] voert aan dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat [naam] in dienst was van haar. Hij was in dienst van [eiseres] Rusland. Er is een fout gemaakt met de inzet van het voertuig. [naam] had zijn eigen voertuig moeten gebruiken en niet één (gehuurde) van [eiseres] .
5.1.
De minister vindt niet dat er sprake is van een fout, omdat uit het boeterapport volgt dat [naam] op 28 en 29 september 2018 meerdere malen in Nederland heeft gereden, geladen en gelost. [naam] heeft dus wel gewerkt voor [eiseres] .
5.2.
In reactie hierop heeft [eiseres] tijdens de zitting van 11 oktober 2024 verklaard dat [naam] weliswaar op 28 en 29 september 2018 meerdere malen in Nederland heeft gereden, geladen en gelost, maar dat dat niet voor [eiseres] is geweest. [eiseres] heeft daarbij gesteld dat de desbetreffende vrachtwagen van [eiseres] Verhuur is, dat [eiseres] Verhuur vrachtwagens verhuurt aan verschillende entiteiten binnen [eiseres] -groep en dat niet is bewezen dat de desbetreffende vrachtwagen werd ingezet voor [eiseres] .
5.3.
De rechtbank leidt uit het boeterapport af dat de bevindingen dat [naam] op 28 en 29 september 2018 meerdere malen in Nederland in een vrachtwagen (met een Nederlands kenteken) heeft gereden, geladen en gelost, zijn gebaseerd op een uitdraai van het track- en tracesysteem van [eiseres] en door [eiseres] zelf aangeleverde informatie over de rij- en rusttijden van deze vreemdeling. Daarmee is voldoende komen vast te staan dat het [eiseres] is geweest die destijds van die vrachtwagen gebruik heeft gemaakt en daarmee [naam] in de gelegenheid heeft gesteld om voor haar werkzaamheden te verrichten. Bij deze stand van zaken kan [eiseres] niet volstaan met de stellingen dat de vrachtwagen van [eiseres] Verhuur is en niet is bewezen dat [eiseres] die vrachtwagen heeft gehuurd. De minister heeft daarbij terecht opgemerkt dat die stellingen niet stroken met de eerdere, op 25 mei 2020 afgelegde, verklaring van [eiseres] dat hij zich niet kan voorstellen dat [naam] in Nederland heeft gereden. Ook ten aanzien van [naam] is de rechtbank aldus van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat artikel 2, eerste lid, van de Wav is overtreden.
Matiging van de boete op grond van de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022 [8]
6. De minister heeft zich in beroep naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022 op het standpunt gesteld dat in dit geval sprake is van gewone verwijtbaarheid en dat de boete moet worden gebaseerd op 50% van het boetenormbedrag van € 8.000,-, te weten € 4.000,- per overtreding. Nu sprake is van drie overtredingen moet volgens de minister de totale boete worden vastgesteld op € 12.000,-.
6.1.
FNV voert aan dat het boetenormbedrag op € 8.000,- vastgesteld had moeten blijven. Volgens FNV overtreedt [eiseres] , mede gelet op het aantal overtredingen, stelselmatig en welbewust de Wav.
6.2.
De rechtbank is het met de minister eens dat uit het boeterapport niet blijkt dat in dit geval sprake is van grove schuld of opzet (waarvoor per overtreding een boete geldt van € 8.000,-). Zo kan uit de op 25 mei 2020 afgelegde verklaringen van [eiseres] hooguit worden afgeleid dat [eiseres] niet heeft gecontroleerd of met de tewerkstelling van de vreemdelingen werd voldaan aan de voorwaarden van de Wav. De rechtbank ziet in wat FNV heeft aangevoerd geen grond voor een ander oordeel.
6.3.
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en het boetebesluit herroepen, wat betreft de hoogte van de boete. Bij de vaststelling van het bedrag van de boete (zie hierna onder 13) zal de rechtbank uitgaan van een bedrag van
€ 12.000,-.
Matiging van de boete vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
7. [eiseres] voert aan dat de boete gematigd moet worden vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Volgens [eiseres] vangt de redelijke termijn aan op 25 mei 2020, de datum waarop [eiseres] is gehoord.
7.1
