ECLI:NL:RBOBR:2024:6069

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
24/2649
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake arbeidsongeschiktheid en Ziektewet na zwangerschap

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, uitgesproken op 4 december 2024, staat de arbeidsongeschiktheid van eiseres centraal, die claimt dat haar burn-outklachten zijn ontstaan tijdens haar zwangerschap. Eiseres, werkzaam bij een bedrijf als medewerker binnendienst, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV dat haar arbeidsongeschiktheid niet erkent als voortvloeiend uit zwangerschap of bevalling. De rechtbank oordeelt dat het UWV onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de oorsprong van de burn-outklachten en dat de verzekeringsarts B&B niet zorgvuldig heeft gehandeld. De rechtbank stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen, waarbij het UWV moet onderzoeken of de burn-outklachten van eiseres zijn ontstaan tijdens de zwangerschap of bevalling. De rechtbank benadrukt dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid moet plaatsvinden aan de hand van de relevante feiten en omstandigheden, en dat de verzekeringsarts B&B niet voldoende heeft gekeken naar de impact van de zwangerschap op de arbeidsongeschiktheid van eiseres. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/2649 T-uitspraak

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: E.A.M. Vervoort).

Inleiding

1. Met het besluit van 8 februari 2024 heeft het UWV bepaald dat eiseres arbeidsongeschiktheid is met ingang van 17 november 2023 en dat haar arbeidsongeschiktheid niet voortvloeit uit zwangerschap of bevalling. Hierdoor moet de werkgever van eiseres haar loon doorbetalen en krijgt eiseres geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1.
Eiseres heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt, omdat zij vindt dat zij met ingang van 14 augustus 2023 arbeidsongeschikt is en dat dit voortvloeit uit zwangerschap of bevalling. Met het bestreden besluit van 29 mei 2024 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij het besluit gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres vergezeld door haar man en de gemachtigde van het UWV.

