ECLI:NL:RBOBR:2024:5732

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
23/2346T en 23/2363
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor motorcrossterrein in strijd met bestemmingsplan

Op 27 november 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een tussenuitspraak gedaan in de zaken met betrekking tot de omgevingsvergunning voor een motorcrossterrein. De rechtbank oordeelt dat de vergunning mogelijk in strijd is met het omgevingsplan, omdat het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch geen toestemming heeft verleend voor een intensivering van het gebruik van het terrein. De rechtbank constateert dat er gebreken zijn in het besluit van het college, met name met betrekking tot het clubhuis op het terrein, dat niet goed is geregeld in het besluit. De rechtbank geeft het college de gelegenheid om deze gebreken te herstellen.

De rechtbank heeft de beroepen van de eisers tegen de verlening van de omgevingsvergunning beoordeeld. De vergunning was verleend op 31 juli 2023, maar de rechtbank sluit niet uit dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan, aangezien delen van het motorcrossterrein op gronden met de bestemming 'Natuur' liggen. De rechtbank oordeelt dat het college de derde-partij in de gelegenheid had moeten stellen om een omgevingsvergunning aan te vragen voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank laat de geluidsvoorschriften voor het motorcrossterrein in stand, maar vraagt om een herziening van het besluit met betrekking tot de gebreken.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 2.7 van de Wabo en dat het college de gelegenheid krijgt om de gebreken te herstellen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 23/2346T en 23/2363
tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 27 november 2024 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [woonplaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. P. Vries),
en

[eiser] te [woonplaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. F.K. van den Akker)
eiseres en eisers worden gezamenlijk aangeduid als eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, het college
(gemachtigden: P.P.G. Wintjens, A. Janssen, E. Phillipens en mr. B.M.A. Laheij).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[naam]uit [woonplaats 1] , de derde-partij (gemachtigde [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan de derde-partij voor het wijzigen van de activiteiten op haar motorcrossterrein.
1.1.
Het college heeft deze vergunning met het besluit van 31 juli 2023 verleend.
1.2.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 5 november 2024 op zitting behandeld, gelijktijdig met de zaak SHE 24/2765. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] namens eiseres en eiser, de gemachtigden van eisers, de gemachtigden van het college en de gemachtigde van de derde-partij. Eiser heeft het beroep in de zaak SHE 24/2765 tijdens de zitting ingetrokken.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
2. De rechtbank beoordeelt de verlening van de omgevingsvergunning aan de derde-partij voor het wijzigen van haar activiteiten op het motorcrossterrein aan de [adres] in [woonplaats 1] . Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers. Naar het oordeel van de rechtbank kleven er twee gebreken aan het bestreden besluit. De rechtbank sluit niet uit dat de vergunning voorziet in een intensivering van het gebruik in strijd met het omgevingsplan en daarvoor heeft het college geen toestemming verleend. Op het terrein staat een clubhuis en dat is niet goed geregeld in het besluit. Het college krijgt de gelegenheid deze gebreken te herstellen. De rechtbank laat de geluidsvoorschriften voor het motorcrossterrein in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
  • Op 6 juni 1995 heeft de voormalige gemeente Den Dungen een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer (milieuvergunning) verleend aan de derde-partij voor het vestigen en gebruiken van een motorcrossterrein. Op 2 december 2005 heeft het college een milieuvergunning verleend voor het openstellen van het terrein in de wintermaanden en het organiseren van wedstrijden in de vakantieperioden met uitzondering van de zomervakantie. Op 12 december 2014 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van de openingstijden, waarbij de opening gedurende maximaal 8 uur per week is gehandhaafd.
  • Op 12 mei 2021 heeft de derde-partij in verband met een voorgenomen fusie met een andere motorcrossclub een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor uitbreiding van de motorcrossactiviteiten, het wijzigen van de locatie van de startbaan, het verruimen van de bocht in de binnenbaan en het realiseren van een partkeerterrein.
  • Het college heeft een ontwerpbesluit ter inzage gelegd. Eisers hebben tegen het ontwerpbesluit zienswijzen ingediend.
