ECLI:NL:RBOBR:2024:6239

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
24/1552
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de boete opgelegd aan een tuindersbedrijf wegens overtreding van de Arbeidstijdenwet

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiseres, een tuindersbedrijf, tegen een besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om een boete van € 22.500,- op te leggen wegens overtreding van artikel 4:3, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet (Atw). De rechtbank oordeelt dat de minister de boete heeft gehandhaafd op basis van een boeterapport dat is opgesteld na een controle door de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiseres betwist de overtreding en stelt dat zij wel degelijk een deugdelijke registratie van arbeids- en rusttijden heeft. De rechtbank concludeert echter dat de minister terecht heeft vastgesteld dat eiseres niet aan de registratieverplichting heeft voldaan, omdat er geen begin- en eindtijden zijn genoteerd. De rechtbank laat artikel 6 van de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet buiten toepassing, omdat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een hogere boete dan het normbedrag gerechtvaardigd is. De rechtbank herroept het besluit van de minister en stelt de boete vast op € 15.000,-, rekening houdend met de grootte van het bedrijf. Eiseres wordt ook in de proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/1552

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 december 2024 in de zaak tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres,
(gemachtigde: mr. P.J.M. Boomaars),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister

(gemachtigde: mr. J.C. Hooker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van de minister van 15 juni 2023 om aan haar een boete van € 22.500,– op te leggen vanwege overtreding van artikel 4:3, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet (de Atw).
1.1.
Met het bestreden besluit van 9 februari 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij dat besluit gebleven.
1.2.
De minister heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] en [naam 2] , en de gemachtigden van partijen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is een tuindersbedrijf (teelt van onder meer aardbeien) en maakt gebruik van arbeidsmigranten uit onder meer Polen. Eiseres heeft twee locaties, aan de [adres] en aan de [adres] , beide in [plaats] . Op 22 juni 2021 hebben inspecteurs van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) een controle uitgevoerd bij eiseres. De controle was gericht op de naleving van onder andere de Atw. De inspecteurs hebben over deze controle op 15 april 2022 op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte een boeterapport opgesteld en ondertekend (boeterapport met kenmerk [kenmerk] ).
2.1.
De minister heeft vervolgens besloten om aan eiseres een boete van € 22.500,– op te leggen, omdat zij artikel 4:3, eerste lid, van de Atw heeft overtreden. Hij stelt zich op het standpunt dat eiseres geen deugdelijke registratie heeft bijgehouden van begin-, eind- en pauzetijden. De minister vindt dat de opgelegde boete evenredig is ten opzichte van de overtreding. Bij het bestreden besluit heeft de minister de boete gehandhaafd.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt het besluit van 9 februari 2024 aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. Eiseres heeft in haar beroepschrift van 4 april 2024 het volgende aangegeven: “Eiseres handhaaft haar stellingen en weren uit de onderliggende stukken en verzoekt de inhoud daarvan als hier woordelijk herhaald en ingelast te beschouwen”. Die mededeling, zonder daarbij aan te geven in welk opzicht, in haar visie, de reactie van de minister in het bestreden besluit ontoereikend was, is onvoldoende om te spreken van een beroepsgrond waar de rechtbank op dient in te gaan. De rechtbank richt zich op wat eiseres concreet in beroep heeft aangevoerd.
4. De voor de beoordeling van het beroep relevante wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft eiseres artikel 4:3, eerste lid, van de Atw overtreden?
5. Eiseres voert aan dat zij artikel 4:3, eerste lid, van de Atw niet heeft overtreden. Ter zitting heeft zij haar beroepsgrond als volgt verduidelijkt. Primair stelt eiseres wel degelijk over een deugdelijke registratie terzake van de arbeids- en rusttijden te beschikken. Zij stelt dat de minister niet aan zijn bewijslast heeft voldaan en dat het dossier maar een deel van alle door haar ter beschikking gestelde informatie omvat. Over deze beroepsgrond oordeelt de rechtbank als volgt.
5.1.
De minister heeft het opleggen van de boete gebaseerd op het boeterapport. Een bestuursorgaan mag in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend boeterapport, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het boeterapport weergeven. Als die bevindingen worden betwist, moet worden onderzocht of, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen, dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
5.2.
