ECLI:NL:RBOBR:2024:6261

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
24/1622
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor het kappen van 19 bomen in Deurne

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 12 december 2024, wordt het beroep van Bomen Stichting Deurne tegen de omgevingsvergunning voor het kappen van 19 bomen aan de Veldweg te Deurne beoordeeld. Het college van burgemeester en wethouders van Deurne had op 26 januari 2023 een omgevingsvergunning verleend, maar de rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat het belang van de kap van de bomen opweegt tegen het belang van het behoud ervan. De bomen maken deel uit van een bomenstructuur waarvoor in beginsel een kapverbod geldt, en de rechtbank concludeert dat het college niet heeft aangetoond dat er een zwaarwegend maatschappelijk belang is dat de kap rechtvaardigt. De rechtbank vernietigt het besluit van 13 februari 2024 en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het de waarde van de bomen en het verwijderingsbelang opnieuw moet afwegen. Tevens wordt een voorlopige voorziening getroffen, waardoor de werking van het besluit van 26 januari 2023 wordt opgeschort totdat er een nieuw besluit is genomen. De rechtbank kent ook proceskosten toe aan eiseres, die in totaal € 2984,20 bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/1622

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2024 in de zaak tussen

Bomen Stichting Deurne, uit Deurne, eiseres

(gemachtigde: mr. R. Obers, [gemachtigde] , [gemachtigde] en [gemachtigde] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deurne

(gemachtigde: M. de Joode, I. Paulides en R. Vos).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Stichting Holten's Molen uit Deurne

(gemachtigde: [gemachtigde] en [gemachtigde] ).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de omgevingsvergunning die aan derde-partij is verleend voor het kappen van 19 bomen aan de Veldweg te Deurne (hierna: de bomen).
1.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning verleend op 26 januari 2023. Met het bestreden besluit van 13 februari 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft een verweerschrift ingediend. Derde-partij heeft schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiseres, bijgestaan door [naam] , de gemachtigden van het college, bijgestaan door [naam] en de gemachtigden van derde-partij.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het besluit van het college om het kappen van de bomen toe te staan. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Overgangsrecht Invoeringswet Omgevingswet
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om een omgevingsvergunning is op 20 juli 2022 ingediend. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Inleiding