De redelijke termijn bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM [9] is overschreden, indien de duur van de totale procedure onredelijk lang is. [10] Voorts is voor de beslechting van het geschil aangaande een bestraffende sanctie in eerste aanleg uitgangspunt dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechtbank, behoudens bijzondere omstandigheden, niet binnen twee jaar nadat die termijn is gaan lopen uitspraak doet. Deze termijn begint op het moment dat het betrokken bestuursorgaan jegens de beboete een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting mag ontlenen dat het bestuursorgaan hem een boete zal opleggen. [11]
7.2.
Voorts volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [12] dat een bestuursorgaan in de regel eerst met de boetekennisgeving jegens de beboete een handeling verricht waaraan deze de verwachting mag ontlenen dat het bestuursorgaan hem een boete zal opleggen. In de grote meerderheid van de gevallen zal derhalve de dag waarop het bestuursorgaan deze kennisgeving doet, gelden als het tijdstip waarop de redelijke termijn bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM aanvangt. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wav (Kamerstukken II 2003/04, 29 523, nr. 3, blz. 14) volgt evenwel dat niet is uit te sluiten dat zich in een concreet geval specifieke omstandigheden voordoen waaruit, in afwijking van voormeld uitgangspunt, volgt dat reeds voordat het bestuursorgaan een boetekennisgeving doet, jegens de beboete een concrete handeling wordt verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting mag ontlenen dat het bestuursorgaan hem een boete zal opleggen.
7.3.
Zulke specifieke omstandigheden doen zich hier niet voor. Uit het verhoor met [eiseres] valt alleen af te leiden dat de arbeidsinspecteurs hem hebben verhoord in het kader van het onderzoek naar een overtreding van de Wav. Dat de inspecteurs in dat verhoor hem hebben medegedeeld dat de Wav is overtreden is niet ongebruikelijk en betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat er ondubbelzinnige handelingen zijn verricht waaruit vóór de boetekennisgeving al het voornemen kon worden afgeleid dat er een boete zou worden opgelegd. Ook anderszins doen zich geen omstandigheden voor op grond waarvan van het hiervoor vermelde uitgangspunt voor de aanvang van de redelijke termijn moet worden afgeweken. De redelijke termijn is daarom aangevangen met de boetekennisgeving van 16 december 2020. Aangezien [eiseres] in totaal acht weken uitstel heeft gekregen voor het indienen van de gronden in de zienswijze- en beroepsfase is de redelijke termijn geëindigd op 10 februari 2023. Dit betekent dat op het moment van deze uitspraak de redelijke termijn met een jaar en ongeveer tien maanden is overschreden.
7.4
Nu de redelijke termijn met meer dan een jaar is overschreden, ziet de rechtbank aanleiding om naar bevind van zaken te handelen. [13] In dit geval acht de rechtbank een vermindering van de boete met 20% redelijk. Bij de vaststelling van het bedrag van de boete (zie hierna onder 13) zal de rechtbank hiervan uitgaan.
Het beroep van FNV
Is beroep van FNV is niet-ontvankelijk op grond van artikel 6:13 van de Awb?
8. [eiseres] betoogt dat het beroep van FNV op grond van artikel 6:13 van de Awb niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Niet alleen heeft FNV geen zienswijze ingediend tegen de voorgenomen boete, zij heeft ook geen bezwaar gemaakt tegen het boetebesluit. Daarbij wijst [eiseres] erop dat FNV in beroep heeft aangevoerd dat zij het niet eens is met de boete van € 120.000,- , nu [eiseres] heeft te gelden als een malafide werkgever en, gelet hierop, moet worden uitgegaan van een boete van € 12.000,- per overtreding en dus een boete van in totaal € 180.000,- . Het kan FNV daarom in redelijkheid worden verweten dat zij geen bezwaar heeft gemaakt, aldus [eiseres] .
8.1.