In een brief van 22 juni 2021 heeft de arbeidsinspecteur van eiseres gevorderd om inzage te geven in alle zakelijke gegevens en bescheiden, fysiek en digitaal, met betrekking tot alle werknemers die in de periode van maandag 1 maart 2021 tot en met zondag 20 juni 2021 voor eiseres arbeid hebben verricht. Hij heeft verder gevorderd om inlichtingen te verstrekken over -onder meer- de arbeids- en rusttijdenregistraties van de werknemers. Daarbij is eiseres erop gewezen dat het opzettelijk niet voldoen aan deze vordering een misdrijf is als bedoeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht.
5.3.
Naar aanleiding van de vordering zijn de gewerkte uren ten behoeve van de salarisverwerking op een USB-stick gekopieerd en schriftelijke arbeidsovereenkomsten van de werknemers van eiseres overgelegd. Verder zijn ten aanzien van drie werknemers de gevorderde en ontvangen gegevens en opgenomen verklaringen nader onderzocht.
5.4.
Uit het boeterapport volgt verder dat de arbeidsinspecteurs hebben gesproken met [naam 3] en (de gevolmachtigde van eiseres) [naam 1] . [naam 3] heeft verteld dat de voorwerkers de gewerkte uren doorgeven en de gewerkte uren noteren voor hun groepje personeelsleden. De begin- en eindtijden worden niet genoteerd, zo heeft [naam 3] verklaard. Verder is gesproken met de gevolmachtigde in het bijzijn van de boekhouder. In dit gesprek hebben zij verklaard dat zij niet bekend zijn met hoe de arbeids- en rusttijdenregistratie in zijn werk gaat, dat de voormannen de gewerkte uren doorgeven en dat ze de lijsten waarop deze gewerkte uren staan vermeld niet hebben. Verder is verklaard dat er geen planning is, dat de personeelsleden maximaal 10 uur per dag werken en dat niet bekend is hoe lang de pauzes zijn.
5.5.
De gevolmachtigde is op 20 juli 2021 nogmaals gehoord in het bijzijn van [naam 2] . Daarbij heeft zij, nadat haar was voorgehouden dat zij de Atw had overtreden, het volgende verklaard op de vraag of zij op enige wijze kan aantonen wanneer de werknemers, en dan met name de arbeidsmigranten, gewerkt hebben: “Nee, de begin- en eindtijden zijn er niet, de totaaluren zijn er wel, maar er is geen planning wanneer iemand rust neemt, dat weten we niet.”
5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de stukken die eiseres aan de arbeidsinspecteur heeft overgelegd niet worden afgeleid wat de arbeids- en rusttijden zijn van een individuele werknemer. De afgelegde verklaringen benadrukken dat een dergelijke registratie ook niet werd bijgehouden. Daarmee heeft de minister aangetoond dat eiseres artikel 4:3, eerste lid, van de Atw heeft overtreden. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de arbeidsinspecteur wel over dergelijke stukken zou beschikken, zoals eiseres pas voor het eerst ter zitting naar voren heeft gebracht. Niet alleen staat deze stelling haaks op de verklaringen die eerder herhaaldelijk namens eiseres naar voren zijn gebracht, ook een objectief bewijsstuk dat de juistheid van deze stelling onderbouwt, ontbreekt. Het betoog slaagt niet.
Had de minister moeten volstaan met een waarschuwing?
6. Eiseres voert subsidiair aan dat de minister had moeten volstaan met een waarschuwing, omdat de inspectie niet is gehinderd door de ondeugdelijke registratie.
6.1.
Volgens de toelichting bij bijlage 2 van de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit 2013 (hierna: Beleidsregel) legt de minister niet direct een boete op als de arbeids- en rusttijdenregistratie weliswaar niet deugdelijk is, maar een inspectie hierdoor niet gehinderd wordt. In dit geval heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank terecht betoogd dat een volledige inspectie over de gehele te onderzoeken periode niet mogelijk was. Eiseres heeft geen deugdelijke urenregistratie gevoerd voor de arbeids- en rusttijden, terwijl ook anderszins niet uit de wel beschikbare gegevens kon worden herleid of eiseres de Atw heeft nageleefd. De minister heeft in dit verband gewezen op discrepanties tussen de aangeleverde Excel bestanden en de verklaringen van werknemers. Zo stelt werknemer [werknemer] dat hij zeven dagen per week werkt en het totaal aantal uren doorgeeft, terwijl uit de Excel gegevens niet blijkt dat [werknemer] op zaterdag of zondag zou hebben gewerkt. Eiseres heeft ter zitting weliswaar de juistheid van de verklaringen van de betrokken werknemers in twijfel getrokken door te stellen dat zij wellicht niet het juiste inspectietijdvak voor ogen hadden, maar daarmee miskent eiseres dat de minister hier heeft te oordelen of de inspectie gehinderd wordt door het feit dat geen deugdelijke registratie is bijgehouden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister mogen vinden dat een inspectie gehinderd werd. De verklaringen compenseren de gebrekkige registratie namelijk niet. De minister heeft dus niet hoeven te volstaan met een waarschuwing. Toch ziet de rechtbank in het betoog over het al dan niet direct opleggen van een boete wel aanleiding om de boete te matigen. Dat zal de rechtbank hierna uitleggen.
Moet de boete worden gematigd?
7. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dat het bij het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw gaat om de aanwending van een discretionaire bevoegdheid. [1] De minister moet bij de aanwending van deze bevoegdheid, volgens artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. De minister kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen over het al dan niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. De Afdeling heeft de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit 2013 in zijn algemeenheid niet onredelijk geacht. De Beleidsregel, voor zover toegepast bij de overtreding van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw, biedt in beginsel voldoende mogelijkheden tot differentiatie om te kunnen leiden tot oplegging van een boete, die in het desbetreffende geval als evenredig is aan te merken, aldus de Afdeling. [2]
7.1.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat de minister in de Beleidsregel onvoldoende heeft gemotiveerd dat een direct beboetbare overtreding van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw, rechtvaardigt dat het normbedrag voor overtreding van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw van € 10.000,- met toepassing van artikel 6 van de Beleidsregel wordt verhoogd met een factor 1,5. De rechtbank zal dus artikel 6 van de Beleidsregel voor deze overtreding buiten toepassing laten. De rechtbank motiveert dit als volgt.
7.2.
Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Beleidsregel wordt bij de berekening van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 10:5 van de Arbeidstijdenwet voor alle overtredingen waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die gelden voor de onderscheiden onderwerpen in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet' die als bijlage 1 bij deze beleidsregel is gevoegd.
7.3.
Voor het niet naleven van de algemene verplichting terzake de arbeids- en rusttijdenregistratie geldt als uitgangspunt het boetenormbedrag van € 10.000.-.
7.4.
Bij de toepassing van artikel 1, eerste lid, wordt op grond van het tweede lid van artikel 1 van de Beleidsregel een onderscheid gemaakt tussen twee soorten overtredingen. Het gaat enerzijds om a.
overtredingenwaarvoor eerst een waarschuwing wordt gegeven of een eis wordt gesteld. Pas in tweede instantie, nadat nogmaals is geconstateerd dat dezelfde of een soortgelijke wettelijke verplichting niet is nageleefd of dat de desbetreffende tekortkoming niet is opgeheven, wordt overgegaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete. En anderzijds gaat het om b.
overtredingenwaarvoor direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd, die zijn opgenomen in de ‘Lijst overtredingen waarvoor direct een boete wordt opgelegd’, die als bijlage 2 bij deze beleidsregel is gevoegd.
7.5.
Het niet hebben van een deugdelijke arbeids- en rusttijdenregistratie indien hierdoor een volledige inspectie over de gehele te onderzoeken periode niet mogelijk is, wordt als een direct beboetbare overtreding aangemerkt. Dit is in de Beleidsregel als volgt gemotiveerd (cursivering hierna door de rechtbank):
“De arbeids- en rusttijdenregistratie ligt ten grondslag aan een inspectie van de naleving van de Arbeidstijdenregelgeving. Als deze registratie er niet is, kan niet worden geïnspecteerd. Het kan dan lonend zijn voor een werkgever die veel overtredingen begaat om geen arbeids- en rusttijdenregistratie te hebben. Om dit misbruik tegen te gaan is het niet hebben van een deugdelijke arbeids- en rusttijdenregistratie gedefinieerd als overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd,
indien daardoor een volledige inspectie over de gehele te onderzoeken periode niet mogelijk is.
Indien de arbeids- en rusttijdenregistratie niet deugdelijk is,
maar een inspectie hierdoor niet gehinderd wordt,is er geen sprake van een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd. Er wordt dan eerst een waarschuwing gegeven en niet direct een boete opgelegd. In ieder geval moet zijn aangegeven welke werknemer op een bepaald tijdstip met de arbeid begint en wanneer hij die arbeid heeft beëindigd, alsmede de daartussen gelegen pauzes. Het gaat bij deze verplichting om de feitelijk gewerkte uren en de feitelijk genoten rust, alsmede om de fictieve arbeidsuren op grond van artikel 5:2 van de Arbeidstijdenwet. Ook de identiteit van de werknemer, bijvoorbeeld het zijn van een jeugdige of kind moet zijn aangegeven, vanwege het feit, dat voor dergelijke categorieën van personen bijzondere voorschriften ten aanzien van het verrichten van arbeid worden voorgeschreven. De manier waarop de werkgever de gegevens registreert is vormvrij, maar de “verschillende soorten arbeidstijd” moeten er wel uit blijken of herleidbaar zijn.”
7.6.
De beleidsregel maakt dus een onderscheid tussen soorten van overtredingen van artikel 4:3, eerste lid, van Atw, namelijk die waarbij uitsluitend een waarschuwing wordt gegeven en die waarbij meteen een boete wordt opgelegd, de zogenaamde direct beboetbare overtredingen. Voor de goede orde: in