De relevante feiten

2. Eiseres is in dienst bij [bedrijf] (de werkgever) als medewerker binnendienst voor 24 uur, verdeeld over drie dagen, per week. In de periode van 17 februari 2023 tot en met 9 juni 2023 ontving eiseres een zwangerschaps- en bevallingsuitkering op grond van de WAZO [1] . Eiseres is op 3 maart 2023 bevallen van haar derde kind. In de periode van 14 juni 2023 tot en met 14 augustus 2023 heeft eiseres twee dagen per week ouderschapsverlof opgenomen. Vervolgens is eiseres weer 24 uur per week gaan werken.
2.1.
Op 17 november 2023 heeft de werkgever eiseres met terugwerkende kracht ziekgemeld per 14 augustus 2023 als gevolg van zwangerschap of bevalling. Vervolgens zijn de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht geen ZW-uitkering aan eiseres heeft toegekend met ingang van 14 augustus 2023 en of het UWV terecht heeft aangenomen dat haar arbeidsongeschiktheid niet voortvloeit uit zwangerschap of bevalling. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is, omdat de verzekeringsarts onvoldoende onderzoek heeft gedaan. De rechtbank twijfelt daardoor ook aan de motivering. Daarmee is sprake van een gebrek in het bestreden besluit. De rechtbank zal het UWV in de gelegenheid stellen om aan te geven of hij het gebrek wil herstellen en indien hij dat wil, het UWV daarvoor een termijn geven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en hoe de procedure verder zal verlopen.
Standpunten van partijen
5. Het UWV stelt zich op het standpunt dat er geen causaal verband is tussen de ziekte van eiseres en haar zwangerschap of bevalling. Aan eiseres is daarom geen ZW-uitkering op grond van artikel 29a, vierde lid, van de ZW toegekend. Het UWV verwijst naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) van 22 mei 2024.
6. Eiseres voert aan dat haar ziekte (burn-out) wel het gevolg is van de zwangerschap en bevalling van haar derde kind. Tijdens haar zwangerschap had zij te kampen met lichamelijke klachten zoals stuit-, bekken- en rugklachten. Door deze klachten kreeg eiseres thuis niet meer alles gedaan, waardoor ze ook last kreeg van mentale klachten. Na de geboorte van haar kind bleven de mentale klachten voortbestaan. Begin oktober 2023 heeft de huisarts aan eiseres bevestigd dat zij een burn-out heeft. Eiseres voert aan dat haar werkgever haar pas in november 2023 heeft ziekgemeld vanwege onwetendheid over het bestaan van ZW-uitkering bij ziekte als gevolg van zwangerschap of bevalling. De kleinschaligheid van haar team vormde voor eiseres ook een drempel om zich ziek te melden. Eiseres voert aan dat zij en haar werkgever nu gestraft worden voor hun inspanningen en goede bedoelingen om een officieel ziektetraject te voorkomen. Eiseres heeft een overzicht van haar afspraken bij de (bekken)fysiotherapeut, huisarts en de praktijkondersteuner overgelegd. Verder vindt eiseres dat er geen sprake is van een onafhankelijke beoordeling doordat het UWV de eigen bezwaarprocedure beoordeelt.
Eiseres heeft ter zitting nader toegelicht dat zij na afloop van het bevallingsverlof van begin af aan haar werk niet goed meer kon doen. Zij heeft verkeerde dingen op de website gezet, afspraken verkeerd genoteerd en dingen vergeten. In overleg met de werkgever heeft eiseres nog twee weken verlof gekregen. Daarna heeft zij in overleg met de werkgever één dag per week gewerkt. Vervolgens heeft zij zich op 5 oktober 2023 gemeld bij de huisarts die de diagnose burn-out heeft vastgesteld. Zij is na het huisartsenbezoek weer aan het werk gegaan, maar na een paniekaanval op het werk heeft zij zich ziekgemeld.
Juridisch kader
7. Op grond van artikel 29a, vierde lid, van de ZW heeft de vrouwelijke verzekerde, indien zij, nadat het recht op uitkering ingevolge de WAZO is geëindigd, aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap, recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon, zolang die ongeschiktheid duurt, doch ten hoogste gedurende 104 aaneengesloten weken.
7.1.
In de uitspraak van 5 augustus 2020 van de Raad is overwogen dat ‘
[v]oor de aanspraak op een uitkering op grond van artikel 29a van de ZW moet de arbeidsongeschiktheid een direct gevolg zijn van de zwangerschap en/of bevalling. Zoals de rechtbank heeft overwogen neemt de Raad dat causaal verband alleen dan niet aan als het buiten twijfel staat dat de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid zijn oorzaak niet (mede) vindt in de zwangerschap […]. [2]
7.2.
