ECLI:NL:RBOBR:2024:6351

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
01/295990-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor ontploffing met zwaar vuurwerk en wapenbezit

Op 16 december 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij het tot ontploffing brengen van zwaar vuurwerk aan de ruiten van twee woningen in Eindhoven. De verdachte, geboren in 2003 en gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Dordrecht, werd beschuldigd van het medeplegen van deze ontploffingen, het voorhanden hebben van een wapen en illegaal vuurwerk, en het veroorzaken van gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 2 oktober 2023 explosies plaatsvonden bij twee woningen, waarbij aanzienlijke schade werd aangericht. De verdachte werd op 19 november 2023 aangehouden en had op dat moment een revolver en munitie in zijn bezit, evenals een aanzienlijke hoeveelheid vuurwerk en flitspoeder. Tijdens de rechtszittingen, die plaatsvonden op verschillende data in 2024, werd de tenlastelegging besproken en bewijs gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als medepleger verantwoordelijk was voor de explosies en dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel was te duchten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de benadeelde partij niet ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.295990.23
Datum uitspraak: 16 december 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2003] ,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Dordrecht.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 februari 2024, 13 mei 2024, 7 augustus 2024, 18 oktober 2024, 15 november 2024 en 2 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 januari 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 13 mei 2024 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 oktober 2023 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht aan/bij een woning aan de [adres 1] door zwaar vuurwerk, althans een explosief, aan de ruit van die woning te bevestigen en/of dat zware vuurwerk, althans dat explosief, aan te steken en/of tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die woning aan de [adres 1] en/of
een of meer goederen in die woning en/of in de directe omgeving van die woning en/of- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te
weten voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , te duchten was;subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [betrokkene 1] op of omstreeks 2 oktober 2023 te Eindhovenopzettelijk een ontploffing teweeg heeft/hebben gebracht aan/bij een woning aan de [adres 1] door zwaar vuurwerk, althans een explosief, aan de ruit van die woning te bevestigen en/of dat zware vuurwerk, althans dat explosief, aan te steken en/of tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die woning aan de [adres 1] en/of
een of meer goederen in die woning en/of in de directe omgeving van die woning en/of- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te
weten voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , te duchten was,welk feit verdachte op of omstreeks 2 oktober 2023 te Eindhoven, althans in Nederland,opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, te weten door (het in het vooruitzicht stellen van een) betaling van een geldbedrag en/of een andere beloning en/of het verschaffen van zwaar en/of professioneel vuurwerk en/of het adres van de woning waar het vuurwerk tot ontploffing moest worden gebracht aan die [medeverdachte 1] en/of [betrokkene 1] ;
2.hij op of omstreeks 2 oktober 2023 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht aan/bij een woning aan de [adres 2] door zwaar vuurwerk, althans een explosief, aan de ruit van die woning te bevestigen en/of dat zware vuurwerk, althans dat explosief, aan te steken en/of tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die woning aan de [adres 2] en/of een
of meer goederen in die woning en/of in de directe omgeving van die woning en/of- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor [slachtoffer 3]
, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [betrokkene 1] op of omstreeks 2 oktober 2023 te Eindhovenopzettelijk een ontploffing teweeg heeft/hebben gebracht aan/bij een woning aan de [adres 2] door zwaar vuurwerk, althans een explosief, aan de ruit van die woning te bevestigen en/of dat zware vuurwerk, althans dat explosief, aan testeken en/of tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die woning aan de [adres 2] en/of een
of meer goederen in die woning en/of in de directe omgeving van die woning en/of- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor [slachtoffer 3]
, te duchten was,welk feit verdachte op of omstreeks 2 oktober 2023 te Eindhoven, althans in Nederland,opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, te weten door(het in het vooruitzicht stellen van een) betaling van een geldbedrag en/of een andere beloning en/of het verschaffen van zwaar en/of professioneel vuurwerk en/of het adres van de woning waar het vuurwerk tot ontploffing moest worden gebracht aan die [medeverdachte 1] en/of [betrokkene 1] ;
3.hij op of omstreeks 19 november 2023 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Bruni, type Olympic, kaliber .22, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, en/of munitie, te weten 8 patronen kaliber .22, voorhanden heeft gehad;
4.hij in of omstreeks de periode van 19 oktober 2023 tot en met 22 november 2023 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, 11 stuks "super cobra 6", in elk geval een hoeveelheid professioneel vuurwerk, heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad;
5.hij in of omstreeks de periode van 19 oktober 2023 tot en met 22 november 2023 te Eindhoven, tezamen en in vereniging, althans alleen, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten 4 pakketten (in totaal ongeveer 6 kilo) flitspoeder, zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen ofzaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Op 2 oktober 2023 vonden ’s avonds kort na elkaar explosies plaats bij twee woningen in Eindhoven. Bij die explosies ontstond grote schade aan beide woningen.