  • Bij besluit van 31 juli 2023 heeft het college de omgevingsvergunning voor het wijzigen van en het in werking hebben van de gehele inrichting verleend.
  • Op het terrein staat een clubhuis.
  • Op het grootste deel van terrein rustte ingevolge het bestemmingsplan “Buitengebied noord en Kloosterstraat ‘s-Hertogenbosch” de bestemming “Sport” met de aanduiding ‘motorcrossterrein’. Vier delen van het terrein hebben de bestemming ‘Natuur’ waarbinnen een motorcrossterrein niet is toegestaan. Dit bestemmingsplan maakt deel uit van het omgevingsplan van de gemeente ’s-Hertogenbosch.
  • De voorgenomen fusie is op een andere manier doorgegaan. De leden van de andere vereniging zijn nu lid van de derde-partij.
3.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 12 mei 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. Overigens zijn voor de aangevraagde activiteiten onder de Omgevingswet nog steeds omgevingsvergunningen vereist waaronder de omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit. Een motorcrossterrein is een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.304 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), namelijk het exploiteren van een terrein voor het sporten of recreëren met gemotoriseerde voertuigen. Hiervoor is een vergunning nodig op grond van artikel 5.1, tweede lid, onder b van de Omgevingswet en artikel 3.305 van het Bal.
Bespreking van de beroepsgronden
4. Volgens eiser is het gehele motorcrossterrein inclusief het parkeerterrein groter dan 5 hectare. Daarmee worden de drempelwaarden bij onderdeel D 43 van de bijlage bij het Besluit Milieueffectrapportage (Besluit MER ) overschreden. Het college had daarom uitgebreider moeten beoordelen of een milieueffectrapport (MER) had moeten worden opgesteld.
4.1.
Het college stelt dat in kolom 1 'Activiteiten' bij onderdeel D 43 van de bijlage bij het Besluit MER het parkeerterrein niet wordt genoemd. De MER-beoordelingsplicht hangt volgens het college samen met de activiteit (de racebaan) en het hele terrein van de inrichting. De oppervlakte van de racebaan is minder dan 5 ha en voldoet daarmee aan de criteria in kolom 1 bij onderdeel D 43 van de bijlage. De openstelling van de racebaan in de representatieve bedrijfsperiode is 7 uur en 59 minuten per week, zodat de motorcrossbaan onder de criteria in kolom 2 bij onderdeel D 43 van de bijlage valt. De drie langere openstellingen tijdens raceweekenden leiden volgens het college niet tot een overschrijding van de drempelwaarde in kolom 2. Daarom is in het bestreden besluit volstaan met een vormvrije MER-beoordeling. Het college achtte het niet nodig een MER te laten opstellen.
4.2.
In onderdeel D 43 van de bijlage bij het Besluit MER wordt als MER-beoordelingsplichtige activiteit aangewezen: de aanleg, wijziging of uitbreiding van permanente race- en testbanen voor gemotoriseerde voertuigen. De rechtbank is van oordeel dat deze aanwijzing alleen betrekking heeft op de daadwerkelijke baan die wordt gebruikt om te racen, niet op de omliggende gronden. Dat deze gronden worden gebruikt door bezoekers van het motorcrossterrein leidt niet tot een ander oordeel.
5. Eiser voert verder aan dat voor de aangevraagde wijzigingen van de inrichting ook een omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met bestemmingsplan vereist is, omdat een deel van het motorcrossterrein op de bestemming ‘Natuur’ ligt. Hierbinnen is geen motorcrossterrein (of de aanleg daarvan) toegestaan. Het college heeft verzuimd de derde-partij in de gelegenheid te stellen een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo aan te vragen.
5.1.
Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de aanleg van paden binnen de bestemming ‘Natuur’ is toegelaten. In het verweerschrift erkent het college dat de aanleg van een motorcrossterrein op gronden met de bestemming ‘Natuur’ in strijd is met deze bestemming. De aangevraagde wijzigingen (de verplaatsing van de start en een verandering van de jeugdbaan) vinden echter plaats op de gronden met de bestemming “Sport” met de aanduiding ‘motorcrossterrein’. Op grond van artikel 34.2, eerste en derde lid, van de planregels van het bestemmingsplan mag het gebruik van gronden dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet, behalve indien het gebruik reeds strijdig was met het voorheen geldende bestemmingsplan. Het voorheen geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan “Buitengebied 1991”. In dat bestemmingsplan was op het gehele terrein van de inrichting het gebruik als motorcrossterrein toegelaten.