6. Derde-partij heeft een aanvraag ingediend voor het kappen van de bomen ten behoeve van de werking van Holten’s Molen. Het college heeft een ontheffing verleend om de bomen te mogen kappen. Vast staat dat de bomen tot een bomenstructuur behoren zoals vermeld in het Groenstructuurplan waarvoor in beginsel een kapverbod geldt. In geschil is of de waarde van het verwijderingsbelang opweegt tegen het belang om de bomen te behouden. Het college stelt dat de belangen die zijn gemoeid bij de molen een zwaarwegend maatschappelijk belang zijn. Eiseres voert aan dat beide belangen onjuist in beeld zijn gebracht door het college. Ook zijn partijen het oneens over de vraag of er een alternatief is voor het kappen van de bomen waarbij de bomen worden behouden.
Is sprake van een zwaarwegend maatschappelijk belang?
7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat niet is aangetoond dat een zwaarwegend maatschappelijk belang aanwezig is dat opweegt tegen het duurzaam behoud van de bomen. Eiseres betoogt dat slechts van een zwaarwegend maatschappelijk belang sprake is, indien er sprake is van ruimtelijk relevante maatschappelijke belangen. Verder zijn volgens eiseres geen concrete, inzichtelijke en controleerbare gegevens verstrekt waaruit blijkt dat het maatschappelijk belang dat is gemoeid bij de molen zodanig zwaarwegend is dat er noodzaak is de bomen te kappen. In dit verband voert zij aan dat de rapportages die door het college ten grondslag zijn gelegd aan het besluit onjuist zijn. Hiertoe voert zij aan dat uit de door haar verstrekte notitie “Molenbiotoop Holten’s Molen te Deurne” van 5 maart 2024, volgt dat verschillende uitgangspunten in de rapportages van het college onjuist zijn. Als van de juiste uitgangspunten wordt uitgegaan dan blijkt dat het kappen van de bomen in het beste geval maximaal 8 tot 10 dagen extra per jaar aan meer productie oplevert en niet 30 dagen, zoals het college stelt.
7.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het kappen van de bomen noodzakelijk is vanwege een zwaarwegend maatschappelijk belang. Van belang is dat de turbulentie in de windtoevoer voor schade aan de molen kan zorgen. De bomen belemmeren ook de windvang van de molen, hetgeen het functioneren van de molen belemmert. Ook leidt het verwijderen van de bomen tot een betere zichtbaarheid van de molen.
7.2.
De rechtbank stelt voorop dat het college ontheffing kan verlenen van het in artikel 5.1.1., eerste lid, van de Verordening fysieke leefomgeving Deurne 2021 genoemde verbod met inachtneming van de beoordelingscriteria zoals vastgelegd in het Handboek Groen. In dit verband moet worden bezien of de waarde van de bomen opweegt tegen de waarde van het verwijderingsbelang. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat in dit verband uitsluitend ruimtelijk relevante maatschappelijke belangen aan de orde kunnen zijn.
7.3.
Door het college is er op gewezen dat de bomen voor windturbulentie zorgen, hetgeen ernstige schade aan de molen kan veroorzaken. Deze schade wordt echter alleen veroorzaakt indien de molen op die dagen draait. Ook voor het functioneren van de molen is het aantal maaldagen leidend. Partijen verschillen van inzicht over hoeveel dagen per jaar de molen niet kan malen door de bomen. Hiertoe hebben beide partijen verschillende onderzoeken verstrekt. Het college meent dat 14 dagen het worst case scenario is. Eiseres gaat uit van minder dagen. Voor de rechtbank staat in ieder geval vast dat de molen maximaal 14 dagen niet kan draaien door de bomen. De rechtbank is van oordeel dat niet is gemotiveerd waarom het belang bij die maximaal 14 extra maaldagen per jaar zo groot is, dat dit heeft te gelden als een zwaarwegend maatschappelijk belang.
7.4.
Het college heeft ter zitting toegelicht dat de zichtbaarheid van de molen niet op zichzelf als een zwaarwegend maatschappelijk belang heeft te gelden. Reeds om die reden kan dit belang het besluit niet dragen.
7.5.
Deze beroepsgrond slaagt.
7.6.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om, in het kader van de finale geschilbeslechting, ook de beroepsgrond over de waarde die aan de bomen moet worden toegekend, te bespreken.
Is de juiste waarde toegekend aan het behoud van de bomen?
8. Eiseres voert aan dat de waarde van de bomen niet op een juiste manier in beeld is gebracht. Eiseres betoogt dat er een individuele beoordeling per boom plaats had moeten vinden en dit is ten onrechte niet gebeurd. Bomen die geen overlast veroorzaken, moeten volgens eiseres blijven staan. Volgens eiseres moet aan de waarde van het boombehoud 950 punten worden toegekend.
8.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat aan de waarde van het boombehoud 50 punten moeten worden toegekend.
8.2.