Dit betoog slaagt niet. Artikel 6:13 van de Awb heeft namelijk geen blokkerende werking indien een belanghebbende redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt dat hij geen bezwaar heeft gemaakt dan wel geen zienswijze heeft ingediend. Indien een belanghebbende geen reden had bezwaar te maken omdat hij het eens was met het primaire besluit, valt hem geen verwijt te maken. Vaststaat dat FNV het eens was met boetevoornemen en het boetebesluit, waarin de minister heeft aangenomen dat [eiseres] ten aanzien van vijftien vreemdelingen artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft overtreden en daarvoor een boete van € 120.000,- heeft opgelegd. Gelet hierop hoefde FNV dus geen zienwijze in te dienen dan wel bezwaar te maken. FNV heeft nu wel reden gehad om beroep in te stellen tegen het bestreden besluit, omdat de minister wat twaalf van de vijftien vreemdelingen betreft alsnog heeft aangenomen dat [eiseres] artikel 2, eerste lid, van de Wav niet heeft overtreden en door de boete dienovereenkomstig te verlagen naar € 24.000,- in zoverre niet meer handhavend optreedt.
Heeft FNV geen procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep?
9. [eiseres] betoogt dat FNV geen procesbelang heeft. FNV heeft uitsluitend beroep ingesteld om leed toe te voegen. Het standpunt van FNV dat ten onrechte de boete is gematigd dient op geen enkele manier haar statutaire doelstellingen. Er is slechts sprake van een individueel belang van FNV om [eiseres] zoveel mogelijk schade te berokkenen waarbij [eiseres] wijst op uitspraken van FNV over haar in de media. Daarnaast berust de bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen exclusief bij het bestuursorgaan. Daarbij heeft FNV geen enkel procesbelang, aldus [eiseres] .
9.1.
De rechtbank stelt voorop dat de bestuursrechter een bij hem ingediend beroep alleen inhoudelijk hoeft te beoordelen als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil over het voorliggende besluit. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is. Met andere woorden, de indiener dient een actueel en reëel belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. [14]
9.2.
De rechtbank stelt vast dat de minister in het bestreden besluit wat twaalf vreemdelingen betreft alsnog heeft aangenomen dat [eiseres] artikel 2, eerste lid, van de Wav niet heeft overtreden en hij in zoverre niet meer handhavend tegen [eiseres] optreedt. FNV kan met dit beroep bereiken dat de minister wel handhavend tegen [eiseres] optreedt voor wat betreft de gestelde illegale tewerkstelling van de twaalf vreemdelingen. FNV heeft dus procesbelang.
Is het beroep van FNV in strijd met het verbod van reformatio in peius?
10. [eiseres] betoogt dat het beroep van FNV in strijd is met het verbod van reformatio in peius. [eiseres] stelt voorop dat het verbod niet geldt in gevallen waarin de strikte handhaving van het verbod moet wijken voor de rechtsbescherming van andere belanghebbenden of juist de door het verbod in bezwaar geboden bescherming zinloos zou zijn omdat het bestuursorgaan hetzelfde besluit anderszins zou kunnen nemen. In dit geval heeft FNV niet van de mogelijkheid gebruik gemaakt om bezwaar te maken tegen het boetebesluit. Daarnaast dient het beroep van FNV tot verhoging van de boete naar
€ 120.000,- niet tot rechtsbescherming van de in haar statuten benoemde collectieve belangen. De rechtsbescherming van [eiseres] en het verbod van reformatio in peius hoeven daarom niet te wijken voor de rechtsbescherming van FNV.
10.1.
De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar betoog. Het verbod van reformatio in peius is namelijk niet van toepassing als een beroep van een derde – in dit geval FNV – tot een wijziging ten nadele van de primair belanghebbende – in dit geval [eiseres] – leidt. [15] Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen, dat, zoals hiervoor is overwogen, FNV belanghebbende is bij het bestreden besluit en haar niet valt te verwijten dat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het boetebesluit.
Heeft [eiseres] wat de twaalf andere vreemdelingen betreft artikel 2, eerste lid, van de Wav overtreden?
11. FNV voert aan dat de chauffeurs de werkzaamheden niet via [eiseres] Polen voor [eiseres] hebben verricht omdat uit de correctiefactuur blijkt dat de gefactureerde uren van de chauffeurs zijn gecorrigeerd naar nul j. FNV vindt het onbegrijpelijk dat de minister [eiseres] het voordeel van de twijfel heeft gegeven, terwijl de minister zelf eerder expliciet heeft benoemd dat de werkzaamheden niet via [eiseres] Polen zijn verricht. [eiseres] had voor elke chauffeur een boete moeten opleggen.
11.1.
