ECLI:NL:RBOBR:2024:6106

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
WR 24/018
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan grond

Op 4 juni 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoeker, die verdachte is in een strafzaak met parketnummer 01.041166.24, had de rechters gewraakt na een zitting op 16 mei 2024, waarin zijn verzoeken tot schrapping van recidivegevaar en schorsing van voorlopige hechtenis werden afgewezen. Verzoeker stelde dat hij hierdoor werd gehinderd in zijn recht op een eerlijk proces. De rechters gaven in hun reactie aan dat zij niet berusten in het wrakingsverzoek en dat er geen sprake was van (de schijn van) partijdigheid.

De wrakingskamer oordeelde dat een voorlopig oordeel van de rechters op zichzelf geen grond voor wraking kan zijn, omdat dit oordeel kan worden herzien. De beoordeling van de onpartijdigheid van rechters is gebaseerd op de aanname dat zij onpartijdig zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden had aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid van de rechters objectief gerechtvaardigd zouden maken. Daarom werd het wrakingsverzoek ongegrond verklaard en was er geen reden voor een mondelinge behandeling van het verzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK Oost-Brabant

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 24/018

Beslissing van 4 juni 2024

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van

[verzoeker] ,

hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van

mr. C.M. Zandbergen,

mr. R.M.A. in ’t Veld,
mr. M.A. Waals,
rechters in deze rechtbank,
hierna gezamenlijk te noemen: de rechters.

De procedure

1.1
Verzoeker is verdachte in de zaak met parketnummer 01.041166.24. In deze zaak gaat het om een verdenking van belaging.
1.2
De mondelinge behandeling van deze zaak (zitting) was op 16 mei 2024. Tijdens deze zitting heeft verzoeker de rechters gewraakt.

Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechter daarop

2.1
Uit het proces-verbaal van de zitting van 24 mei 2024 maakt de wrakingskamer het volgende op. Verzoeker heeft tijdens de zitting twee verzoeken ingediend. Het eerste verzoek betrof het schrappen van het aangenomen recidivegevaar met betrekking tot een misdrijf van zes jaar of meer. Het tweede verzoek betrof het schorsen van de voorlopige hechtenis. Na onderbreking van de behandeling ter zitting hebben de rechters aan verzoeker laten weten beide verzoeken af te wijzen. Hierop heeft verzoeker de rechters gewraakt. Verzoeker vindt dat hij wordt gehinderd in zijn recht op een eerlijk proces.
2.2
In hun gezamenlijke reactie van 24 mei 2024 op het wrakingsverzoek geven de rechters aan dat zij niet berusten in het wrakingsverzoek. Van (de schijn van) partijdigheid is volgens de rechters geen sprake.

De beoordeling

3.1
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen, op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
3.3
De wrakingskamer kan het wrakingsverzoek zonder behandeling ter zitting aanstonds ongegrond verklaren indien het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond is (artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a, van het wrakingsprotocol van de rechtbank Oost-Brabant). De wrakingskamer oordeelt dat die situatie zich hier voordoet en overweegt daarbij het volgende.
3.4
Verzoeker vindt de rechters vooringenomen, omdat deze een beslissing hebben genomen die het recht van verzoeker op een eerlijk proces verhindert. De wrakingskamer begrijpt dat verzoeker de rechters vooringenomen vindt, omdat deze een onjuiste beslissing zouden hebben genomen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt echter mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nooit grond kan vormen voor wraking. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.5
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er ook tegen dat een rechterlijke (tussen)beslissing en de motivering daarvan grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Deze uitzonderingssituatie doet zich naar het oordeel van de wrakingskamer hier echter niet voor.
3.6
Gelet op voorgaande overwegingen is de wrakingskamer van oordeel dat er geen grond is voor wraking. Bij het wrakingsverzoek zijn geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit de wrakingskamer de vooringenomenheid van de rechters of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden. Het wrakingsverzoek wordt daarom afgewezen.
3.7
Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

De beslissing

De wrakingskamer:
- Verklaart het verzoek tot wraking van de rechters ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.O.Y. Elagab, voorzitter, mr. N. Flikkenschild en
mr. F. Kooijman, leden, in tegenwoordigheid van, mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier, en in openbaar uitgesproken op 4 juni 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 515, vijfde lid, Sv).