In het Handboek Groen is een tabel opgenomen waarin door middel van punten een waarde is toegekend aan de bomen. Als beschermde eenheid wordt hierin de (Gemeentelijke) structuurboom genoemd. Die wordt als volgt omschreven: “Een boom is een structuurboom indien de boom of bomenlaan opgenomen is in het groenstructuurplan”. De waardering van het boombehoud is in dat geval 50 punten. Uitgangspunt van de beleidsregels in het Handboek Groen is dat er een individuele beoordeling van bomen moet plaatsvinden. Als de bomen deel uitmaken van een groenstructuur hoeft dit niet. Dan mag een integrale beoordeling plaatsvinden, tenzij er duidelijke redenen zijn om aan te nemen dat bomen meeliften op de overlast of het maatschappelijk belang, gerelateerd aan andere bomen uit dezelfde ontheffingsaanvraag. De rechtbank begrijpt dit criterium zo dat, als er gegronde twijfel kan bestaan over de noodzaak tot het kappen van een bepaalde boom die behoort tot een groenstructuur, deze boom individueel moet worden beoordeeld. [1]
8.3.
Er heeft een integrale beoordeling plaatsgevonden. Volgens de beleidsregels van de gemeente mogen bomen die behoren tot een groenstructuur integraal worden beoordeeld. Volgens de beleidsregels moet echter ook worden onderzocht in hoeverre sprake zou kunnen zijn van het meeliften van bomen op de ontheffingsaanvraag ten aanzien waarvan twijfel kan bestaan over de noodzaak tot kappen. Eiseres heeft terecht aangevoerd dat nergens uit blijkt dat alle 19 bomen dezelfde mate van hinder veroorzaken voor de molen. Het college heeft niet onderzocht in hoeverre van meeliften sprake zou kunnen zijn. Het bestreden besluit bevat hierover geen motivering. De enkele stelling dat alle bomen zorgen voor hinder voor de molen, is onvoldoende om aan te nemen dat er geen bomen zijn die meeliften op de overlast die de andere bomen uit dezelfde ontheffingsaanvraag veroorzaken. Ook de stelling van het college dat de bomen verder zullen groeien, waardoor ze hinder zullen gaan veroorzaken is onvoldoende. Op voorhand is namelijk niet met enige mate van zekerheid te zeggen dat bomen die nu geen overlast veroorzaken, dat uiteindelijk wel zullen doen. Mocht dat wel het geval worden, dan kan het college op dat moment overgaan tot het nemen van passende maatregelen, waarbij het een mogelijkheid is dat er dan alsnog een omgevingsvergunning ten behoeve van de kap wordt verleend. Gelet op het feit dat sprake is van een bomenlaan met bomen die op verschillende afstanden van de molen staan en de aanwezigheid van bebouwing en andere bomen die ook een effect kunnen hebben op de molenbiotoop, had het college moeten motiveren waarom er geen sprake is van bomen die meeliften op de overlast van andere bomen. Nu deze beoordeling niet heeft plaatsgevonden, is sprake van een gebrek in de besluitvorming.
8.4.
Deze beroepsgrond slaagt.
9. Nu de waarde van het verwijderingsbelang en de waarde van de bomen onvoldoende is gemotiveerd, is het beroep gegrond. De rechtbank zal om die reden niet ingaan op de overige beroepsgronden van eiseres die gaan over mogelijke alternatieven waardoor het kappen van de bomen onnodig is, de herplantplicht en het draagvlak voor het behoud van de bomen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of het college met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid te stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het college heeft namelijk ter zitting aangegeven dat indien het verwijderingsbelang onvoldoende is gemotiveerd, een nieuwe afweging moet plaatsvinden. De rechtbank bepaalt daarom dat het college een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
11. De vernietiging van het besluit van 13 februari 2024 tast de werking van het besluit van 26 januari 2023 niet aan. Nu het college nog een goede afweging moet maken over de vraag of het kappen van de bomen wenselijk is, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat de werking van het besluit van 26 januari 2023 zal worden opgeschort totdat door het college op het bezwaar is beslist en dit besluit bekend is gemaakt.
12. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Ook krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2984,20. Dit bedrag bestaat uit € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen en € 1234,20 vanwege deskundigenkosten, waarvan € 605,- voor het opstellen van advies door Actiflow en € 629,20 voor het deelnemen aan de zitting door Actiflow.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 13 februari 2024;
  • draagt het college op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
  • treft een voorlopige voorziening die inhoudt dat het besluit van 26 januari 2023 wordt geschorst totdat door het college op het bezwaar is beslist en dit besluit bekend is gemaakt;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 2984,20 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.A.M.M. Delauw, rechter, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.2
1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om: […]
g. houtopstand te vellen of te doen vellen […].

Verordening fysieke leefomgeving Deurne 2021

Artikel 5.1.1 Verbod vellen houtopstand
1. Het is verboden een houtopstand te vellen of te doen vellen:
[…]
b. die onderdeel uitmaakt van de te behouden en te ontwikkelen bomenstructuren zoals vermeld in het Groenstructuurplan.
[…]
3. Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid genoemde verbod met inachtneming van de beoordelingscriteria zoals vastgelegd in het Handboek Groen. De ontheffing wordt verleend als omgevingsvergunning.
[…].

Voetnoten

1.Zie: uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 8 juli 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:2759.