ECLI:NL:RBOBR:2024:6352

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
01/282634-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van minderjarige tot deels voorwaardelijke jeugddetentie voor het medeplegen van explosies met zwaar vuurwerk in Eindhoven

Op 16 december 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die op 2 oktober 2023 in Eindhoven betrokken was bij het opzettelijk veroorzaken van explosies met zwaar vuurwerk aan de ruiten van twee woningen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, opzettelijk een ontploffing teweegbracht, wat gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen met zich meebracht. De rechtbank verklaarde dat het duchten van levensgevaar niet bewezen was, maar dat er wel degelijk gevaar voor zwaar lichamelijk letsel was. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 136 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder meldplicht bij de jeugdreclassering en meewerken aan hulpverlening. De benadeelde partij werd in de vordering tot schadevergoeding niet ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank oordeelde dat de vordering een onevenredige belasting voor het strafgeding opleverde. De rechtbank nam in haar overwegingen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee, waaronder haar psychische problemen en de noodzaak voor behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.282634.23
Datum uitspraak: 16 december 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 2] op [2005] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting met gesloten deuren van 18 oktober 2024, 11 november 2024 en 2 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 september 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.zij op of omstreeks 2 oktober 2023 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht aan/bij een woning aan de [adres 2] door zwaar vuurwerk, althans een explosief, aan de ruit van die woning te bevestigen en/of dat zware vuurwerk, althans dat explosief, aan te steken en/of tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die woning aan de [adres 2] en/of
een of meer goederen in die woning en/of in de directe omgeving van die woning en/of- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te
weten voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , te duchten was;
2.zij op of omstreeks 2 oktober 2023 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht aan/bij een woning aan de [adres 3] door zwaar vuurwerk, althans een explosief, aan de ruit van die woning te bevestigen en/of dat zware vuurwerk, althans dat explosief, aan te steken en/of tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die woning aan de [adres 3] en/of een
of meer goederen in die woning en/of in de directe omgeving van die woning en/of- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor
[slachtoffer 3] , te duchten was.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Op 2 oktober 2023 vonden ’s avonds kort na elkaar explosies plaats bij twee woningen in Eindhoven. Bij die explosies ontstond grote schade aan beide woningen.
Verdachte wordt betrokkenheid verweten bij het veroorzaken van die explosies.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten, telkens in de zin van medeplegen van het opzettelijk een ontploffing teweeg brengen
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en (of tenminste) gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt dat beide tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen voor wat betreft het medeplegen van het opzettelijk een ontploffing teweeg brengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Er is echter geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring te komen dat door de ontploffing ook levensgevaar voor personen dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was.
Verdachte dient daarom partieel te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Het oordeel van de rechtbank.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 en 2.