Verdachte wordt betrokkenheid verweten bij het veroorzaken van die explosies in de vorm van medeplegen dan wel uitlokking. Daarnaast wordt verdachte verweten dat hij
een wapen en munitie, vuurwerk in de vorm van 11 stuks cobra’s en een hoeveelheid flitspoeder voorhanden heeft gehad.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 primair (telkens in die zin van medeplegen van het opzettelijk een ontploffing teweeg brengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en (of tenminste) gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was) en de onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging concludeert dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde telkens kan worden bewezenverklaard als medeplegen van het opzettelijk veroorzaken van een explosie maar dat er geen bewijs voorhanden is dat levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. Het bezit van een vuurwapen (feit 3) kan bewezen worden verklaard nu verdachte dit feit bekent. Wat betreft de feiten 4 en 5 wordt vrijspraak bepleit omdat niet uit bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in bezit is geweest van (de tassen met) explosieven (cobra’s en flitspoeder).
Het oordeel van de rechtbank

Bewijsoverwegingen met betrekking tot de feiten 1 en 2.

Niet ter discussie staat dat verdachte als medepleger betrokken was bij het veroorzaken van explosies zoals tenlastegelegd en dat daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, waarbij de gedragingen van verdachte zagen op het leveren van cobra’s, het verschaffen van adressen en het doen van de overeengekomen betaling.
Betwist is dat als gevolg van de explosies levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was.
Wat betreft de gevaarzetting die als gevolg van de explosies verder nog te duchten was, acht de rechtbank op grond van de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat bij beide explosies gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit jurisprudentie volgt dat het bestaan van gevaar voor zwaar lichamelijk letsel bij personen kan komen vast te staan, als uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dergelijk gevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het gevaar ten tijde van de explosie naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Dat de dader zelf dat gevaar wellicht niet heeft voorzien, is in dat verband niet van belang.
In het Forensisch dossier is een vakbijlage van het NFI gevoegd over de gevaarzetting van een Cobra 6. Uit de vakbijlage blijkt:
“Een voorwerp waar een Cobra direct tegenaan ontploft, zal vrijwel altijd beschadigen. Aangenomen wordt dat iemand die door scherven en/of brokstukken wordt geraakt, ernstig lichamelijk letsel op kan lopen. Ook kan de drukgolf tot op enkele meters afstand van de explosie tot permanente gehoorschade zoals trommelvliesbreuk leiden. Tot op tientallen meters afstand kan deze drukgolf ook nog tot andere vormen van (tijdelijke) gehoorschade leiden.
Specifiek voor de situatie dat de Super Cobra 6 tegen een glazen ruit aan ontploft, heeft het NFI praktijkonderzoek uitgevoerd. Voor dubbel en triple glas geldt aanvullend op de hierboven beschreven gevaarzetting van een ontploffende Super Cobra 6, dat het glas direct achter een ontploffende Super Cobra 6 zo sterk wordt verbrijzeld, dat er een soort ‘zandstraal’ van kleine glasdeeltjes wegspuit. Het exacte effect hiervan op het menselijk lichaam is nog niet bekend, maar het is aannemelijk dat iemand die hierdoor geraakt wordt, ernstig lichamelijk letsel op kan lopen. Tijdens de proeven is gebleken dat de vuureffecten van de explosie aan beide zijden van het raam optraden. Ook de drukgolf van de explosie is aan beide zijden van het raam geregistreerd.”