Uit de uitspraak van 23 juni 2010 van de Raad volgt dat de Raad nauw aansluit bij het bepaalde in de ‘Standaard zwangerschap en bevalling als oorzaak van ongeschiktheid voor haar arbeid’ (de Standaard). De Standaard beschrijft de werkwijze en de criteria die de verzekeringsarts moet hanteren bij de beantwoording van de vraag of de ongeschiktheid van de vrouw voor haar arbeid het gevolg is van zwangerschap en/of bevalling. De Standaard is ontwikkeld met het oog op de beoordeling van de vraag naar de causaliteit, zoals neergelegd in artikel 29a, vierde lid, van de ZW.
7.3.
De Standaard is in 2021 herzien. In de herziene Standaard is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
‘2. Aanleiding[…]Met ingang van 10 januari 2020 beantwoordt de (verzekerings)arts de vraag: “Is de oorzaak van de ongeschiktheid tot werken uitsluitend gelegen in andere factoren dan de huidige zwangerschap of de laatste bevalling?”De wetgever heeft met het toekennen van een recht op ziekengeld bij ongeschiktheid tot werken als gevolg van zwangerschap of bevalling vooral de bedoeling gehad om de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt te beschermen. Dit doel kan beter worden gediend met een wat ruimere toetsingsnorm, met als uitgangspunt ‘ja, tenzij’. Het onderzoek door de (verzekerings)arts richt zich dan op de vraag of de ongeschiktheid tot werken niet uitsluitend wordt veroorzaakt door andere factoren dan zwangerschap of bevalling. Dit betekent voor de (verzekerings)arts een omslag in denken.’
De redenen voor de beslissing
8. Bij de beoordeling van het besluit van het UWV is van belang dat het UWV zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Dat kan anders zijn in het geval waarin eiseres aannemelijk maakt dat deze rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsequenties bevatten of onvoldoende zijn gemotiveerd. De rechtbank beoordeelt of de besluitvorming van het UWV zorgvuldig heeft plaatsgevonden, of partijen in voldoende mate de gelegenheid hebben gehad om bewijsmateriaal aan te dragen en of het bestreden besluit voldoende gemotiveerd is.
Is de besluitvorming zorgvuldig geweest?
9. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat er geen sprake is van een onafhankelijke beoordeling door het UWV in de bezwaarfase. In het rapport van de verzekeringsarts B&B ziet de rechtbank geen aanknopingspunten hiervoor. De verzekeringsarts B&B heeft eiseres op een spreekuur gesproken en er heeft een volledige heroverweging plaatsgevonden. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom er geen sprake zou zijn van een onafhankelijke beoordeling. Eiseres’ nadere toelichting ter zitting dat het ‘de slager is die zijn eigen vlees keurt', waarvan de rechtbank begrijpt dat eiseres daarmee doelt op het feit dat (ook) de verzekeringsarts B&B voor het UWV werkt, leidt niet tot een ander oordeel.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van de verzekeringsarts B&B onvoldoende is geweest en daarmee onzorgvuldig. Dat motiveert de rechtbank als volgt. In geschil is of eiseres 1) met ingang van 14 augustus 2023 arbeidsongeschikt is en 2) of eiseres’ arbeidsongeschikt, ongeacht de arbeidsongeschiktheidsdatum, uitsluitend is gelegen in andere factoren dan de zwangerschap of de laatste bevalling.
De verzekeringsarts B&B heeft in het rapport van 22 mei 2024 overwogen dat er geen reden is om aan te nemen dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van eiseres 14 augustus 2023 is, omdat eiseres na die tijd nog geruime tijd in staat is geweest haar eigen werkzaamheden te verrichten. Volgens de verzekeringsarts B&B blijkt uit de informatie van de huisarts dat eiseres op 5 oktober 2023 voor het eerst bij haar huisarts is geweest vanwege de medische problematiek. Uit de afgenomen anamnese bij het spreekuur in bezwaar en uit de onderzoeksgegevens van de primaire arts blijkt dat eiseres ondanks medische klachten wel in staat is geweest haar arbeid te verrichten. Ook na het bezoek aan de huisarts is eiseres nog in staat geweest haar arbeid een aantal weken te verrichten, aldus de verzekeringsarts B&B. De verzekeringsarts B&B komt tot de conclusie dat eiseres in de periode voor de ziekmelding niet dermate beperkt werd door haar klachten dat zij als arbeidsongeschikt was aan te merken. Ter zitting is echter komen vast te staan, dat de verzekeringsarts B&B geen onderzoek heeft verricht naar hoe eiseres haar werkzaamheden heeft verricht. In dit verband vindt de rechtbank het relevant dat eiseres aansluitend aan de bevallingsperiode ouderschapsverlof heeft opgenomen en haar werkzaamheden voor één dag in de week moest verrichten. Eiseres heeft aangevoerd dat zij haar werkzaamheden niet kon