beidegevallen is dus sprake van een overtreding van het wettelijke voorschrift in artikel 4:3, eerste lid, van de Atw en ontbreekt het aan een deugdelijke administratie terzake van de arbeids- en rusttijden die het toezicht op de naleving van de wet en de daarop berustende bepalingen mogelijk maakt. Een waarschuwing kan zonder overtreding namelijk niet worden gegeven. De minister maakt in zijn Beleidsregel derhalve ten gunste van de overtreder een verdiscontering van de ernst van de overtreding door met een waarschuwing te volstaan in die gevallen dat de inspectie ondanks het niet hebben van een deugdelijke registratie toch niet gehinderd wordt en die gevallen waarin de inspectie wel gehinderd wordt. Wat de minister vervolgens echter in artikel 6 van de Beleidsregel doet, is de omstandigheid dat niet met een waarschuwing kan worden volstaan ook nog eens extra negatief in de boete tot uitdrukking te brengen. Dat doet hij door deze met 1,5 te verhogen ten opzichte van het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw. Dat is, zonder nadere motivering, die in de Beleidsregel ten aanzien van overtredingen van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw ontbreekt, onevenredig. Dat de overtreding qua ernst geen waarschuwing rechtvaardigt, rechtvaardigt niet zonder meer dat diezelfde overtreding dan een hogere boete krijgt ten opzichte van het voor overtreding van dit artikel geldende boetenormbedrag. Anders gezegd, dat het niet een minder ernstige overtreding is, maakt het nog niet tot een ernstiger overtreding ten opzichte van het boetenormbedrag. De minister heeft dus voor wat betreft de (motivering van) de ernst van de overtreding en de daaraan gekoppelde hoogte van de boete niet kunnen volstaan met een verwijzing naar zijn beleid. Een individuele motivering waarom in dit geval de ernst van de overtreding een hogere boete dan het normbedrag rechtvaardigt, heeft de minister niet gegeven. De rechtbank zal dus bij de hierna vast te stellen hoogte van de boete de boete met een factor 1,5 verlagen omdat er geen aanleiding bestaat om, behoudens de correctie vanwege de grootte van het bedrijf, tot een hogere boete dan het boetenormbedrag te komen.
7.7.
De rechtbank ziet in dat wat eiseres verder heeft aangevoerd geen reden om tot een nog verdere verlaging van de boete te komen. Het feit dat eiseres heeft meegewerkt aan het onderzoek en openheid van zaken heeft gegeven, geldt als uitgangspunt en is daarom geen reden voor matiging van een boete. [3]
7.8.
De omstandigheid dat eiseres inmiddels een nieuw urenregistratiesysteem heeft ingevoerd ter voorkoming van verdere overtredingen vormt evenmin aanleiding om de boete te verlagen. Inspanningen die zijn verricht na de overtreding, ter voorkoming van verdere overtredingen, kunnen van betekenis zijn voor de beoordeling of de opgelegde boete evenredig is. Inspanningen achteraf kunnen echter alleen tot matiging leiden als deze adequaat zijn en uit eigen beweging en zo snel mogelijk zijn verricht. [4]
7.10.
De minister heeft in het verweerschrift uiteengezet dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij adequate maatregelen heeft getroffen. De enkele stelling dat een nieuw systeem in gebruik is genomen, vergezeld van een e-mail van de accountant over de werking van dit systeem, is volgens de minister onvoldoende. Ter zitting heeft hij daaraan nog toegevoegd dat eiseres de inspanningen ook niet uit eigen beweging en zo snel mogelijk heeft gedaan, maar in reactie op het feit dat haar is voorgehouden dat zij een overtreding heeft begaan. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 20 juli 2021, na de mededeling van de arbeidsinspecteur dat zij de Arbeidstijdenwet had overtreden, het volgende heeft laten weten: “We hebben er nooit bij stilgestaan, de mensen hebben het goed hier, we zullen ons komende winter erin gaan verdiepen om een goed arbeids- en rusttijdensysteem aan te schaffen”. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet hierop niet worden vastgesteld dat eiseres uit eigen beweging en zo snel mogelijk na de overtreding ter voorkoming van verdere overtredingen maatregelen heeft getroffen. Daar komt bij dat namens eiseres ter zitting is aangegeven dat zij eigenlijk vindt dat zij niets fout heeft gedaan. De omstandigheid dat eiseres nu stelt wel een registratie van de arbeids- en rusttijden bij te houden ter vermijding van boetes kan daarom niet worden aangemerkt als een intrinsieke inspanning die matiging van de boete rechtvaardigt. Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het besluit van 9 februari 2024 vernietigen en het besluit van 15 juni 2023 herroepen. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door uit te gaan van een boetenormbedrag van € 10.000,-, dat wegens de grootte van het bedrijf wordt verhoogd tot € 15.000,-. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank de minister veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken voor de behandeling van het bezwaar en beroep. De rechtbank stelt deze kosten met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage vast op € 2.998,- voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 624,-; 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en een punt voor het deelnemen aan de zitting, met een waarde per punt van € 875,- waarbij een wegingsfactor 1 is toegepast). De minister moet ook het door eiseres betaalde griffierecht van € 371,- terugbetalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 9 februari 2024;
- herroept het besluit van 15 juni 2023 en stelt de hoogte van de boete vast op € 15.000,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 2.998,- aan proceskosten aan eiseres;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Wijnen, voorzitter, en mr. R. Grimbergen en mr. J. Krommendijk, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE

Arbeidstijdenwet (Atw)

Artikel 4:3, eerste lid
Een werkgever en een persoon als bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, voert een deugdelijke registratie terzake van de arbeids- en rusttijden welke het toezicht op de naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen mogelijk maakt.
Artikel 10:1, eerste lid
Als overtreding wordt aangemerkt het niet naleven van de artikelen (…) 4:3, eerste lid (…).
Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit 2013 (Beleidsregel)
Artikel 1
1. Bij de berekening van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 10:5 van de Arbeidstijdenwet wordt voor alle overtredingen waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die gelden voor de onderscheiden onderwerpen in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet' die als bijlage 1bij deze beleidsregel is gevoegd.
2. Bij de toepassing hiervan wordt onderscheid gemaakt tussen:
a. overtredingen waarvoor eerst een waarschuwing wordt gegeven of een eis wordt gesteld en pas in tweede instantie, nadat nogmaals is geconstateerd dat dezelfde of een soortgelijke wettelijke verplichting niet is nageleefd of dat de desbetreffende tekortkoming niet is opgeheven, wordt overgegaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete;
b. overtredingen waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd, die zijn opgenomen in de ‘Lijst overtredingen waarvoor direct een boete wordt opgelegd’, die als bijlage 2 bij deze beleidsregel is gevoegd.
Artikel 2
1. De in bijlage 1 genoemde boetenormbedragen zijn uitgangspunt voor de berekening van op te leggen bestuurlijke boetes voor een werkgever die 50 of meer, maar minder dan 100 werknemers in dienst heeft (middelgroot bedrijf).
2. Voor de werkgever die een van het eerste lid afwijkend aantal werknemers in dienst heeft, worden de volgende uitgangspunten gehanteerd voor de berekening van op te leggen bestuurlijke boetes:
a. 0,5 maal het boetenormbedrag voor de werkgever die minder dan 10 werknemers in dienst heeft (kleinbedrijf);
b. 0,75 maal het boetenormbedrag voor de werkgever die 10 of meer, maar minder dan 50 werknemers in dienst heeft (middenbedrijf);
c. 1,5 maal het boetenormbedrag voor de werkgever die 100 of meer werknemers in dienst heeft (grootbedrijf).
3. Een al dan niet op het aantal werknemers dat in dienst is van de werkgever gecorrigeerd normbedrag, is het uitgangsbedrag voor de eventuele verdere berekening van de bestuurlijke boete.
Artikel 6
Het op grond van voorgaande artikelen bepaalde boetebedrag wordt met anderhalf vermenigvuldigd, indien er sprake is van een overtreding waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd zoals genoemd in de lijst die is opgenomen als bijlage 2 bij deze beleidsregel.