[eiseres] meent dat de minister terecht het standpunt heeft ingenomen dat niet kan worden vastgesteld dat geen sprake is van grensoverschrijdende dienstverlening. Volgens [eiseres] geldt voor deze chauffeurs dat wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 1e van het BuWav.
11.2.
Tijdens de zitting van 11 oktober 2024 heeft de minister verklaard dat [eiseres] voor de twaalf andere vreemdelingen, net als voor [naam] en [naam] , geen vergoeding heeft betaald aan [eiseres] Polen, dat voor die twaalf vreemdelingen nu dus hetzelfde standpunt geldt als voor [naam] en [naam] , dat hij in de bezwarenprocedure onvoldoende rekening heeft gehouden met de argumenten van FNV, en dat, als hij dat wel zou hebben gedaan, het boetebesluit zou hebben gehandhaafd.
11.3.
De beroepsgrond slaagt. De rechtbank verwijst allereerst naar het hiervoor onder 4.2 uiteengezette toetsingskader. De minister heeft (alsnog) terecht het standpunt ingenomen dat [eiseres] wat de twaalf andere vreemdelingen betreft artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft overtreden. Zo is niet in geschil dat de twaalf vreemdelingen ten tijde van belang in dienst waren van [eiseres] Polen en dat zij voor [eiseres] werkzaamheden hebben verricht door in Nederland in de periode juli 2018 tot en met oktober 2018 op een door [eiseres] gehuurde vrachtwagen (met een Nederlands kenteken) te rijden. [eiseres] heeft aldus de twaalf vreemdelingen ingeleend van [eiseres] Polen. Uit het boeterapport blijkt dat [eiseres] Polen deze dienstverrichting(en) niet bij [eiseres] in rekening heeft gebracht, aangezien met de correctiefactuur is komen vast te staan dat [eiseres] Polen aan [eiseres] wat betreft genoemde werkzaamheden van de twaalf vreemdelingen (uiteindelijk) geen vergoeding in rekening heeft gebracht. De minister heeft terecht geen waarde gehecht aan de stelling van [eiseres] dat de desbetreffende werkzaamheden van de twaalf vreemdelingen zogeheten piggy-back ritten zijn, waarbij een chauffeur van [eiseres] Polen met zijn vrachtwagen en oplegger een andere vrachtwagen en oplegger van een chauffeur van [eiseres] vanuit een plek ergens in Europa naar Nederland rijdt en dat dit, kort gezegd, andersom ook gebeurt. Immers, voor deze gestelde wederzijdse dienstverlening geldt evengoed dat over en weer een vergoeding in rekening moet zijn gebracht en dat dit met een administratie moet zijn bijgehouden. Vaststaat dat zo’n administratie er niet is. Nu er geen sprake is geweest van een dienstverrichting tegen vergoeding is er ook geen sprake geweest van grensoverschrijdende dienstverlening in de zin van artikel 1e van het Buwav en is dus de vrijstelling als bedoeld in dat artikel niet van toepassing. Dat betekent dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [eiseres] ten aanzien van de twaalf andere vreemdelingen artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft overtreden.
11.4.
Nu ervan moet worden uitgegaan dat [eiseres] wat de twaalf vreemdelingen betreft artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft overtreden, volgt de rechtbank de minister in diens thans ingenomen standpunt dat erop neerkomt dat hij hiertegen handhavend optreedt door deze twaalf overtredingen alsnog beboetbaar te achten.
Matiging van de boete op grond van de genoemde uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022?
12. De minister heeft zich in beroep, naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022 op het standpunt gesteld dat in dit geval sprake is van gewone verwijtbaarheid en dat de boete moet worden gebaseerd op 50% van het boetenormbedrag van € 8.000,-, te weten € 4.000,- per overtreding.
12.1.
[eiser] voert aan dat de minister had moeten uitgaan van de in het boetebesluit vastgestelde boete van in totaal € 120.000,- en dat gelet hierop het boetenormbedrag
€ 8.000,- had moeten blijven. Volgens FNV overtreedt [eiseres] , mede gelet op het aantal overtredingen, stelselmatig en welbewust de Wav.
12.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank verwijst naar wat zij hiervoor onder 6.2 heeft overwogen.
12.3.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bij de vaststelling van het bedrag van de boete (zie hierna onder 13), wat betreft de twaalf vreemdelingen, uitgaan van een bedrag van € 48.000,-.