Niet ter discussie staat dat de tenlastegelegde explosies hebben plaatsgevonden, dat daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was en dat verdachte daarbij (mede) betrokken was als degene die de explosies heeft veroorzaakt.
Wat betreft de gevaarzetting die als gevolg van de explosies verder nog te duchten was, acht de rechtbank op grond van de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat bij beide explosies gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit jurisprudentie volgt dat het bestaan van gevaar voor zwaar lichamelijk letsel bij personen kan komen vast te staan, als uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dergelijk gevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het gevaar ten tijde van de explosie naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Dat de dader zelf dat gevaar wellicht niet heeft voorzien, is in dat verband niet van belang.
In het Forensisch dossier is een vakbijlage van het NFI gevoegd over de gevaarzetting van een Cobra 6. Uit de vakbijlage blijkt:
“Een voorwerp waar een Cobra direct tegenaan ontploft, zal vrijwel altijd beschadigen. Aangenomen wordt dat iemand die door scherven en/of brokstukken wordt geraakt, ernstig lichamelijk letsel op kan lopen. Ook kan de drukgolf tot op enkele meters afstand van de explosie tot permanente gehoorschade zoals trommelvliesbreuk leiden. Tot op tientallen meters afstand kan deze drukgolf ook nog tot andere vormen van (tijdelijke) gehoorschade leiden.
Specifiek voor de situatie dat de Super Cobra 6 tegen een glazen ruit aan ontploft, heeft het NFI praktijkonderzoek uitgevoerd. Voor dubbel en triple glas geldt aanvullend op de hierboven beschreven gevaarzetting van een ontploffende Super Cobra 6, dat het glas direct achter een ontploffende Super Cobra 6 zo sterk wordt verbrijzeld, dat er een soort ‘zandstraal’ van kleine glasdeeltjes wegspuit. Het exacte effect hiervan op het menselijk lichaam is nog niet bekend, maar het is aannemelijk dat iemand die hierdoor geraakt wordt, ernstig lichamelijk letsel op kan lopen. Tijdens de proeven is gebleken dat de vuureffecten van de explosie aan beide zijden van het raam optraden. Ook de drukgolf van de explosie is aan beide zijden van het raam geregistreerd.”
Op grond van (ten aanzien van beide feiten):
- de kracht van de explosie die af te leiden is uit de bij het forensisch onderzoek vastgestelde
schade;
- de grote hoeveelheid scherven/brokstukken aangetroffen in de aan de ruit van de
woningen grenzende woonruimte en de verspreiding daarvan over (vrijwel) die gehele
ruimte;
- het tijdstip waarop de ontploffing teweeg is gebracht (omstreeks 23.00 uur in de avond);
- de locatie waar de ontploffing plaatsvond (aan de ruit aan de voorzijde van de woningen);
- de aanwezigheid van een bewoner in de woning;
- de omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat het voor verdachte zichtbaar was of
er zich daadwerkelijk mensen in de woonkamer bevonden omdat de raambekleding voor de betreffende ramen van beide woningen gesloten was;
- de inhoud van de vakbijlage,
concludeert de rechtbank dat ten aanzien van beide feiten het gevaar op zwaar lichamelijk letsel voor een ander op het moment van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest.
De rechtbank is aldus van oordeel dat bij deze explosies niet alleen gemeen gevaar voor goederen, maar ook gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was.

Partiële vrijspraak.

Om levensgevaar voor een ander als vaststaand te kunnen aannemen, is volgens vaste jurisprudentie (zie ook de uitspraak van de Hoge Raad van 21 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:230) vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dergelijk gevaar daadwerkelijk te duchten was. De Hoge Raad hanteert als maatstaf dat dergelijk gevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
De rechtbank kan, op grond van de inhoud van het dossier, niet vaststellen dat er door de ontploffing ook levensgevaar te duchten is geweest. Daarvoor zijn volgens de vakbijlage van het NFI bij het Forensisch dossier zodanig uitzonderlijke omstandigheden nodig (namelijk (vrijwel) direct contact van een cobra met een hoofd, nek of romp van een onbeschermd persoon) dat dit gevaar niet zonder meer naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was. Daarbij komt dat niet is gebleken dat er ten tijde van het plaatsen de cobra een ander persoon dan verdachte in de directe nabijheid daarvan aanwezig was. De verdachte zal ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

De bewijsmiddelen.

Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
op 2 oktober 2023 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht aan een woning aan de [adres 2] door zwaar vuurwerk aan de ruit van die woning te bevestigen en dat zware vuurwerk aan te steken en tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die woning aan de [adres 2] en
goederen in die woning en in de directe omgeving van die woning en- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten voor [slachtoffer 1]
en [slachtoffer 2] , te duchten was;2.
op 2 oktober 2023 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht aan een woning aan de [adres 3] door zwaar vuurwerk aan de ruit van die woning te bevestigen en dat zware vuurwerk aan te steken en tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die woning aan de [adres 3] en
goederen in die woning of in de directe omgeving van die woning en
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor [slachtoffer 3] , te duchten