Op grond van (ten aanzien van beide feiten):
- de kracht van de explosie die af te leiden is uit de bij het forensisch onderzoek vastgestelde
schade;
- de grote hoeveelheid scherven/brokstukken aangetroffen in de aan de ruit van de
woningen grenzende woonruimte en de verspreiding daarvan over (vrijwel) die gehele
ruimte;
- het tijdstip waarop de ontploffing teweeg is gebracht (omstreeks 23.00 uur in de avond);
- de locatie waar de ontploffing plaatsvond (aan de ruit aan de voorzijde van de woning);
- de aanwezigheid van een bewoner in de woning;
- de omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat het voor verdachte zichtbaar was of
er zich daadwerkelijk mensen in de woonkamer bevonden omdat de raambekleding voor de betreffende ramen van beide woningen gesloten was;
- de inhoud van de vakbijlage,
concludeert de rechtbank oordeel dat ten aanzien van beide feiten het gevaar op zwaar lichamelijk letsel voor een ander op het moment van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest.
De rechtbank is aldus van oordeel dat bij deze explosies niet alleen gemeen gevaar voor goederen, maar ook gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was.

Partiële vrijspraak.

Om levensgevaar voor een ander als vaststaand te kunnen aannemen, is volgens vaste jurisprudentie (zie ook de uitspraak van de Hoge Raad van 21 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:230) vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dergelijk gevaar daadwerkelijk te duchten was. De Hoge Raad hanteert als maatstaf dat dergelijk gevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
De rechtbank kan, op grond van de inhoud van het dossier, niet vaststellen dat er door de ontploffing ook levensgevaar te duchten is geweest. Daarvoor zijn volgens de vakbijlage van het NFI bij het Forensisch dossier zodanig uitzonderlijke omstandigheden nodig (namelijk (vrijwel) direct contact van een cobra met een hoofd, nek of romp van een onbeschermd persoon) dat dit gevaar niet zonder meer naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was. Daarbij komt dat niet is gebleken dat er ten tijde van het plaatsen de cobra een ander persoon dan verdachte in de directe nabijheid daarvan aanwezig was. De verdachte zal ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De verdachte zal ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Bewijsoverwegingen met betrekking tot de feiten en 4 en 5.

De telefoon van verdachte is onderzocht. Uit de inhoud van de chats en gesprekken die verdachte heeft verstuurd en gevoerd, blijkt dat verdachte een conversatie heeft gevoerd met een contact genaamd ’ [alias betrokkene 2] ’. In de chat wordt gesproken over een tas die door [alias verdachte]
(de rechtbank stelt vast dat verdachte heeft verklaard dat hij [alias verdachte] werd genoemd)zou zijn neergezet bij [betrokkene 2] .
Uit de chats tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] en de verklaring van [medeverdachte 1] volgt dat verdachte haar cobra’s heeft geleverd en dat verdachte explosieven bezit.
Op 22 november 2023 werd bij een doorzoeking in de woning gelegen aan de [adres 3] te Eindhoven (de woning van [betrokkene 2] ) een tas (bigshopper) gevonden. In de bigshopper zaten twee plastic tassen waarin respectievelijk een elftal ‘cobra's 6’ werden aangetroffen en vier pakketten omwikkeld met tape. Deze pakketten bleken na onderzoek enkele kilo’s flitspoeder te bevatten.
[betrokkene 2] bekent de bigshopper te hebben bewaard voor iemand die hij kent als ‘ [alias verdachte] ’. Deze ‘ [alias verdachte] ’ is iemand die hem soms lege blikjes geeft, die hij dan kan inleveren voor het statiegeld.
In de telefoon van verdachte staat het telefoonnummer van [betrokkene 2] opgeslagen als ‘ [alias betrokkene 2] ’.