verrichten en over de werkzaamheden die zij verrichte, klachten ontving van de werkgever. De rechtbank vindt het niet ondenkbeeldig dat eiseres in weerwil van haar burn-outklachten naar haar werk is gegaan, maar niet in staat was om haar werkzaamheden daadwerkelijk te verrichten. Eiseres heeft in haar bezwaar uiteengezet dat zij erg vergeetachtig was, niet met klanten durfde te bellen, dossiers door elkaar haalde en continue gestrest was. De werkgever heeft aanleiding gezien om daarover in gesprek te gaan met eiseres en dat leidde ertoe dat zij twee weken verlof kreeg om tot rust te komen. Uit het enkele feit dat eiseres naar haar werk is toegegaan, had de verzekeringsarts B&B, in het licht van wat eiseres naar voren heeft gebracht, zonder nader onderzoek in dit concrete geval niet de conclusie mogen trekken dat eiseres niet arbeidsongeschikt was. Dat eiseres op 5 oktober 2023, ruim na de bevalling en na afloop van het ouderschapsverlof, naar de huisarts is gegaan, maakt het voorgaande niet anders. Ter zitting heeft de gemachtigde van het UWV erkend dat het huisartsenjournaal geen aanknopingspunt biedt voor het antwoord op de vraag wanneer de burn-out is ontstaan. De verzekeringsarts B&B heeft evenmin onderzoek gedaan naar het moment van ontstaan van de burn-outklachten. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de verzekeringsarts B&B onvoldoende heeft onderzocht of eiseres met ingang van 14 augustus 2023 arbeidsongeschikt was en of haar arbeidsongeschiktheid (los van de arbeidsongeschiktheidsdatum, omdat hiernaar onvoldoende onderzoek is gedaan) uitsluitend is gelegen in andere factoren dan de huidige zwangerschap of de laatste bevalling.
Hebben partijen in voldoende mate de gelegenheid gehad om bewijsmateriaal aan te dragen?
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is geweest. Zo heeft eiseres informatie overgelegd van haar behandelaars. Gesteld noch gebleken is dan ook dat eiseres in bewijsnood heeft verkeerd.
Is het besluit voldoende gemotiveerd?
9.3.
Omdat de rechtbank vindt dat de verzekeringsarts B&B onvoldoende onderzoek heeft gedaan, twijfelt de rechtbank aan de motivering van het bestreden besluit. De rechtbank is er niet van overtuigd dat eiseres niet eerder dan op 17 november 2023 arbeidsongeschikt was voor haar werk, omdat eiseres heeft aangevoerd dat zij reeds op
14 augustus 2023 arbeidsongeschikt was en de rechtbank vindt dat de verzekeringsarts B&B daar nog te weinig onderzoek naar heeft gedaan. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank dat eiseres in haar bezwaar uiteen heeft gezet dat zij erg vergeetachtig was, niet met klanten durfde te bellen, dossiers door elkaar haalde en continue gestrest was, dat de werkgever aanleiding heeft gezien om daarover in gesprek te gaan met eiseres en dat ertoe heeft geleid dat zij twee weken verlof kreeg om tot rust te komen. In de anamnese in het rapport van de verzekeringsarts B&B is hierop slechts beperkt ingegaan.
De rechtbank is er ook niet van overtuigd dat eiseres’ arbeidsongeschiktheid uitsluitend is gelegen in andere factoren dan de zwangerschap of de laatste bevalling, omdat de verzekeringsarts B&B nog te weinig onderzoek heeft gedaan naar het moment waarop de burn-out(klachten) van eiseres is ontstaan. In het bijzonder heeft de verzekeringsarts B&B niet onderzocht of de burn-out(klachten) zijn ontstaan tijdens haar zwangerschap of bevalling, zoals eiseres claimt. Daarmee is ook sprake van een motiveringsgebrek.
10. Zoals hiervoor is overwogen onder 9.1 en 9.3 is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het UWV in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet het UWV onderzoek doen naar:
eiseres’ klachten en beperkingen op de datum van ziekmelding, zijnde 14 augustus 2023, in het bijzonder of zij op dat moment arbeids(on)geschikt was voor haar werk;
het moment van ontstaan van de burn-out; en
of de burn-out uitsluitend is gelegen in andere factoren dan zwangerschap en bevalling.
11. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
12. Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. In beginsel, ook in de situatie dat het UWV de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
13. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).
14. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het UWV op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het UWV in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Cune, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. Kroon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Wet arbeid en zorg.