was.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de straf van jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 136 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarbij dienen de bijzondere voorwaarden gesteld te worden zoals geadviseerd in het door de Raad voor de Kinderbescherming op 3 september 2024 over verdachte uitgebrachte rapport. Gevorderd wordt deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast wordt gevorderd een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen voor de duur van 120 uur subsidiair 60 dagen jeugddetentie.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt wat betreft het opleggen van jeugddetentie aan te sluiten bij de vordering van de officier van justitie maar de duur van de werkstraf te matigen en te bepalen op 60 uur.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het tot ontploffing brengen van zwaar vuurwerk aan de ruiten van twee woningen, beide gelegen in een woonwijk, in de avond. Het teweegbrengen van dergelijke explosies is de laatste jaren in aantal toegenomen en heeft kennelijk tot doel personen te intimideren. Deze explosies veroorzaken grote schade en hebben niet alleen een grote impact op de direct betrokkenen, maar zorgen ook voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid voor anderen in de samenleving.
Verdachte heeft met haar handelen bijgedragen aan het ontstaan van die gevoelens en heeft zich niet laten weerhouden door het voorzienbare gevaar voor schade en zwaar lichamelijk letsel. Door haar handelen is immers een zeer gevaarlijke situatie ontstaan, waarbij niet alleen de betreffende woningen schade hebben geleden, maar ook personen in gevaar hadden kunnen worden gebracht. Dat de gevolgen van ontploffing beperkt zijn gebleven tot materiële schade, is niet aan de verdachte te danken.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op:
- een door mevrouw R. Gerats, MSc. en mevrouw drs. E. Eggink, testassistente, op 15
februari 2024 uitgebracht rapport van een psychologisch onderzoek, ingesteld omtrent de
persoon van verdachte;
- de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) op 20 november 2023 en
3 september 2024 uitgebrachte adviesrapporten betreffende verdachte, en de door de Raad
ter terechtzitting van 18 oktober 2024 gegeven toelichting hierop.
Uit het rapport van psychologisch onderzoek blijkt onder meer het volgende:
“Er is bij onderzochte sprake van een posttraumatische stressstoornis (PTSS), een autismespectrumstoornis (ASS), een angststoornis en hechtingsproblemen in relatie tot beide ouders. Als gevolg van de veelheid aan problemen, is zij drugs gaan gebruiken, leidend tot een stoornis in middelengebruik. Door de ernst en de duur van de problemen is er inmiddels sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling.De gevolgen van haar handelen heeft ze niet overzien en ook achteraf, nu ze niet meer onder invloed is van drugs, voelt ze geen berouw. De combinatie van de invloed van drugs en de reeds aanwezige persoonskenmerken hebben geleid tot de noodzaak en actiebereidheid tijdens de tenlasteleggingen. Wanneer het tenlastegelegde bewezen wordt geacht, wordt dan ook geadviseerd om haar dit in verminderde mate toe te rekenen.Op dit moment is het recidiverisico laag. Op langere termijn, wanneer het externe toezicht op haar vermindert en indien zij niet geprofiteerd heeft van behandeling, wordt het recidiverisico op geweld ingeschat als matig, het recidiverisico op andere gebieden zoals vermogensdelicten wordt als laag ingeschat. Haar huidige functioneren is geen goede opmaat voor haar algehele functioneren wanneer er meer gevraagd wordt van haar zelfregulerende vaardigheden, wanneer zij - zonder toezicht en behandeling - weer geconfronteerd wordt met lastige situaties en de aantrekkende werking van middelen en haar deviante vriendengroep weer een rol gaan spelen. Dit verhoogt het risico op geweld.
Om de kans op recidive te verminderen en voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van onderzochte is het geïndiceerd om behandeling in te zetten binnen een strafrechtelijk kader. Van belang is om GGZ-behandeling te bieden zoals geboden door de reeds betrokken GGzE en Novdic Kentron. Behandeling dient zich te richten op haar drugsverslaving en traumaverwerking, en het aanleren van nieuwe copingvaardigheden en stoppen met maladaptieve coping (drugsgebruik, tonen van agressie en boosheid en vermijding). Daarnaast is een interventie nodig om de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling af te wenden. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de autismespectrumstoornis van onderzochte als gevolg waarvan haar zelfreflectief vermogen en haar vermogen om zich te kunnen inleven en verplaatsen in de emoties van een ander lastig zullen zijn voor haar.
Omdat onderzochte door haar rigiditeit mogelijk onvoldoende kan profiteren van de behandeling, er vanuit schorsende voorwaarden en de jeugdreclassering kaders geboden worden die onderzochte vooralsnog accepteert en onderzochte eerder een prosociale omgeving nodig heeft gezien haar sociale problemen en deze in een klinische setting niet aanwezig is, wordt geadviseerd om de behandeling (in eerste instantie) poliklinisch aan te bieden.
De interventies (poliklinische behandeling bij GGzE en behandeling vanuit Novadic Kentron), kunnen als bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf opgelegd worden.”
De Raad adviseert aan verdachte, naast een werkstraf, een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als voorwaarden:
- meldplicht/toezicht Jeugdbescherming Brabant;
- meewerken aan begeleiding en hulpverlening Novadic-Kentron en GGzE;
- contactverbod medeverdachten;
- meewerken aan controle op middelengebruik.
De Raad concludeert verder dat verdachte in de afgelopen periode veel positieve stappen heeft gezet met hulpverlening vanuit de GGzE en Novadic-Kentron. Gezien de forse persoonlijke problematiek van verdachte en de prille stijgende lijn in de ontwikkeling van verdachte, is het van belang dat deze stijgende lijn wordt voortgezet en dat de jeugdreclassering verdachte daar in kan begeleiden. Daarbij is het belangrijk dat de
hulpverlening van de GGzE en Novadic-Kentron als bijzondere voorwaarden
worden opgenomen. Hulpverlening prevaleert op dit moment en is van belang om
de kans op herhaling te doen innemen.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies en adviezen van de psycholoog en de Raad voor de Kinderbescherming worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijke motivering. De rechtbank neemt deze over en maakt die tot de hare.
