ECLI:NL:RVS:2010:BK8996

Raad van State

Datum uitspraak
13 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900451/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor motorsportactiviteiten en geluidsoverlast in Zeeland

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening door het college van gedeputeerde staten van Zeeland aan de Stichting RES voor motorsportactiviteiten op een specifieke locatie. Het college verleende op 16 december 2008 een revisievergunning op basis van de Wet milieubeheer, die op 22 december 2008 ter inzage werd gelegd. Tegen deze vergunning hebben twee appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten betogen dat de vergunning niet in overeenstemming is met de milieuwetgeving, met name met betrekking tot geluidsoverlast en de noodzaak van een milieu-effectrapportage (MER). De Raad van State heeft de zaak op 24 november 2009 behandeld en op 13 januari 2010 uitspraak gedaan.

De Raad van State oordeelt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen MER nodig is, omdat de activiteiten niet significant nadelige gevolgen voor het milieu hebben. De appellanten hebben geen zienswijzen ingediend over luchtkwaliteit, waardoor hun beroep op dat punt niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad van State heeft ook de geluidseisen beoordeeld en vastgesteld dat de vergunning voorwaarden bevat die voldoen aan de geldende geluidsnormen. De Raad concludeert dat de vergunning voor de motorsportactiviteiten in stand blijft, met uitzondering van een specifiek voorschrift dat vernietigd wordt vanwege onzorgvuldigheid in de besluitvorming. De uitspraak benadrukt de beoordelingsvrijheid van het college bij het verlenen van vergunningen en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met geluidsoverlast.