[betrokkene 2] heeft verklaard dat hij iets wilde terugdoen voor ‘ [alias verdachte] ’. Hij wilde de tas bewaren en wist dat er vuurwerk in de tas zat, want hij moest de tas droog bewaren.
Verder blijkt uit het onderzoek van de telefoon van verdachte het volgende.
Verdachte heeft op 14 november 2023 contact had met een telefoonnummer dat is gekoppeld aan [alias 2 betrokkene 2], [adres 3] te Eindhoven. Deze [alias 2 betrokkene 2] wordt in de gesprekken [betrokkene 2] genoemd. [betrokkene 2] stuurt een bericht aan verdachte, inhoudende onder meer: “kom jou tas zsm ophalen..”
Verdachte reageert dan: “Jou oom had toegezegd dat hij gisterenmiddag zou komen, ik houd daar rekening mee en dan komt er niemand.. ik draag het risico…( …) [betrokkene 2] die spullen worden opgehaald (…).”
Tijdens zijn aanhouding op 19 november 2023 was verdachte in het bezit van een mobiele telefoon. Uit onderzoek van die telefoon kwamen foto's naar voren met daarop cobra’s in een tas. De tas waar deze cobra’s in zitten komt overeen met de tas die is gevonden bij de [adres 3] in Eindhoven. In de tas op de foto zitten, net als de tas die is gevonden aan de Lupinestraat, de pakketjes die later explosieven bleken te zijn.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande, bezien in relatie met de overige bewijsmiddelen, tot het oordeel dat het onder feit 4 en feit 5 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.op 2 oktober 2023 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht aan een woning aan de [adres 1] door zwaar vuurwerk aan de ruit van die woning te bevestigen en dat zware vuurwerk aan te steken en tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die woning aan de [adres 1] en

goederen in die woning en in de directe omgeving van die woning en

- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten voor [slachtoffer 1]
en [slachtoffer 2] , te duchten was;2.op 2 oktober 2023 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht aan een woning aan de [adres 2] door zwaar vuurwerk aan de ruit van die woning te bevestigen en dat zware vuurwerk aan te steken en tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die woning aan de [adres 2] en
goederen in die woning en in de directe omgeving van die woning en- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor [slachtoffer 3] , te duchten
was;
3.op 19 november 2023 te Eindhoven een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Bruni, type Olympic, kaliber .22, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, en munitie, te weten 8 patronen kaliber .22, voorhanden heeft gehad;
4.in de periode van 19 oktober 2023 tot en met 22 november 2023 te Eindhoven opzettelijk als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, 11 stuks "super cobra 6", heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad;
5.in de periode van 19 oktober 2023 tot en met 22 november 2023 te Eindhoven een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten 4 pakketten (in totaal ongeveer 6 kilo) flitspoeder, zijnde voorwerpen bestemd voor het treffen van personen ofzaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging.
Door de verdediging wordt aangevoerd op in de overgelegde pleitnota aangevoerde gronden dat de gevorderde straf buiten proportie is en daarbij te weinig rekening is gehouden met de persoon van verdachte. Verder is verzocht het adolescentenstrafrecht toe te passen dan wel de jonge leeftijd van verdachte (19 jaar ten tijde van het begaan van de feiten) mee te wegen bij de bepaling van de strafmaat.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het tot ontploffing brengen van zwaar vuurwerk aan de ruiten van twee woningen, beide gelegen in een woonwijk, in de avond.
Het teweegbrengen van dergelijke explosies is de laatste jaren in aantal toegenomen en heeft kennelijk tot doel personen te intimideren. Deze explosies veroorzaken grote schade en hebben niet alleen een grote impact op de direct betrokkenen, maar zorgen ook voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid voor anderen in de samenleving.
Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het ontstaan van die gevoelens en heeft zich niet laten weerhouden door het voorzienbare gevaar voor schade en letsel.