De rechtbank neemt daarbij ook het advies omtrent de mate van toerekenbaarheid over. Dat betekent dat de rechtbank tot het oordeel komt dat de feiten aan verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat verdachte gedurende het
onderzoek en ter terechtzitting een open proceshouding heeft aangenomen en (inmiddels) blijk heeft gegeven van inzicht in de ernst van de door haar gepleegde strafbare feiten. Verdachte heeft de feiten bekend, heeft aangegeven spijt te hebben van haar daden en heeft laten merken dat zij daarvoor verantwoordelijkheid wil nemen. Zij is nog onder behandeling bij de GGzE, komt de afspraken na en wil dat voortzetten. De rechtbank neemt ook in ogenschouw dat verdachte niet de initiator van deze explosies was, maar als uitvoerder werd ingezet om de feiten te plegen.
De voorlopige hechtenis van verdachte is onder strenge voorwaarden geschorst met ingang van 20 december 2023 en verdachte heeft deze schorsingsvoorwaarden (waaronder het tot 19 oktober 2024 dragen van een enkelband) naar behoren nageleefd.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 november 2024 is verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
De op te leggen straffen.
Voor het bewezenverklaarde teweegbrengen van een ontploffing bestaan heeft de rechtbank gelet op de binnen de rechtspraak ontwikkelde Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting bij minderjarigen en op de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
Uit de oriëntatiepunten volgt dat het uitgangspunt bij een bewezenverklaring van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel in beginsel onvoorwaardelijke jeugddetentie is.
Gelet op de feiten en de omstandigheden in de zaak - waarbij in twee woningen grote schade is toegebracht en gevaar te duchten was voor zwaar lichamelijk letsel van personen - is de rechtbank van oordeel dat in beginsel een forse jeugddetentie passend is.
Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte, de hierboven genoemde omstandigheden (strenge schorsingsvoorwaarden, openheid van zaken, de getoonde bereidheid om mee te werken aan een ambulante forensische behandeling en de thans reeds doorgemaakte (prille) positieve ontwikkeling en de verminderde toerekeningsvatbaarheid), ziet de rechtbank aanleiding om, ondanks de grote ernst van de feiten, de jeugddetentie grotendeels voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank acht het onwenselijk en niet in het belang van de jeugdige verdachte dat een lange onvoorwaardelijke detentie de hulpverleningstrajecten en de benodigde behandeling van verdachte doorkruist.
Het onvoorwaardelijke gedeelte van de op te leggen jeugddetentie is gelijk aan de duur van het voorarrest. Aan deze straf worden gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het advies van de Raad van 3 september 2024. Op deze manier heeft verdachte een flinke stok achter de deur die moet voorkomen dat zij opnieuw strafbare feiten gaat plegen en krijgt zij de behandeling, begeleiding en het toezicht die zij nodig heeft.
De rechtbank zal bevelen dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden, en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat - in het geval dat het huidige toezicht op en de begeleiding en behandeling van verdachte zou wegvallen - er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Daarnaast zal de rechtbank gelet op de ernst van de feiten en in verband met een juiste normhandhaving een taakstraf opleggen van de door de officier van justitie gevorderde duur.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert dat de vordering betreffende materiële schade een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert. Dit omdat niet eenvoudig is vast te stellen of en in hoeverre de gestelde schade door het bewezen verklaard feit is toegebracht, onder meer aangezien bewijstukken ontbreken, Wat betreft de gevorderde immateriële schade geldt dat deze onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij dient in de gehele vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt op de in de pleitnotitie genoemde gronden primair de gehele vordering af te wijzen en subsidiair de benadeelde partij in die vordering niet ontvankelijk te verklaren.
Beoordeling.
De benadeelde partij vordert een vergoeding voor materiële schade van 3.800,00 euro en een vergoeding voor immateriële schade van 2.000,00 euro.
De rechtbank overweegt het volgende.
Wat betreft de gestelde materiële schade is niet is eenvoudig vast te stellen of de schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht onder meer aangezien bewijstukken ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Ten aanzien van de immateriële schade geldt dat artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat schade die bestaat in ander nadeel dan vermogensschade, zoals immateriële schade, slechts kan worden vergoed voor zover de wet op vergoeding daarvan recht geeft.
Artikel 6:106 BW geeft hiervoor een nadere regeling. Deze regeling houdt in, voor zover hier relevant:
‘1. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding (…);
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.’
Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Bij de vordering van de benadeelde partij zijn geen objectieve gegevens gevoegd waaruit kan volgen dat sprake is van geestelijk letsel bij de benadeelde.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet voldoende onderbouwd dat sprake is aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. De benadeelde partij heeft hiervoor geen concrete feiten en omstandigheden gesteld, noch onderliggende bewijsstukken aangeleverd.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de aard en de ernst van de normschending (het veroorzaken van een explosie waarbij gevaar voor goederen en gevaar voor letsel voor personen te duchten was) niet meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon reeds op basis van de ernst en aard van deze normschending kan worden aangenomen. Daarmee ontbreekt de rechtsgrond aan de vordering.
De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet ontvankelijk verklaren in de vordering zowel wat betreft de materiële schade als de immateriële schade.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77i, 77m,77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 157 van het wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