5.2.
De derde-partij heeft ter zitting aangegeven waar de wijzigingen hebben plaatsgevonden en heeft opgemerkt dat de delen met de bestemming ‘Natuur’ zijn omheind.
5.3.
Op basis van artikel 34.2, tweede lid, van de planregels is het verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat delen van het circuit liggen op de gebieden die de bestemming ‘Natuur’ hebben. Op basis van de stukken en de tekeningen en foto’s die zijn getoond tijdens de zitting kan de rechtbank niet met 100% zekerheid uitsluiten dat ook de wijzigingen van de jeugdbaan plaatsvinden op gronden die de bestemming ‘Natuur’ hebben. De rechtbank stelt ook vast dat de vergunde wijziging van de inrichting voorziet in een intensivering van het gebruik van het circuit ten opzichte van het gebruik dat tot 2013 (het jaar van inwerkingtreding van het bestemmingsplan) bestond. Dat staat in de aanvraag (en volgt uit de reden voor de aanvraag, de fusie van twee verenigingen). Daarnaast worden de openingstijden op zaterdagmiddag verruimd. Dit is naar het oordeel van de rechtbank een verandering van het gebruik die wordt verboden in artikel 34.2, tweede lid, van het bestemmingsplan. De activiteiten die worden vergund in het bestreden besluit, zijn dus wel in strijd met het bestemmingsplan. Op grond van artikel 2.7 van de Wabo had het college de derde-partij in de gelegenheid moeten stellen een toestemming te vragen voor dit strijdig gebruik, omdat dit onlosmakelijk is verbonden met de activiteiten die worden vergund in het bestreden besluit. Het bestreden besluit is dus genomen in strijd met artikel 2.7 van de Wabo.
6. Eiser merkt op dat het akoestisch onderzoek uitgaat van 500 bezoekers die met 300 auto’s komen, terwijl in de aanvraag een bezoekersaantal van 800 wordt genoemd.
6.1.
Het college stelt dat in de aanvraag inderdaad staat dat tijdens een wedstrijddag 800 bezoekers per dag het motorcrossterrein kunnen bezoeken. In het akoestisch rapport van 3 november 2022 en de toelichting op de aanvraag van 10 februari 2023 staat dat het bij een wedstrijddag gaat om 500 bezoekers en maximaal 200 deelnemers.
6.2.
De rechtbank begrijpt de verwijzing naar het akoestisch rapport en de toelichting op de aanvraag aldus dat de aanvraag daarmee is gewijzigd. Deze lezing hebben het college en de derde-partij tijdens de zitting desgevraagd bevestigd. Dit is geen ingrijpende wijziging. Er zit daarmee geen verschil tussen de gewijzigde aanvraag, het akoestisch onderzoek en de toelichting. Deze grond slaagt niet.
7. Eisers voeren aan dat de baan in 2023 is gewijzigd en verhoogd en dat, doordat er wallen zijn aangelegd, de akoestisch berekeningen niet meer actueel zijn.
7.1.
Het college betwijfelt dat er in 2023 wijzigingen van de baan hebben plaatsgevonden. Als er al iets is gewijzigd, dan zijn dit kleine verhogingen waardoor geen geluidsrelevante wijziging is opgetreden.
7.2.
De derde-partij heeft aangegeven dat het ambulance-pad bij het crosscircuit in 2023 is hersteld. Hiervoor hebben enige tijd hopen zand gelegen op het terrein, omdat het te nat was. De baan is niet verhoogd.
7.3.
De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek achterhaald is en dat het college dit onderzoek niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan het bestreden besluit en de daarin opgenomen geluidsgrenswaarden. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de derde-partij niet kan voldoen aan de geluidsgrenswaarden, omdat de baan te veel is opgehoogd. Ook ziet de rechtbank niet in dat door de aanleg van een aarden wal bij de baan een geluidsrelevante verhoging van de geluidsbelasting zou kunnen optreden. Deze grond slaagt niet.
