ECLI:NL:RBOBR:2024:6349

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
01/310729-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor het uitlokken van explosies met zwaar vuurwerk in woonwijken

Op 16 december 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het uitlokken van explosies met zwaar vuurwerk in Eindhoven. De verdachte, geboren in 1996 en gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Dordrecht, werd veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf. De zaak kwam aan het licht na explosies die plaatsvonden op 2 oktober 2023, waarbij schade werd aangericht aan twee woningen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de explosies had uitgelokt door het verstrekken van adressen en het aanbieden van financiële beloningen aan medeverdachten. Hoewel de rechtbank de explosies als gevaarlijk voor goederen en zwaar lichamelijk letsel beschouwde, werd levensgevaar niet bewezen geacht. De benadeelde partij werd niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding. De rechtbank herzag ook de voorwaardelijke invrijheidsstelling van de verdachte, waarbij een deel van de eerder opgelegde straf opnieuw moest worden ondergaan. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, en legde een gevangenisstraf op die korter was dan de eis van de officier van justitie, maar nog steeds passend werd geacht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.310729.23
VI-zaaknummer: 99-000744-24
Datum uitspraak: 16 december 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 1996,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Dordrecht.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 februari 2024, 13 mei 2024, 7 augustus 2024, 18 oktober 2024, 15 november 2024 en 2 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 januari 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 13 mei 2024 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
t.a.v. feit 1:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 2 oktober 2023 te Eindhoven
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft/hebben gebracht aan/bij een woning aan de [adres 1] door zwaar vuurwerk, althans een explosief, aan de ruit van die woning te bevestigen en/of dat zware vuurwerk, althans dat explosief, aan te steken en/of tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die woning aan de [adres 1] en/of

een of meer goederen in die woning en/of in de directe omgeving van die woning en/of

- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te
weten voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , te duchten was,
welk feit verdachte in of omstreeks de periode van 27 september 2023 tot en met 2 oktober 2023 te Panningen, gemeente Peel en Maas, en/of te Eindhoven, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, te weten door (het in het vooruitzicht stellen van een) betaling van een geldbedrag en/of een andere beloning en/of het verschaffen van zwaar en/of professioneel vuurwerk en/of het adres van de woning waar het vuurwerk tot ontploffing moest worden gebracht;
t.a.v. feit 2:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 2 oktober 2023 te Eindhoven
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft/hebben gebracht aan/bij een woning aan de [adres 2] door zwaar vuurwerk, althans een explosief, aan de ruit van die woning te bevestigen en/of dat zware vuurwerk, althans dat explosief, aan te steken en/of tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die woning aan de [adres 2] en/of een

of meer goederen in die woning en/of in de directe omgeving van die woning en/of

- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor [slachtoffer 3]
[slachtoffer 3] , te duchten was,
welk feit verdachte in of omstreeks de periode van 27 september 2023 tot en met 2 oktober 2023 te Panningen, gemeente Peel en Maas, en/of te Eindhoven, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, te weten door (het in het vooruitzicht stellen van een) betaling van een geldbedrag en/of een andere beloning en/of het verschaffen van zwaar en/of professioneel vuurwerk en/of het adres van de woning waar het vuurwerk tot ontploffing moest worden gebracht.

De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.

De zaak met v.i.-zaaknummer 99-000744-24 is aangebracht bij vordering van 11 januari 2024. Deze vordering heeft betrekking op de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van 612 dagen van de gevangenisstraf van vijf jaar en zeven maanden, opgelegd bij arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 8 juni 2021.
De veroordeelde is op 2 december 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Op 2 oktober 2023 vonden ’s avonds kort na elkaar explosies plaats bij twee woningen in Eindhoven. Bij die explosies ontstond grote schade aan beide woningen.
Verdachte wordt (medeplegen van het) opzettelijk uitlokken van die explosies verweten.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert op gronden zoals vervat in het requisitoir waarvan een schriftelijke weergave is overgelegd, tot bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft op gronden zoals weergegeven in de overgelegde pleitnotitie integrale vrijspraak van de tenlastegelegde uitlokking bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van het gronddelict (opzettelijk veroorzaken van een explosie) stelt de verdediging bovendien dat niet kan worden bewezen dat daarvan levensgevaargevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was.
Het oordeel van de rechtbank.