feit 1:

medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;

feit 2:

medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen:
ten aanzien van feit 1 en feit 2:
-
jeugddetentievoor de duur van 180 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het
Wetboek van Strafrecht waarvan 136 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
Algemene voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich binnen drie werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant, Jeugdreclassering en Jeugdbescherming, Sobriëtasplein 102, 5701 MJ Helmond (telefoon 088-2439022). Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de jeugdreclassering op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo lang en zo vaak deze instelling dat noodzakelijk acht om het reclasseringstoezicht uit te oefenen. Veroordeelde gedraagt zich gedurende de proeftijd naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de jeugdzorgwerker/ jeugdreclassering;
2. gedurende de proeftijd meewerkt aan begeleiding en hulpverlening van GGzE,
Novadic-Kentron en/of een andere door de jeugdreclassering aan te wijzen instelling zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
3. gedurende de proeftijd of zoveel korter als het Openbaar Ministerie nodig vindt, op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachten in deze zaak:
[medeverdachte 1] , geboren op [2001] te [geboorteplaats 1] ;
[medeverdachte 2] , geboren op [1996] te [geboorteplaats 3] ;
[medeverdachte 3] , geboren op [2003] te [geboorteplaats 3] ;
4. gedurende de proeftijd meewerkt aan bloedonderzoek of urineonderzoek ten behoeve van het vaststellen van middelengebruik, indien de jeugdreclassering dit nodig acht;
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het
nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van
de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa,
eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de
medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo
lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Dadelijke uitvoerbaarheid.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
- een
taakstrafin de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen
jeugddetentie.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] .

Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk is en de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

Voorlopige hechtenis.

Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
De voorlopige hechtenis is met ingang van 20 december 2023 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.J. Raeijmaekers, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. H.M. Hettinga, voorzitter en mr. A.M.R. van Ginneken, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 16 december 2024.