8. Eisers zijn het niet eens met de geluidgrenswaarden die zijn opgenomen in artikel 4.2.2 van de voorschriften bij het bestreden besluit. Zij vinden dat hun landelijke omgeving te veel wordt aangetast door het gebruik van het circuit. Het college wijkt af van de toepasselijke richtwaarden voor landelijk gebied in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Het college heeft echter onvoldoende onderzocht of met andere ingrepen, zoals een geluidsscherm, aan die richtwaarden zou kunnen worden voldaan. Als een geluidsscherm in strijd is met het bestemmingsplan, had het college hiervan kunnen afwijken. Het college houdt er geen rekening mee dat een verruiming van de openingstijden in de zomerperiode op de zaterdagmiddag plaatsvindt. Dat zijn ook de tijden waarin omwonenden proberen te genieten van vrije tijd in hun tuin. Het afwijkende geluid van crossmotoren tast het woon- en leefklimaat aan.
8.1.
Het college stelt dat de geluidsnormen voor de dichtstbijzijnde woningen, waaronder die van eiser, zijn gebaseerd op de Handreiking. Deze normen zijn hoger dan de richtwaarden voor een landelijke omgeving. De geluidsnormen wijken af van de geluidsnormen in de oude vergunning, omdat een langtijd gemiddelde niveau is bepaald. Het college heeft voor de dagperiode een hogere waarde vergund van 45 dB(A) voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de representatieve bedrijfssituatie (trainingen) en van maximaal 48 dB(A) voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de incidentele bedrijfssituatie (wedstrijden). Dat sluit aan bij de richtwaarde voor de woonomgeving rustige woonwijk. Het college is van mening dat dit een aanvaardbaar geluidsniveau is. Binnen de woningen zal zich, door een gemiddelde isolatiewaarde van 20 dB(A), in de woningen, noch in de representatieve bedrijfssituatie, noch in de incidentele bedrijfssituatie, een overschrijding van het wettelijk vastgelegde binnen niveau van 35 dB(A) etmaalwaarde voordoen. Het college vindt het verder terugdringen van het geluid door geluidswallen of geluidsschermen niet noodzakelijk. Dat is kostbaar en in strijd met het bestemmingsplan. Tijdens de zitting heeft het college daaraan toegevoegd dat ter plaatse sprake is van een hoog achtergrondgeluidsniveau vanwege de N279.
8.2.
De derde-partij merkte ter zitting op dat in het bestreden besluit ook eisen worden gesteld aan de crossmotoren. Verder is er in de zomer gecontroleerd en is er geen overtreding geconstateerd.
8.3.
In voorschrift 4.2.2 van het bestreden besluit zijn geluidsgrenswaarden vastgesteld voor activiteiten op het terrein tijdens de openingstijden waarbij de geluidsbelasting niet meer mag bedragen dan de waarde op de rekenpunten die zijn aangegeven in een bijlage van het akoestische rapport. Deze rekenpunten liggen op de gevel van woningen op de Poeldonksedijk en andere wegen. Bij woningen zijn de waarden 45 dB(A) of lager. In voorschrift 4.3.1 zijn ook geluidsgrenswaarden vastgesteld voor activiteiten tijdens wedstrijddagen (die zijn 2 dB(A) hoger).
8.4.
Hiernaast zijn in het bestreden besluit openingstijden voor trainingen opgenomen die afwijken van de openingstijden in de oude vergunning. Er mag alleen maar worden getraind in de zomermaanden. Op zaterdagmiddag mag langer worden getraind, op woensdagmiddag mag niet meer na 19:00 uur worden getraind. In de aanvraag is verder voorzien in een vaste verhouding tussen tweetakt motoren (25%) en viertakt motoren (75%). Bij het akoestisch rapport is aangegeven dat het hier gaat om de volgende verdeling in diverse klassen tijdens de trainingen: 10% 85 cc tweetakt, 15% 125 cc tweetakt, 40% 250 cc viertakt en 35% 450 cc viertakt. De rechtbank gaat er op basis van deze gegevens vanuit dat het rijden met een hoger percentage tweetakt crossmotoren afwijkt van hetgeen is vergund en dat dit dus in strijd is met artikel 5.1, tweede lid, onder b, van de Omgevingswet. Het type motor is van belang voor het geluidniveau. In een uitspraak van 13 januari 2010 [1] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) geoordeeld dat er geen sprake is van tonaal geluid, als trainingen of wedstrijden gedomineerd worden door viertakt motoren.
