Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 10 juni 2024
- de schriftelijke reactie van de rechter van 11 juni 2024.
Rechtbank Oost-Brabant
Op 13 juni 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken is in een strafzaak als verdachte, verzocht om wraking van mr. E.C.P.M. Valckx, de rechter-commissaris in zijn zaak. Verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was omdat hij niet aanwezig mocht zijn bij de getuigenverhoren, die gepland stonden op 14 en 27 juni 2024. Hij argumenteerde dat hij de enige was die de benodigde kennis had om de getuigen adequaat te ondervragen, gezien de complexiteit van de cliëntenadministratie en de afspraken die met de getuigen waren gemaakt. Verzoeker vond dat de afwijzing van zijn verzoek om aanwezig te zijn bij de getuigenverhoren, zonder motivering, een schending van zijn recht op een eerlijk proces inhield, zoals vastgelegd in artikel 6 van het EVRM.
De wrakingskamer oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden op basis van objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid. Het uitgangspunt is dat rechters onpartijdig zijn, en verzoeker moest concrete omstandigheden aanvoeren die deze onpartijdigheid in twijfel trokken. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechter om verzoeker niet toe te laten bij de getuigenverhoren geen grond voor wraking kon zijn, aangezien dit een gebruikelijke procedure is en verzoeker de mogelijkheid had om schriftelijk vragen in te dienen. De wrakingskamer vond geen aanleiding om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Daarom werd het wrakingsverzoek afgewezen, en er werd geen mondelinge behandeling van het verzoek noodzakelijk geacht.