Bewijsoverwegingen.

Bewezenverklaring van plegen uitlokking.
Niet ter discussie staat dat de tenlastegelegde explosies hebben plaatsgevonden en dat daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat vanaf de telefoon die in gebruik was bij verdachte door verdachte de adressen zijn verzonden van de woningen waar de explosies hebben plaatsgevonden. Deze adressen zijn verzonden naar een medeverdachte, waarna die medeverdachte vervolgens degene die als uitvoerder de explosieven daadwerkelijk tot ontploffing heeft gebracht, daartoe opdracht heeft gegeven.
Kort nadat de ontploffingen hadden plaatsgevonden, is de uitvoerder daarvoor betaald door verdachte door tussenkomst van dezelfde eerder genoemde medeverdachte.
De andersluidende verklaringen die verdachte over het tenlastegelegde heeft afgelegd, waaronder zijn verklaring dat de adressen zijn verzonden door een derde die op dat moment de telefoon van verdachte in gebruik had, worden naar het oordeel van de rechtbank op essentiële onderdelen weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht die verklaringen van verdachte niet geloofwaardig en de rechtbank schuift die terzijde.
De rechtbank betrekt daarbij dat verdachte aanvankelijk heeft ontkend dat het zijn telefoon was waarmee de adressen zijn verzonden, maar daar later, na kennisneming van de inhoud van het dossier, op terug is gekomen en vervolgens wisselende verklaringen heeft afgelegd. Ook volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte op 2 oktober 2023 om 23:42 uur, dus zeer kort na de explosies geld heeft overgemaakt naar een medeverdachte zodat die een geldbedrag kon betalen aan degene die de explosieven op de haar verstrekte adressen tot ontploffing heeft gebracht. Dat dit geldbedrag door verdachte zou zijn overgemaakt als vergoeding voor koeriersdiensten die de betreffende medeverdachte voor hem zou hebben uitgevoerd wordt op geen enkele wijze ondersteund.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte door betaling van een geldbedrag en het verschaffen van de adressen van de woningen waar de explosies moesten plaatsvinden, opzettelijk het plegen van het teweeg brengen van de explosies heeft uitgelokt.
Partiële vrijspraak van medeplegen uitlokking.
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte de explosies als mededader heeft uitgelokt. Van een bewuste en nauwe samenwerking van verdachte met een ander of anderen bij het uitlokken van de explosies is niet gebleken.
Er zijn geen aanwijzingen voor een gezamenlijke uitvoering en wezenlijke bijdrage van een ander of anderen verdachte bij de uitlokking.
De rechtbank acht medeplegen daarom niet wettig en overtuigend bewezen en zal de verdachte hiervan vrijspreken.
Gevaarzetting bij de explosies.
De rechtbank acht op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat bij beide feiten naast gemeen gevaar voor goederen ook gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was en overweegt daartoe het volgende.
Uit jurisprudentie volgt dat het bestaan van gevaar voor zwaar lichamelijk letsel bij personen kan komen vast te staan, als uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dergelijk gevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het gevaar ten tijde van de explosie naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Dat de dader zelf dat gevaar wellicht niet heeft voorzien, is in dat verband niet van belang.
In het Forensisch dossier is een vakbijlage van het NFI gevoegd over de gevaarzetting van een Cobra 6. Uit de vakbijlage blijkt:
“Een voorwerp waar een Cobra direct tegenaan ontploft, zal vrijwel altijd beschadigen. Aangenomen wordt dat iemand die door scherven en/of brokstukken wordt geraakt, ernstig lichamelijk letsel op kan lopen. Ook kan de drukgolf tot op enkele meters afstand van de explosie tot permanente gehoorschade zoals trommelvliesbreuk leiden. Tot op tientallen meters afstand kan deze drukgolf ook nog tot andere vormen van (tijdelijke) gehoorschade leiden.
Specifiek voor de situatie dat de Super Cobra 6 tegen een glazen ruit aan ontploft, heeft het NFI praktijkonderzoek uitgevoerd. Voor dubbel en triple glas geldt aanvullend op de hierboven beschreven gevaarzetting van een ontploffende Super Cobra 6, dat het glas direct achter een ontploffende Super Cobra 6 zo sterk wordt verbrijzeld, dat er een soort ‘zandstraal’ van kleine glasdeeltjes wegspuit. Het exacte effect hiervan op het menselijk lichaam is nog niet bekend, maar het is aannemelijk dat iemand die hierdoor geraakt wordt, ernstig lichamelijk letsel op kan lopen. Tijdens de proeven is gebleken dat de vuureffecten van de explosie aan beide zijden van het raam optraden. Ook de drukgolf van de explosie is aan beide zijden van het raam geregistreerd.”
Op grond van (ten aanzien van beide feiten):
- de kracht van de explosie die af te leiden is uit de bij het forensisch onderzoek vastgestelde
schade;
- de grote hoeveelheid scherven/brokstukken aangetroffen in de aan de ruit van de
woningen grenzende woonruimte en de verspreiding daarvan over (vrijwel) die gehele
ruimte;
- het tijdstip waarop de ontploffing teweeg is gebracht (omstreeks 23.00 uur in de avond);
- de locatie waar de ontploffing plaatsvond (aan de ruit aan de voorzijde van de woningen);
- de aanwezigheid van een bewoner in de woning;
- de omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat het voor verdachte zichtbaar was of er zich daadwerkelijk mensen in de woonkamer bevonden omdat de raambekleding voor de betreffende ramen van beide woningen gesloten was;
- de inhoud van de vakbijlage,
concludeert de rechtbank dat ten aanzien van beide feiten het gevaar op zwaar lichamelijk letsel voor een ander op het moment van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest.
De rechtbank is aldus van oordeel dat bij deze explosies niet alleen gemeen gevaar voor goederen, maar ook gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was.

