ECLI:NL:RBOBR:2024:6257

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
11015495/ EXPL CV 24-2252
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misleidende omissie bij offerte en schadevergoeding in civiele zaak

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, heeft eiser [eiser] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde] wegens een misleidende omissie in een offerte. Eiser vordert betaling van € 1.121,16, vermeerderd met rente en kosten, omdat gedaagde in de offerte de prijs niet inclusief btw had vermeld. Eiser stelt dat hij hierdoor schade heeft geleden, aangezien hij een overeenkomst is aangegaan zonder te weten dat de prijs exclusief btw was. Gedaagde heeft de offerte weliswaar als exclusief btw gecommuniceerd, maar eiser betwist dat dit voldoende duidelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde als ondernemer en eiser als consument kwalificeert, en dat het niet vermelden van de btw in de offerte in strijd is met de Wet op de omzetbelasting. De rechtbank concludeert dat er sprake is van een oneerlijke handelspraktijk, wat leidt tot partiële vernietiging van de overeenkomst. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 16 januari 2025 om eiser in de gelegenheid te stellen aanvullende offertes te overleggen ter onderbouwing van zijn schadeclaim.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht Eindhoven
Zaaknummer : 11015495
Rolnummer : 24-2252
Uitspraak : 19 december 2024
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: Legal Advice Wanted B.V.,
t e g e n :
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
procederende bij haar directeur [A] .
Partijen zullen verder worden aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 20 maart 2024 met producties;
het mondelinge antwoord van 28 maart 2024;
de rolbeslissing d.d. 6 juni 2024 waarbij is bepaald dat een mondelinge behandeling zal worden gehouden;
e mondelinge behandeling op 29 augustus 2024 waaraan [gedaagde] telefonisch heeft deelgenomen.
1.2.
Ten slotte is datum uitspraak vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert bij dagvaarding veroordeling van [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een bedrag van in totaal € 1.121,16, te vermeerderen met rente en kosten als vermeld in de dagvaarding.
2.2.
[eiser] legt daaraan het volgende ten grondslag.
Op 3 oktober 2023 heeft [gedaagde] hem een offerte gestuurd voor de montage van een draaipoort en hekwerk voor een prijs van € 4.518,70. Op 28 oktober 2023 heeft hij [gedaagde] per e-mail laten weten akkoord te zijn met de offerte waardoor een overeenkomst van aanneming van werk is ontstaan. Op 19 december 2023 heeft [gedaagde] de factuur verzonden. [eiser] was verbaasd dat op de factuur een prijs van € 5.467,63 (kosten btw EUR 948,93) stond vermeld. Hij had niet gezien dat de prijs niet inclusief btw zou zijn. Op 29 december 2023 heeft hij [gedaagde] laten weten dat dit niet is toegestaan. Het niet vermelden van de prijs is in strijd met zowel artikel 38 Wet op de Omzetbelasting als artikel 6:193e aanhef en onder c BW. Hij heeft schade geleden daar [gedaagde] de onrechtmatige daad niet zelf wilde corrigeren. Concluderend is er sprake van een misleidende omissie die leidt tot een schadevergoedings-verbintenis op grond van misleidende handelspraktijk respectievelijk onrechtmatige daad. Aan buitengerechtelijke incassokosten is [gedaagde] € 172,23 verschuldigd.
2.3.
[gedaagde] heeft bij antwoord het volgende verweer gevoerd.
Hij is het niet eens met de vordering. Hij heeft naar eer en geweten gehandeld, zoals hij al vierendertig jaar doet, door op de offerte vermelden dat het bedrag exclusief btw is. In de voorwaarden staat vooraan dat het bedrag inclusief montage is en exclusief btw. Hij weet dat er een wet is aangenomen in 1968 waarin staat dat een aan een particulier opgegeven prijs nooit verhoogd mag worden met btw, tenzij anders vermeld. Hij heeft het duidelijk anders vermeld. Op de factuur staan de bedragen duidelijk vermeld en op de offerte staat duidelijk vermeld dat het bedrag exclusief btw is.

3.De beoordeling

Wet op de omzetbelasting
3.1.
Niet in geschil is dat [gedaagde] een ondernemer en [eiser] een consument is. Ingevolge artikel 38 van de Wet op de omzetbelasting 1968 is het aan ondernemers verboden aan anderen dan ondernemers en publiekrechtelijke lichamen goederen en diensten aan te bieden tegen prijzen met zodanige aanduidingen dat de omzetbelasting niet in de prijzen zijn begrepen.
Oneerlijke handelspraktijk
3.2.
In dit geval is voor de beoordeling belangrijker dat een oneerlijke of misleidende handelspraktijk moet worden vastgesteld. Een handelaar handelt volgens de wet (sinds 2008) onrechtmatig jegens een consument als hij een oneerlijke handelspraktijk verricht (art. 6:193b BW).
Een misleidende handelspraktijk vindt volgens de wet plaats als de consument informatie over een product wordt verschaft die onjuist is, of – weliswaar strikt genomen juist – de consument op het verkeerde been zet, waardoor de gemiddelde consument een besluit neemt of kan nemen dat hij anders niet had genomen (art. 6:193c BW).
3.3.
Als de concrete situatie valt onder een van de onderdelen onder a tot en met g van artikel 6:193c BW is de handelspraktijk misleidend en dus te kwalificeren als een oneerlijke handelspraktijk. Misleiding kan ook plaatsvinden door het weglaten of verborgen houden van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, een zogenaamde ‘misleidende omissie’ (art. 6:193d BW).
3.4.
Expliciet wordt in artikel 6:193 e onder 1c BW als essentiële informatie bij de offerte genoemd de prijs inclusief belastingen. Dit wordt beschouwd als een misleidende omissie als zijnde een handelspraktijk waarbij essentiële informatie wordt weggelaten (artikel 6:193d lid 2 BW). Volgens artikel 6:193b lid 3 onder a is het een oneerlijke handelspraktijk (vgl. Rechtbank Amsterdam 11 oktober 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:7486).
3.5.
De kantonrechter is zodoende van oordeel dat door het niet vermelden van de btw in de offerte er sprake is van een misleidende omissie die [eiser] op het verkeerde been heeft gezet of kunnen zetten waardoor hij de overeenkomst is aangegaan welk besluit hij naar zijn zeggen anders niet had genomen. Dit betekent dat sprake is van een oneerlijke handelspraktijk en dat moet worden aangenomen dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld.
3.6.
De conclusie is dat het op de weg van [gedaagde] had gelegen om in de offerte de prijs inclusief btw op te nemen. Onvoldoende is dus dat uit de overeenkomst of de daarop toe-passelijke algemene voorwaarden duidelijk wordt op welke wijze de prijs inclusief btw kan worden bepaald.
3.7.
Als sanctie schrijft de wet vernietigbaarheid voor (art. 6:193j BW).
De kantonrechter gaat, gelet ook op de vordering, uit van partiële – ten aanzien van de vermeerdering met btw over de overeengekomen prijs– vernietiging omdat de overeengekomen werkzaamheden naar tevredenheid zijn uitgevoerd.
Onrechtmatige daad
3.8.
[eiser] baseert zijn vordering tot schadevergoeding op artikel 6:162 BW. Voor aansprakelijkheid ex artikel 6:162 BW dient voldaan te zijn aan een vijftal vereisten, te weten: onrechtmatige daad, toerekenbaarheid van de daad aan de dader, schade, causaal verband tussen daad en schade en relativiteit.
Aan die vereisten is voldaan ervan uitgaande dat [eiser] op een andere offerte ter zake zou hebben kunnen ingaan waarmee hij op een lager aankoopbedrag uitgekomen zou zijn. Hij stelt immers in verwarring te zijn gebracht op dat punt door de handelwijze van [gedaagde] omdat hij meerdere offertes had opgevraagd en voor [gedaagde] heeft gekozen vanwege de laagste prijs.
3.9.
De schade die [eiser] heeft geleden moet worden vastgesteld op het verschil met het bedrag dat hij – zou de fout van [gedaagde] worden weggedacht – anders had moeten voldoen. In die zin is van belang welke andere offertes zijn uitgebracht. [eiser] wordt in de gelegenheid gesteld zich op dat punt uit te laten en de betreffende offertes te overleggen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
verwijst de zaak naar de rolzitting van donderdag 16 januari 2025 om [eiser] in de gelegenheid te stellen te voldoen aan wat in overweging 3.9 hiervoor is weergegeven;
bepaalt dat [gedaagde] zich daarover daarna zal kunnen uitlaten.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Godrie, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 december 2024.