8.5.
Bij het opstellen van geluidsvoorschriften kan worden uitgegaan van de richtwaarden in de Handreiking. Die worden hier overschreden. Het college zal dan een bestuurlijke afweging moeten maken. De rechtbank controleert of het college hierbij alle relevante factoren heeft betrokken en in redelijkheid tot deze afweging heeft kunnen komen.
8.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college alle relevante factoren in zijn afweging betrokken. Het college heeft het relatief hoge omgevingsgeluid vanwege de ligging van de N279 kunnen betrekken bij de afweging. Dat hoge geluid maakt ook dat niet zonder meer zou moeten worden uitgegaan van de lage richtwaarde in een landelijk gebied, want er is ook zonder het motorcrossterrein al een hogere geluidsbelasting in het gebied door de N279. Gelet op de aanvraag van een vaste verhouding tussen tweetakt en viertakt motoren is de rechtbank van oordeel dat ook het hinderlijke tonale geluid van motoren in voldoende mate is betrokken bij de afweging. De omwonenden worden niet beschermd tegen het geluid van motoren in hun tuin (de geluidgrenswaarden gelden op de gevel van de woning, dus in de tuin zal meer geluid optreden). Dat sprake is van een aanvaardbaar niveau in de woning heeft weinig betekenis als het gaat om het gebruik van de tuin. De rechtbank neemt echter wel in aanmerking dat in het algemeen (bijvoorbeeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer) niet de tuin maar alleen de woning als geluidgevoelig object wordt gezien en wordt beschermd. De rechtbank hecht minder waarde aan de omstandigheid dat een geluidsscherm in strijd zou zijn met het omgevingsplan, want daarvan kan worden afgeweken. De uitkomst van de afweging is een compromis, waarbij de omwonenden voor lief moeten nemen dat zij op zaterdagmiddag langer overlast hebben vanwege het motorcrossterrein. Daartegenover staat dat de derde-partij zich heeft beperkt door de vaste verhouding tussen de tweetakt en de viertakt motoren en dat de derde-partij op woensdag minder lang kan racen. Al met al is de rechtbank van oordeel dat het college in redelijkheid tot deze uitkomst heeft kunnen komen.
9. Eiseres maakt zich zorgen over de naleving van de geluidsvoorschriften en wil dat de derde-partij wordt verplicht om jaarlijks controlemetingen te laten verrichten.
9.1.
Het college was, op grond van artikel 2.22, derde lid van de Wabo juncto artikel 5.5, vierde lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor), bevoegd controlevoorschriften op te nemen. Het college was dat niet verplicht, want het motorcrossterrein is geen IPPC-installatie. Het college heeft ervoor gekozen om geen controlevoorschrift op te nemen, omdat de dichtstbij gelegen woning op relatief grote afstand (500 meter) ligt van het motorcrossterrein. Het college merkt wel op dat de derde-partij zich aan de vergunning moet houden en dat anders handhavend kan worden opgetreden.
9.2.
Ter zitting hebben de derde-partij en het college aangegeven dat in de zomer van 2024 metingen zijn verricht naar aanleiding van klachten van omwonenden. Hierbij zijn geen overtredingen geconstateerd.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college geen controlevoorschrift hoefde op te leggen aan de derde-partij. Het gevolg hiervan is echter wel dat niet de derde-partij maar het college metingen zal moeten verrichten als omwonenden verzoeken om handhaving om vast te stellen of sprake is van een overtreding.
10. Eiseres wil dat een verplichting wordt opgenomen om omwonenden schriftelijk te informeren over wedstrijdweekenden.
10.1.