Partiële vrijspraak.

Om levensgevaar voor een ander als vaststaand te kunnen aannemen, is volgens vaste jurisprudentie (zie ook de uitspraak van de Hoge Raad van 21 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:230) vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dergelijk gevaar daadwerkelijk te duchten was. De Hoge Raad hanteert als maatstaf dat dergelijk gevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
De rechtbank kan, op grond van de inhoud van het dossier, niet vaststellen dat er door de ontploffing ook levensgevaar te duchten is geweest. Daarvoor zijn volgens de vakbijlage van het NFI bij het Forensisch dossier zodanig uitzonderlijke omstandigheden nodig (namelijk (vrijwel) direct contact van een cobra met een hoofd, nek of romp van een onbeschermd persoon) dat dit gevaar niet zonder meer naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was. Daarbij komt dat niet is gebleken dat er ten tijde van het plaatsen de cobra een ander persoon dan verdachte in de directe nabijheid daarvan aanwezig was. De verdachte zal ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat:
1.
[medeverdachte 1] op 2 oktober 2023 te Eindhoven opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht aan een woning aan de [adres 1] door zwaar vuurwerk aan de ruit van die woning te bevestigen en dat zware vuurwerk aan te steken en tot ontploffing te brengen,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die woning aan de [adres 1] en

goederen in die woning en in de directe omgeving van die woning en

- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten voor [slachtoffer 1]
en [slachtoffer 2] , te duchten was,
welk feit verdachte in de periode van 27 september 2023 tot en met 2 oktober 2023 in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en het verschaffen van inlichtingen, te weten door (het in het vooruitzicht stellen van een) betaling van een geldbedrag en het verschaffen van het adres van de woning waar het vuurwerk tot ontploffing moest worden gebracht;
2.
[medeverdachte 1] op 2 oktober 2023 te Eindhoven opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht aan een woning aan de [adres 2] door zwaar vuurwerk aan de ruit van die woning te bevestigen en dat zware vuurwerk aan te steken en tot ontploffing te brengen,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die woning aan de [adres 2] en