Door zijn handelen is immers een zeer gevaarlijke situatie ontstaan, waarbij niet alleen de betreffende woningen schade hebben geleden, maar ook personen in gevaar hadden kunnen worden gebracht. Dat de gevolgen van ontploffing beperkt zijn gebleven tot materiële schade, is niet aan de verdachte te danken.
Bovendien heeft verdachte geen inzicht getoond in de gevolgen van zijn handelen.
Daarnaast heeft verdachte een verboden vuurwapen en bijbehorende munitie voorhanden gehad.
Het ongeoorloofde bezit van een vuurwapen en munitie brengt onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personen met zich mee vanwege de kans op het gebruik daarvan, met alle mogelijke onomkeerbare gevolgen van dien. Het versterkt de al bestaande gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Het zorgt voor maatschappelijke onrust, maar roept in dit geval ook vragen op over in welk crimineel circuit jongeren zich op jonge leeftijd al begeven. Dit vindt de rechtbank heel zorgelijk en de rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Verdachte heeft ook zeer explosief illegaal flitspoeder en vuurwerk voorhanden gehad en door een ander in een woning laten bewaren. De rechtbank stelt vast dat het in dit geval om een hoeveelheid (11 stuks) cobra’s Super 6 gaat en ongeveer 6 kilo flitspoeder.
Met behulp van dergelijk vuurwerk zijn de onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde feiten begaan. De explosieve kracht van dat type vuurwerk en het explosieve gevaar van flitspoeder mag inmiddels als feit van algemene bekendheid bekend verondersteld worden.
Ter illustratie van de gevaarzetting van laatstgenoemde flitspoeder merkt de rechtbank op dat toen tijdens onderzoek op het politiebureau bekend werd dat de pakketten flitspoeder bevatten het politiebureau geheel ontruimd diende te worden om de flitspoeder veilig te doen afvoeren.
De rechtbank gaat er vanuit dat ook verdachte op de hoogte was van het gevaarzettende karakter van het aanwezige zware vuurwerk en flitspoeder. Deze bewuste gevaarzetting rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op een door Verslavingsreclassering GGZ Fivoor op 7 mei 2024 uitgebracht voorlichtingsrapport betreffende verdachte.
Uit het rapport volgt onder meer dat de reclassering concludeert dat zij verdachte ziet als een first offender die op twee sporen zat. Hij was bezig met reguliere opleiding en voelde zich aangetrokken tot criminaliteit. De reclassering ziet psychische problemen door een belast verleden en controleverlies over cannabisgebruik dat daarmee samenhangt.
Het cannabisgebruik zorgde voor de link met een negatief crimineel milieu. De reclassering ziet aanwijzingen voor spanningzoekend gedrag en gevoeligheid voor (negatieve) beïnvloeding.
Als beschermende factoren komen naar voren dagbesteding, de opleiding; familierelaties, psychosociaal functioneren, de intelligentie en sociale vaardigheden, de zelfredzaamheid, enig probleeminzicht, behandelwens; houding, het willen stoppen met criminaliteit, de bereid tot medewerking aan bijzondere voorwaarden onder reclasseringstoezicht.
Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld.
Geadviseerd wordt het volwassenenstrafrecht toe te passen. Uit het ASR-screeningskader komt op handelingsvaardigheden en pedagogische mogelijkheden geen indicatie voor toepassing van jeugdstrafrecht naar voren.
De op te leggen straf.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Daarnaast heeft de rechtbank bij de bepaling van de straf en de duur van de straf acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Uit de oriëntatiepunten volgt dat het uitgangspunt bij een bewezenverklaring van (mede)plegen van het teweegbrengen van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel een gevangenisstraf van drie jaren is.
In de oriëntatiepunten wordt voor het (enkel) voorhanden hebben van een pistool/revolver/geweer (categorie III.1) in de openbare ruimte als uitgangspunt een gevangenisstraf van acht maanden genoemd.
Voor het bewezenverklaarde bezit van zwaar illegaal vuurwerk en flitspoeder bestaan geen Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting en afspraken van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) en zoekt de rechtbank aansluiting bij eerdere uitspraken van rechtbanken in soortgelijke zaken.