Het college heeft in voorschrift 1.6.4 van het bestreden besluit een verplichting opgenomen om omwonenden en het bevoegd gezag zes weken van tevoren te informeren en ziet geen aanleiding hiervoor een bepaalde vorm voor te schrijven.
10.2.
De derde-partij heeft aangegeven dat omwonenden zijn geïnformeerd over de wedstrijden in de zomer van 2024. Eiseres heeft dit niet betwist.
10.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college kon volstaan met de informatieverplichting in voorschrift 1.6.4. Dat biedt de derde-partij de nodige flexibiliteit.
11. Tot slot stelt eiseres dat er voor de kantine in de vergunning geen voorschriften met betrekking tot openstelling zijn opgenomen. Bij overtreding van de vergunning moet er handhavend worden opgetreden. Eiseres wil met betrekking tot de openingstijden een voorschrift in de omgevingsvergunning.
11.1.
Het college stelt dat de (activiteiten in) de kantine niet zijn aangevraagd en dat het hier handhavend tegen kan optreden. Ter zitting heeft het college aangegeven dat het clubhuis alleen maar geopend mag zijn tijdens de openingstijden.
11.2.
De derde-partij heeft aangegeven dat er een klein clubhuis is voor de leden van de vereniging dat alleen geopend is tijdens de openingstijden en gedurende één evenement per jaar (een sponsorloop voor zieke kinderen). Eisers hebben ter zitting overigens aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een openstelling vanwege het evenement van de sponsorloop.
11.3.
In voorschrift 1.6.2 staat dat de inrichting gesloten moet zijn buiten de openingstijden voor trainingen en wedstrijden
11.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is de kantine wel aangevraagd. In het akoestisch onderzoek staat dat overige activiteiten bestaan uit vergaderingen, rijdersbesprekingen, ouderavonden, kaartavonden. Op al deze avonden wordt in de kantine achtergrondmuziek gedraaid. Deze zal buiten het terrein niet hoorbaar zijn. Deze activiteiten zijn als akoestisch niet relevant buiten beschouwing gelaten. Hieruit leidt de rechtbank ook af dat het bedoeling is dat het clubhuis ook buiten openingstijden open is. Dit strookt niet met voorschrift 1.6.2. Ook al wordt in de voorschriften van het bestreden besluit verder niet gerept over een clubhuis of kantine, voorschrift 1.6.2 impliceert wel dat ook het clubhuis op het terrein van de inrichting gesloten is buiten openingstijden. Daarmee is voorschrift 1.6.2 een impliciete weigering van de aanvraag. Het bestreden besluit is op dit punt onduidelijk.

Conclusie en gevolgen

12. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 2.7 van de Wabo. Verder is het bestreden besluit onduidelijk over het gebruik van de kantine, dan wel het clubhuis. De rechtbank ziet aanleiding het college de gelegenheid te geven de gebreken te herstellen. Het college heeft hier zelf ook om gevraagd. Daarom doet de rechtbank een tussenuitspraak. De gebreken kunnen alleen worden hersteld door middel van een nieuw besluit. Het college zal hierin moeten beslissen of het een omgevingsvergunning verleent voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan nadat het college de derde-partij in de gelegenheid heeft gesteld de toestemming hiervoor aan te vragen. Verder zal het college het gebruik van het clubhuis goed moeten regelen. De rechtbank zal bepalen dat het college bij de voorbereiding van het herstelbesluit geen toepassing hoeft te geven aan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) al zal het herstelbesluit wel bekend moeten worden gemaakt op de voorgeschreven wijze. Als het college een herstelbesluit heeft genomen, krijgen partijen de gelegenheid om daarop te reageren. Daarna doet de rechtbank (in beginsel zonder tweede zitting) uitspraak.
12.1.
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
12.2.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten (inclusief de gevorderde vergoeding van de deskundigenkosten) en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt .
12.3.
Omdat de inrichting nu dicht is, ziet de rechtbank geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen 6 weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • bepaalt dat bij het nemen van het herstelbesluit afdeling 3.4 van de Awb buiten toepassing blijft;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. D.J. de Lange en mr. R. Grimbergen, leden, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2024.
griffier
de rechter is verhinderd deze uitspraak mede te onderteken
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak