Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 11 december 2024 in de zaak tussen
[eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres,
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
overtredingenwaarvoor eerst een waarschuwing wordt gegeven of een eis wordt gesteld. Pas in tweede instantie, nadat nogmaals is geconstateerd dat dezelfde of een soortgelijke wettelijke verplichting niet is nageleefd of dat de desbetreffende tekortkoming niet is opgeheven, wordt overgegaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete. En anderzijds gaat het om b.
overtredingenwaarvoor direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd, die zijn opgenomen in de ‘Lijst overtredingen waarvoor direct een boete wordt opgelegd’, die als bijlage 2 bij deze beleidsregel is gevoegd.
indien daardoor een volledige inspectie over de gehele te onderzoeken periode niet mogelijk is.
maar een inspectie hierdoor niet gehinderd wordt,is er geen sprake van een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd. Er wordt dan eerst een waarschuwing gegeven en niet direct een boete opgelegd. In ieder geval moet zijn aangegeven welke werknemer op een bepaald tijdstip met de arbeid begint en wanneer hij die arbeid heeft beëindigd, alsmede de daartussen gelegen pauzes. Het gaat bij deze verplichting om de feitelijk gewerkte uren en de feitelijk genoten rust, alsmede om de fictieve arbeidsuren op grond van artikel 5:2 van de Arbeidstijdenwet. Ook de identiteit van de werknemer, bijvoorbeeld het zijn van een jeugdige of kind moet zijn aangegeven, vanwege het feit, dat voor dergelijke categorieën van personen bijzondere voorschriften ten aanzien van het verrichten van arbeid worden voorgeschreven. De manier waarop de werkgever de gegevens registreert is vormvrij, maar de “verschillende soorten arbeidstijd” moeten er wel uit blijken of herleidbaar zijn.”
beidegevallen is dus sprake van een overtreding van het wettelijke voorschrift in artikel 4:3, eerste lid, van de Atw en ontbreekt het aan een deugdelijke administratie terzake van de arbeids- en rusttijden die het toezicht op de naleving van de wet en de daarop berustende bepalingen mogelijk maakt. Een waarschuwing kan zonder overtreding namelijk niet worden gegeven. De minister maakt in zijn Beleidsregel derhalve ten gunste van de overtreder een verdiscontering van de ernst van de overtreding door met een waarschuwing te volstaan in die gevallen dat de inspectie ondanks het niet hebben van een deugdelijke registratie toch niet gehinderd wordt en die gevallen waarin de inspectie wel gehinderd wordt. Wat de minister vervolgens echter in artikel 6 van de Beleidsregel doet, is de omstandigheid dat niet met een waarschuwing kan worden volstaan ook nog eens extra negatief in de boete tot uitdrukking te brengen. Dat doet hij door deze met 1,5 te verhogen ten opzichte van het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw. Dat is, zonder nadere motivering, die in de Beleidsregel ten aanzien van overtredingen van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw ontbreekt, onevenredig. Dat de overtreding qua ernst geen waarschuwing rechtvaardigt, rechtvaardigt niet zonder meer dat diezelfde overtreding dan een hogere boete krijgt ten opzichte van het voor overtreding van dit artikel geldende boetenormbedrag. Anders gezegd, dat het niet een minder ernstige overtreding is, maakt het nog niet tot een ernstiger overtreding ten opzichte van het boetenormbedrag. De minister heeft dus voor wat betreft de (motivering van) de ernst van de overtreding en de daaraan gekoppelde hoogte van de boete niet kunnen volstaan met een verwijzing naar zijn beleid. Een individuele motivering waarom in dit geval de ernst van de overtreding een hogere boete dan het normbedrag rechtvaardigt, heeft de minister niet gegeven. De rechtbank zal dus bij de hierna vast te stellen hoogte van de boete de boete met een factor 1,5 verlagen omdat er geen aanleiding bestaat om, behoudens de correctie vanwege de grootte van het bedrijf, tot een hogere boete dan het boetenormbedrag te komen.