Gelet op de feiten en de omstandigheden in de zaak - waarbij in twee woningen grote schade is toegebracht en gevaar te duchten was voor zwaar lichamelijk letsel van personen, en verdachte bovendien een vuurwapen, munitie, zwaar illegaal vuurwerk en flitspoeder voorhanden heeft gehad - is de rechtbank van oordeel dat een forse gevangenisstraf passend is.
Gelet op de inhoud van de genoemde reclasseringsadviezen en de indruk die de rechtbank zich ter terechtzitting van de persoonlijkheid van de verdachte heeft gevormd, ziet de rechtbank geen aanleiding adolescentenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank constateert op basis van de bewezenverklaring en de inhoud van het dossier en het reclasseringsrapport dat over verdachte is uitgebracht, dat verdachte een criminele levensstijl heeft getoond.
Gelet hierop acht de rechtbank in beginsel de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf passend. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten als bewezen verklaard, acht de rechtbank een kortere gevangenisstraf dan door de officier van justitie gevorderd aangewezen. De feiten zijn echter veel te ernstig om te volstaan met (zoals door de verdediging bepleit) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ter hoogte van het voorarrest van 333 dagen.
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van voorarrest.
De rechtbank zal daarmee een gevangenisstraf opleggen van kortere duur dan de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf, nu de rechtbank van oordeel dat de straffen die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de
penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van
Strafvordering.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert dat de vordering betreffende materiële schade een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert omdat niet eenvoudig is vast te stellen of en in hoeverre de gestelde schade door het bewezen verklaard feit is toegebracht onder meer aangezien de bewijstukken ontbreken Wat betreft immateriële schade geldt dat deze onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij dient in de gehele vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt op de in de pleitnotitie genoemde gronden primair de gehele vordering af te wijzen en subsidiair de benadeelde partij in die vordering niet ontvankelijk te verklaren.
Beoordeling.
De benadeelde partij vordert een vergoeding voor materiële schade van 3.800,00 euro en een vergoeding voor immateriële schade van 2.000,00 euro.
De rechtbank overweegt het volgende.
Wat betreft de gestelde materiële schade is niet is eenvoudig vast te stellen of de schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht onder meer aangezien bewijstukken ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Ten aanzien van de immateriële schade geldt dat artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat schade die bestaat in ander nadeel dan vermogensschade, zoals immateriële schade, slechts kan worden vergoed voor zover de wet op vergoeding daarvan recht geeft.
Artikel 6:106 BW geeft hiervoor een nadere regeling. Deze regeling houdt in, voor zover hier relevant:
‘1. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding (…);
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.’
Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Bij de vordering van de benadeelde partij zijn geen objectieve gegevens gevoegd waaruit kan volgen dat sprake is van geestelijk letsel bij de benadeelde.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet voldoende onderbouwd dat sprake is aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. De benadeelde partij heeft hiervoor geen concrete feiten en omstandigheden gesteld, noch onderliggende bewijsstukken aangeleverd.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de aard en de ernst van de normschending (het veroorzaken van een explosie waarbij gevaar voor goederen en gevaar voor letsel voor personen te duchten was ) niet meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon reeds op basis van de ernst en aard van deze normschending kan worden aangenomen. Daarmee ontbreekt de rechtsgrond aan de vordering.
De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet ontvankelijk verklaren in de vordering zowel wat betreft de materiële schade als de immateriële schade.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
47, 57, 157 van het Wetboek van Strafrecht;
26, 55, 56 van de Wet Wapens en munitie;
1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten,
9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en
1.2.2 van het Vuurwerkbesluit.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het onder de feiten 1 primair, 2 primair 3, 4 en 5 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
feit 2:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 4:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1. van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
feit 5:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een wapen van categorie II onder 7 °.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:
een
gevangenisstrafvoor de duur van zesendertig (36) maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. A.M.R. van Ginneken, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 16 december 2024.