goederen in die woning en in de directe omgeving van die woning en

- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor [slachtoffer 3], te duchten
was,
welk feit verdachte in de periode van 27 september 2023 tot en met 2 oktober 2023 in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en het verschaffen van inlichtingen, te weten door (het in het vooruitzicht stellen van een) betaling van een geldbedrag en het verschaffen van het adres van de woning waar het vuurwerk tot ontploffing moest worden gebracht.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert en gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest.
De inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen dienen te worden verbeurd verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt een gevangenisstraf op te leggen van aanzienlijk kortere duur dan de gevorderde straf en deze deels voorwaardelijk op te leggen (onder verwijzing naar het over verdachte op 4 april 2024 uitgebrachte reclasseringsrapport).
Over een beslissing met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen heeft de verdediging zich niet uitgelaten.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het uitlokken van het in een woonwijk in de avond tot ontploffing brengen van zwaar vuurwerk aan de ruiten van twee woningen.
Het teweegbrengen van dergelijke explosies is de laatste jaren in aantal toegenomen en heeft kennelijk tot doel personen te intimideren. Deze explosies veroorzaken grote schade en hebben niet alleen een grote impact op de direct betrokkenen, maar zorgen ook voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid voor anderen in de samenleving.
Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het ontstaan van die gevoelens en heeft zich niet laten weerhouden door het voorzienbare gevaar voor schade en zwaar lichamelijk letsel.
Door zijn handelen is immers een zeer gevaarlijke situatie ontstaan, waarbij niet alleen de betreffende woningen schade hebben geleden, maar ook personen in gevaar hadden kunnen worden gebracht. Dat de gevolgen van ontploffing beperkt zijn gebleven tot materiële schade, is niet aan de verdachte te danken.
Bovendien heeft verdachte geen inzicht getoond in de gevolgen van zijn handelen.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsrapport dat op 8 april 2024 over verdachte is uitgebracht en op de inhoud van het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 14 mei 2024.
Hieruit blijkt dat verdachte een uitgebreid strafblad heeft en meermalen is veroordeeld tot vrijheidsstraffen en een PIJ-maatregel onder meer wegens (gewelddadige) vermogensdelicten.
In 2019 is verdachte veroordeeld tot vijf jaar en zeven maanden gevangenisstraf voor
twee gewapende overvallen gepleegd in vereniging.
Kennelijk hebben al deze veroordelingen verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, hetgeen zorgwekkend is.
Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid willen nemen voor de bewezenverklaarde feiten en wil doen geloven dat hij geen openheid van zaken kan geven in verband met zijn veiligheid en die van zijn gezin.
Uit de inhoud van het dossier volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte zich begeeft binnen een crimineel milieu en dat er gevaar voor recidive is te vrezen.
De op te leggen straf.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf en de duur van de straf acht geslagen op de oriëntatiepunten en op de straffen die in soortgelijke zaken plegen zijn opgelegd.
Uit de oriëntatiepunten volgt dat het uitgangspunt bij een bewezenverklaring van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel een gevangenisstraf van drie jaren is.
Gelet op de feiten en de omstandigheden in de zaak - waarbij in twee woningen grote schade is toegebracht en gevaar te duchten was voor zwaar lichamelijk letsel van personen - is de rechtbank van oordeel dat in beginsel een forse gevangenisstraf passend is.
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest. De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij deze straf op zijn plaats.
De rechtbank zal daarmee een gevangenisstraf opleggen van kortere duur dan de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de
penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van
Strafvordering.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen niet vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer dan wel verbeurdverklaring.
De rechtbank zal de teruggave van de in beslaggenomen goederen aan de rechthebbende gelasten.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert dat de vordering betreffende materiële schade een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert omdat niet eenvoudig is vast te stellen of en in hoeverre de gestelde schade door het bewezen verklaard feit is toegebracht onder meer aangezien bewijstukken ontbreken Wat betreft de gevorderde immateriële schade geldt dat deze onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij dient in de gehele vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk te verklaren omdat de vordering een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert en de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Beoordeling.
De benadeelde partij vordert een vergoeding voor materiële schade van 3.800,00 euro en een vergoeding voor immateriële schade van 2.000,00 euro.
De rechtbank overweegt het volgende.
Wat betreft de gestelde materiële schade is niet is eenvoudig vast te stellen of de schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht onder meer aangezien bewijstukken ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de immateriële schade dat artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat schade die bestaat in ander nadeel dan vermogensschade, zoals immateriële schade, slechts kan worden vergoed voor zover de wet op vergoeding daarvan recht geeft.
Artikel 6:106 BW geeft hiervoor een nadere regeling. Deze regeling houdt in, voor zover hier relevant:
‘1. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding (…);
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.’
Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Bij de vordering van de benadeelde partij zijn geen objectieve gegevens gevoegd waaruit kan volgen dat sprake is van geestelijk letsel bij de benadeelde.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet voldoende onderbouwd dat sprake is aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. De benadeelde partij heeft hiervoor geen concrete feiten en omstandigheden gesteld, noch onderliggende bewijsstukken aangeleverd.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de aard en de ernst van de normschending (het veroorzaken van een explosie waarbij gevaar voor goederen en gevaar voor letsel voor personen te duchten was ) niet meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon reeds op basis van de ernst en aard van deze normschending kan worden aangenomen. Daarmee ontbreekt de rechtsgrond aan de vordering.
De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet ontvankelijk verklaren in de vordering zowel wat betreft de materiële schade als de immateriële schade.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Motivering van de beslissing tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling v.i.-zaaknummer: 99-000744-24.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 612 dagen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt afgewezen, omdat een herroeping niet passend is gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport van 2 oktober 2023 betreffende verdachte, waaruit volgens de verdediging blijkt dat verdachte zijn leven een andere wending wil geven en heeft gegeven. Subsidiair wordt verzocht de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling te verlengen.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering is gegrond op de omstandigheid dat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden die hem zijn gesteld bij de voorwaardelijke invrijheidstelling van zijn eerdere veroordeling bij arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 8 juni 2021.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan strafbare feiten (zoals bewezen verklaard) heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd en in het door de verdediging benoemde reclasseringsrapport van 2 oktober 2023 geen reden tot (algehele) afwijzing van de vordering.
De rechtbank stelt vast dat de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling liep tot 14 december 2023 en ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde strafbare feiten bijna ten einde was gekomen. De rechtbank ziet daar in die omstandigheid aanleiding thans slechts een gedeelte van de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen, te weten 400 dagen.
Daarnaast zal de rechtbank de proeftijd voor het overige deel van de voorwaardelijke invrijheidstelling verlengen. Het verlengen van de proeftijd acht de rechtbank proportioneel en noodzakelijk om het recidiverisico in te perken..

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
47, 57, 157 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

Verklaart het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1:
door giften en het verschaffen van inlichtingen opzettelijk uitlokken van: opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
feit 2:
door giften en het verschaffen van inlichtingen opzettelijk uitlokken van: opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
t.a.v. feit 1, feit 2:
een
gevangenisstrafvoor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;

Beslissing met betrekking tot het beslag.

Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen goederen vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen van 15 oktober 2024, te weten:
een bivakmuts (goednummer PL2100-OB2R023107-794594);
een kogelwerend vest op hanger (goednummer PL2100-OB2R023107-7946190);
een pillenstrip (10 pillen, beslagnummer PL2100-OB2R023107-794616),
aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon.

De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling met

v.i-zaaknummer:
99-000744-24.
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling gedeeltelijk toe.
Gelast dat een gedeelte van de vrijheidsstraf die als gevolg van de toepassing van de regeling voorwaardelijke invrijheidsstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan, te weten voor de duur van 400 dagen.
Verlengt de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling (geldende over het resterende deel van de nog niet ten uitvoer gelegde straf van 212 dagen) met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. A.M.R. van Ginneken, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 16 december 2024.