ECLI:NL:RBOBR:2024:6211
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de loonsanctie opgelegd door het UWV aan werkgever wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen van een zieke werkneemster
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser, een werkgever, tegen de beslissing van het UWV om een loonsanctie op te leggen. De loonsanctie houdt in dat de werkgever verplicht is het loon van een zieke werkneemster door te betalen, omdat hij niet voldoende heeft gedaan om haar te re-integreren. De werkneemster had zich op 8 maart 2021 ziekgemeld en na een periode van gedeeltelijke werkhervatting viel zij op 29 april 2021 volledig uit. Het UWV legde de loonsanctie op met een besluit van 3 maart 2023, dat de werkgever verplichtte het loon tot 5 maart 2024 door te betalen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV handhaafde de loonsanctie in een besluit van 10 oktober 2023.
De rechtbank heeft op 12 november 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het UWV aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De rechtbank wijst erop dat de werkgever verplicht is om een re-integratiedossier bij te houden en dat er een tweedespoortraject gestart moet worden, tenzij er binnen drie maanden na het eerste ziektejaar een concreet perspectief is op structurele werkhervatting. De rechtbank oordeelt dat dit perspectief er niet was, gezien de stagnatie in het herstel van de werkneemster. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de loonsanctie in stand blijft en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.