Conclusie en gevolgen

13. De beroepen van [eiseres] en FNV zijn gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal het boetebesluit herroepen, wat betreft de hoogte van de boete. Het bedrag van de boete wordt als volgt vastgesteld. Gelet op wat hiervoor onder 6.3 en 12.3 is overwogen, wordt uitgegaan van een boete van € 60.000,-. Dat bedrag wordt, gelet op wat hiervoor onder 7.4 is overwogen, met 20% gematigd, tot een bedrag van
€ 48.000,-.
14. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan een bespreking van de overige beroepsgronden van FNV.
15. Omdat de beroepen gegrond zijn, moet de minister het door [eiseres] en FNV betaalde griffierecht aan hen terugbetalen. Daarnaast moet de minister de proceskosten van [eiseres] en FNV voldoen. De minister heeft de proceskosten voor de behandeling van het bezwaar al aan [eiseres] toegekend in het bestreden besluit. De rechtbank stelt voor [eiseres] en FNV afzonderlijk de door hen in beroep gemaakte proceskosten met inachtneming van het Besluit proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bestuursrecht vast op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het deelnemen aan de zitting en een 0,5 punt voor het deelnemen aan een nadere zitting, met een waarde per punt van € 875,– waarbij een wegingsfactor 1 is toegepast). De rechtbank heeft geen proceskosten toegekend voor wat betreft de zitting van 17 juni 2024 buiten beschouwing gelaten, omdat op die zitting geen inhoudelijke behandeling van de zaken heeft plaatsgevonden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van [eiseres] (SHE 22/1747) en het beroep van FNV (SHE 22/2825) gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het boetebesluit, wat betreft de hoogte van de boete;
- stelt het bedrag van de boete vast op € 48.000,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 365,- aan [eiseres] moet vergoeden;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 365,- aan FNV moet vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van [eiseres] tot een bedrag van € 2.187,50;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van FNV tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, voorzitter, en mr. M.M.L. Wijnen en mr. J. Krommendijk, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)

Artikel 6, eerste lid

Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.
Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1:2

1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
(…)
3. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

Artikel 5:41

Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.

Artikel 5:46

De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
(…).

Artikel 6:13

Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.

Artikel 7:11

1. Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
(…)

Artikel 8:1

Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Wet arbeid vreemdelingen

Artikel 1, aanhef en onder b

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
werkgever:
1°.degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten;
2°.de natuurlijke persoon die een ander huishoudelijke of persoonlijke diensten laat verrichten;

Artikel 2

1. Het is een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning of zonder dat een vreemdeling in het bezit is van een gecombineerde vergunning voor werkzaamheden bij die werkgever.
2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling ten aanzien van wie tevens een ander als werkgever optreedt, indien die ander beschikt over een voor de desbetreffende arbeid geldige tewerkstellingsvergunning of indien die vreemdeling beschikt over een gecombineerde vergunning voor werkzaamheden bij die werkgever.

Artikel 2a

1. Een werkgever die een vreemdeling arbeid in Nederland laat verrichten, ten aanzien waarvan het verbod, bedoeld in artikel 2, niet geldt en die niet behoort tot de categorie vreemdelingen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, is verplicht dit gegeven schriftelijk te melden ten minste twee werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden aan een bij ministeriële regeling aan te wijzen instantie, onder overlegging van een verklaring en bewijsstukken.
2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet, indien de werkgever reeds uit hoofde van andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, bepalingen een meldingsplicht heeft.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het model van de verklaring en de over te leggen bewijsstukken, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c

Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die behoort tot een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie, dan wel bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van werkzaamheden verricht.

Artikel 18

Als overtreding wordt aangemerkt het niet naleven van de artikelen 2, eerste lid, 15, 15a en het bepaalde bij of krachtens artikel 2a.

Artikel 19a

1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar legt namens hem de bestuurlijke boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een overtreding.
2. De terzake van deze wet gestelde overtredingen, gelden ten opzichte van elk persoon, met of ten aanzien van wie een overtreding is begaan.

Artikel 19d, zevende lid

In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep de hoogte van de bestuurlijke boete ook ten nadele van de belanghebbende wijzigen.
Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (BuWav) (zoals dat gold ten tijde van het boetebesluit)

Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b

Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft en geen arbeidsovereenkomst heeft met een in Nederland gevestigde werkgever en uitsluitend arbeid verricht op buiten Nederland geregistreerde vervoermiddelen in het internationale verkeer.