Bijlage 1 (Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet)

Onderwerp Boetenormbedrag
Algemene verplichtingen
- arbeids- en rusttijdenregistratie € 10.000,–

Bijlage 2 (Lijst overtredingen waarvoor direct een boete wordt opgelegd)

a. Het niet hebben van een deugdelijke arbeids- en rusttijdenregistratie indien hierdoor een volledige inspectie over de gehele te onderzoeken periode niet mogelijk is.
Toelichting:
De arbeids- en rusttijdenregistratie ligt ten grondslag aan een inspectie van de naleving van de Arbeidstijdenregelgeving. Als deze registratie er niet is, kan niet worden geïnspecteerd. Het kan dan lonend zijn voor een werkgever die veel overtredingen begaat om geen arbeids- en rusttijdenregistratie te hebben. Om dit misbruik tegen te gaan is het niet hebben van een deugdelijke arbeids- en rusttijdenregistratie gedefinieerd als overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd, indien daardoor een volledige inspectie over de gehele te onderzoeken periode niet mogelijk is.
Indien de arbeids- en rusttijdenregistratie niet deugdelijk is, maar een inspectie hierdoor niet gehinderd wordt, is er geen sprake van een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd. Er wordt dan eerst een waarschuwing gegeven en niet direct een boete opgelegd. In ieder geval moet zijn aangegeven welke werknemer op een bepaald tijdstip met de arbeid begint en wanneer hij die arbeid heeft beëindigd, alsmede de daartussen gelegen pauzes. Het gaat bij deze verplichting om de feitelijk gewerkte uren en de feitelijk genoten rust, alsmede om de fictieve arbeidsuren op grond van artikel 5:2 van de Arbeidstijdenwet. Ook de identiteit van de werknemer, bijvoorbeeld het zijn van een jeugdige of kind moet zijn aangegeven, vanwege het feit, dat voor dergelijke categorieën van personen bijzondere voorschriften ten aanzien van het verrichten van arbeid worden voorgeschreven. De manier waarop de werkgever de gegevens registreert is vormvrij, maar de “verschillende soorten arbeidstijd” moeten er wel uit blijken of herleidbaar zijn.

Voetnoten

2.ECLI:NL:RVS:2022:1146, r.o. 7.1, recent ECLI:NL:RVS:2024:4173, r.o. 9.3.