Artikel 1e

Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening tijdelijk in Nederland arbeid verricht in dienst van een werkgever die buiten Nederland is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, mits:
a. de vreemdeling voldoet aan alle voorschriften inzake verblijf, werkvergunning en sociale zekerheid om als werknemer van de werkgever arbeid te verrichten in het land waar de werkgever gevestigd is,
b. de vreemdeling arbeid verricht die gelijksoortig is aan de arbeid waartoe de vreemdeling gerechtigd is in het land waar de werkgever gevestigd is,
c. de vreemdeling slechts de vervanger is van een andere vreemdeling die gelijksoortige arbeid heeft verricht, indien de totale duur van de overeengekomen dienstverrichting niet wordt overschreden, en
d. de werkgever daadwerkelijk substantiële activiteiten verricht als bedoeld in artikel 6, derde lid, onderdeel a, van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie.
Detacheringsrichtlijn (richtlijn 96/71)

Artikel 1

1. Deze richtlijn is van toepassing op in een lidstaat gevestigde ondernemingen die in het kader van transnationale dienstverrichtingen, overeenkomstig lid 3, werknemers ter beschikking stellen op het grondgebied van een lidstaat.
2. (…).
3. Deze richtlijn is van toepassing voor zover de in lid 1 bedoelde ondernemingen een van de volgende transnationale maatregelen nemen:
a. a) een werknemer voor hun rekening en onder hun leiding op het grondgebied van een lidstaat ter beschikking stellen, in het kader van een overeenkomst tussen de onderneming van herkomst en de ontvanger van de dienst die in deze lidstaat werkzaam is, voor zover er gedurende de periode van terbeschikkingstelling een dienstverband tussen de onderneming van herkomst en de werknemer bestaat, of
b) een werknemer op het grondgebied van een lidstaat ter beschikking stellen van een vestiging of een tot hetzelfde concern behorende onderneming, voor zover er gedurende de periode van terbeschikkingstelling een dienstverband tussen de onderneming van herkomst en de werknemer bestaat, of
c) als uitzendbedrijf of als onderneming van herkomst, een werknemer ter beschikking stellen van een ontvangende onderneming die op het grondgebied van een lidstaat gevestigd is of er werkzaamheden uitvoert, voor zover er gedurende de periode van terbeschikkingstelling een dienstverband tussen het uitzendbureau of de onderneming van herkomst en de werknemer bestaat.
4. (…).
Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2020

Artikel 1

Bij de berekening van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen wordt voor alle overtredingen als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de ‘Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen’ die als bijlage I bij deze beleidsregel is gevoegd.

Artikel 2

Het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid (…) wordt met 50% verhoogd indien zich ten minste één van de volgende situaties voordoet:
a. de werkgever heeft bewust de regelgeving ontdoken;
b. bij de overtreding zijn drie of meer vreemdelingen, of personen van wie de identiteit niet vast staat als bedoeld in artikel 15a Wav, betrokken;
c. de overtreding is begaan door een rechtspersoon, of daarmee gelijkgestelde, waarvan een wettelijk vertegenwoordiger eerder wettelijk vertegenwoordiger was van een andere rechtspersoon, of daarmee gelijkgestelde, ten aanzien waarvan een overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen is geconstateerd, en waarvan de bedrijfsactiviteiten en de locatie waar of van waaruit de werkzaamheden worden verricht dezelfde zijn gebleven.
Bijlage I. behorende bij artikel 1 van de Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2020

Voetnoten

1.Thans de Nederlandse Arbeidsinspectie
2.In de brief van 1 juli 2021 wordt abusievelijk het boeterapport in plaats van het boetebesluit genoemd.
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3804, rov. 3.
4.ECLI:EU:C:2011:64.
5.Staatsblad 2005, 577, pagina 6.
6.Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten,
7.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:604, onder 3.1.
9.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
10.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA0664.
11.Zie het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006 en onder meer de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK5859.
12.Zie onder meer de genoemde uitspraak van 9 december 2009.
13.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:913
14.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1145, rov.
15.Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3950, rov. 4.2, en 2 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3313, rov. 10.