Uitspraak

200900451/1/M1.
Datum uitspraak: 13 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Zeeland (hierna: het college) aan de [stichting] (hierna: RES) een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting voor motorsportactiviteiten aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 22 december 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2009, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2009, beroep ingesteld. [appellanten sub 1] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 25 februari 2009. [appellant sub 2] heeft haar beroep aangevuld bij brief van 27 februari 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
RES heeft haar zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2009, waar het college, vertegenwoordigd door E. de Smidt, A. Cuperus en A. Scherbeijn, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting RES, vertegenwoordigd door ir. J.A. Huizer en A.A. Colijn, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
2.1.1. [appellant sub 2] heeft geen zienswijzen naar voren gebracht. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. Het beroep van [appellant sub 2] is gelet hierop niet-ontvankelijk.
2.1.2. [appellanten sub 1] voeren aan dat het niet geloofwaardig is dat de stationaire sproei-installatie de zwevende deeltjes (PM10) uit verbrandingsgassen weg kan spoelen.
2.1.3. [appellanten sub 1] hebben geen zienswijzen naar voren gebracht met betrekking tot het besluitonderdeel luchtkwaliteit. Nu niet is gebleken dat redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hierover geen zienswijzen naar voren zijn gebracht, zijn de beroepsgronden over zwevende deeltjes (PM10) niet-ontvankelijk.
2.2. Bij het bestreden besluit is vergunning verleend voor:
- een uitbreiding van het aantal motoren dat bij wedstrijden en trainingen gelijktijdig in de baan is tot veertig;
- vijf trainingen op zondagmiddag in het eerste kwartaal van het jaar;
- de reeds aangelegde juniorenbaan voor vijftien gelijktijdig rijdende renners;
- flexibele indeling van de motorcrossbaan; en
- het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in de vorm van grondwallen.
2.3. [appellanten sub 1] voeren aan dat een milieu-effectrapport (hierna: mer) moet worden opgesteld.
2.3.1. Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer worden bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten aangewezen:
a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij vanwege de bijzondere omstandigheden waaronder zij worden ondernomen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
Ingevolge het derde lid worden ter zake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder a, de categorieën van besluiten aangewezen bij de voorbereiding waarvan een mer moet worden gemaakt.
Ingevolge het vierde lid worden ter zake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, de categorieën van besluiten aangewezen in het kader waarvan het bevoegd gezag krachtens de artikelen 7.8b of 7.8d moet beoordelen of die activiteiten de in dat onderdeel bedoelde gevolgen hebben, en indien dat het geval is, bij de voorbereiding waarvan een mer moet worden gemaakt.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit milieueffectrapportage 1994 (hierna: het Besluit mer) worden als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel C van de bijlage is omschreven.
Ingevolge het tweede lid worden als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onder b, van de wet aangewezen de categorieën die behoren tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage is omschreven.
Categorie 43 van onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit mer heeft betrekking op de aanleg, wijziging of uitbreiding van een terrein, niet zijnde een openbare weg, bestemd of ingericht voor het in wedstrijdverband of ter voorbereiding daarvan dan wel voor recreatieve doeleinden rijden met gemotoriseerde voertuigen in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een openstelling van acht uren of meer per week.
Ingevolge onderdeel A van de Bijlage bij het Besluit mer wordt in deze bijlage onder wijziging verstaan een reconstructie of verandering anderszins van aangelegde werken, ingerichte gebieden of bestaande inrichtingen.
2.3.2. Het wijzigen van een motorcrossterrein is niet opgenomen als merplichtige activiteit in bijlage C van het Besluit mer. Het college heeft beoordeeld of zich omstandigheden voordoen die het opstellen van een mer noodzakelijk maken. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat voor het opstellen van een mer. Daarbij heeft het college betrokken dat de juniorenbaan als één geheel met de grote baan kan worden gezien, dat de baan binnen de bestaande begrenzing kan worden aangepast, dat de inrichting al jaren op de locatie is gevestigd en dat de milieueffecten door het opnemen van voorschriften in de vergunning voldoende kunnen worden beperkt. Volgens het deskundigenbericht hebben de veranderingen slechts betrekking op het geluid, maar laten de geluidzone en de vastgestelde hogere waarden van de geluidbelasting vanwege het motorcrossterrein niet toe dat de geluidsbelasting van de omgeving zal toenemen. De Afdeling ziet geen aanleiding het deskundigenbericht op dit punt onjuist te achten. Hieruit volgt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen mer behoefde te worden opgesteld. Deze beroepsgrond faalt.
2.4. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.
2.5. Rondom het terrein waar deinrichting is gelegen, is bij besluit van 10 oktober 1990 op grond van artikel 53 van de Wet geluidhinder een zone vastgesteld waarbuiten de geluidbelasting vanwege het terrein de waarde van 50 dB(A) niet mag overschrijden. Bij besluit van 16 oktober 1997 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op grond van artikel 72, tweede lid, van de Wet geluidhinder naar aanleiding van een opgesteld saneringsprogramma voor de gevels van twee woningen binnen de geluidzone een waarde van 55 dB(A) vastgesteld als hogere waarde van de geluidbelasting. Op het gezoneerde terrein zijn geen andere inrichtingen gevestigd.
2.6. [appellanten sub 1] keren zich tegen het gebruiken van een bronsterkte van 128 dB(A) in het akoestisch rapport van Peutz van 12 juni 2008 met nr. 17121-1 dat deel uitmaakt van de aanvraag (hierna: het akoestisch rapport). Zij zijn van mening dat het college dit niet had moeten accepteren.
2.6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat uit recente metingen is gebleken dat het gemiddelde bronvermogen van 112 tot 115 dB(A) waar in het vernietigde besluit van 22 augustus 2006 vanuit gegaan is, niet haalbaar is. Daarom is het bronvermogen in het akoestisch rapport bijgesteld naar een gemiddeld bronvermogen van 118 dB(A), aldus het college. Het maximale bronvermogen van 128 dB(A) komt volgens het college overeen met de eis uit het reglement van de Koninklijke Nederlandse Motorrijders Vereniging. Uit het akoestisch rapport blijkt naar de mening van het college dat de piekbelastingen op de gevels van de nabijgelegen woningen toelaatbaar zijn.
2.6.2. Volgens het deskundigenbericht kan het gehanteerde maximale bronvermogen bij de beoordeling van de geluidbelasting worden gebruikt. De Afdeling ziet geen aanleiding het deskundigenbericht op dit punt onjuist te achten en ziet derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch rapport is gebaseerd op onjuiste uitgangspunten. Deze beroepsgrond faalt.
2.7. [appellanten sub 1] voeren aan dat bij de berekening van het omgevings geluid ten onrechte geen rekening is gehouden met de heersende windrichting.
2.7.1. Volgens het deskundigenbericht is het gehanteerde model in overeenstemming met de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (hierna: de Handleiding) en is rekening gehouden met gemiddelde weersomstandigheden. De Afdeling ziet geen aanleiding het deskundigenbericht op dit punt onjuist te achten. Deze beroepsgrond faalt.
2.8. [appellanten sub 1] voeren aan dat de geluidemissie van het motorcrossterrein uitgemiddeld wordt over tijd en dat de Wet geluidhinder is toegepast, welke volgens hen betrekking heeft op industrie die 24 uur in vol bedrijf is. De geluidemissies liggen volgens hen dus hoger dan bij industrie.
2.8.1. Ingevolge artikel 2.3 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 vindt bepaling van het equivalente geluidsniveau vanwege een industrieterrein plaats volgens één van de methoden van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999, onder de in genoemde handleiding bepaalde voorwaarden.
2.8.2. Gelet op artikel 2.3 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 heeft het college zich terecht gebaseerd op de Handleiding. Deze beroepsgrond faalt.
2.9. [appellanten sub 1] voeren aan dat er geen reden is om af te wijken van de maximaal toelaatbare piekgeluiden, omdat zich geen onvermijdbare situatie voor de bedrijfsvoering voordoet waarin technische noch organisatorische maatregelen soelaas bieden.
2.9.1. Het college stelt dat ten onrechte is voorzien in hogere maximale geluidniveaus nabij woningen. Bij het nemen van het besluit is het college er ten onrechte van uit gegaan dat op controlepunt 01.02, waar een maximaal geluidniveau van 74 dB(A) werd verwacht, een woning stond. Uit het akoestisch rapport blijkt dat de berekende waarden bij woningen ten hoogste 69 dB(A) zijn, zodat voldaan kan worden aan de in de Handreiking vermelde in beginsel hoogste waarden voor piekgeluid. Het college verzoekt daarom voorschrift 3.1.a te wijzigen, in die zin dat alle vermelde maximale geluidniveaus met 5 dB(A) verlaagd worden, of het besluit op dit punt te vernietigen.
2.9.2. Gelet hierop verdraagt het bestreden besluit zich, wat dit voorschrift betreft, in zoverre niet met het algemeen rechtsbeginsel dat een besluit zorgvuldig dient te worden genomen. Deze beroepsgrond slaagt.
2.10. [appellanten sub 1] voeren aan dat ten onrechte wordt aangenomen dat zich geen tonaal geluid voordoet, omdat tweetaktmotoren worden vervangen door viertaktmotoren. Het aantal tweetaktmotoren moet beperkt worden, aldus [appellanten sub 1].
2.10.1. In het akoestisch rapport bij de aanvraag wordt er van uitgegaan dat in de trainingen en in de helft van de wedstrijdmanches meer dan 50% van de motoren een viertaktmotor is. In deze gevallen wordt daarom geen straffactor voor tonaal geluid toegepast, omdat volgens dit rapport het geluid van viertaktmotoren niet tonaal is. Aldus wordt in het akoestisch rapport bij wedstrijden de helft van de tijd de geluidimmissie zonder straffactor voor tonaal geluid en de helft van de tijd met straffactor voor tonaal geluid beoordeeld.
2.10.2. Volgens het college doet zich bij viertaktmotoren geen tonaal geluid voor en is het niet gerechtvaardigd om de straffactor voor tonaal geluid toe te passen wanneer een wedstrijd wordt gedomineerd door viertaktmotoren. Volgens het college blijkt uit het akoestisch rapport bij de aanvraag, die deel uitmaakt van het bestreden besluit, dat tijdens trainingen en wedstrijden maximaal veertig motoren tegelijk in de baan mogen zijn, waarvan 50% viertaktmotoren, waarbij de tendens is dat het aandeel van de viertaktmotoren in de toekomst nog enigszins toeneemt. Het college voert aan dat volgens het bestuur van RES maximaal 10% van de motoren een tweetakt motor is.
2.10.3. De Afdeling stelt vast dat volgens de considerans van het bestreden besluit rondom het motorcrossterrein regelmatig controlemetingen worden gedaan en dat zich bij de controlemetingen bij slechts een van de vijf wedstrijden tonaal geluid voordeed. Uit het rapport van Peutz met nr. RA 857-1-RA volgt dat toepassing van de straffactor voor tonaal geluid niet op zijn plaats is als een wedstrijd of training wordt gedomineerd door viertaktmotoren. Gelet hierop heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat bij wedstrijden waarbij meer dan de helft viertaktmotoren betrokken zijn, zich geen tonaal geluid voordoet. Hierbij betrekt de Afdeling dat uit het akoestisch rapport bij de aanvraag, die deel uitmaakt van het bestreden besluit, blijkt dat 50% van de motoren viertaktmotoren zijn en dat volgens RES maximaal 10% van het aantal motoren een tweetaktmotor is. Deze beroepsgrond faalt.
2.11. [appellanten sub 1] keren zich ertegen dat er met 40 motoren mag worden gereden.
2.11.1. Volgens het college bestaat geen bezwaar tegen het rijden met 40 motoren omdat door de grenswaarden in de voorschriften wordt voldaan aan de grenswaarde op de zonegrens en de vastgestelde hogere waarden van de geluidbelasting.
2.11.2. Volgens het deskundigenbericht wordt alleen voldaan aan de vergunde grenswaarden overeenkomstig de Wet geluidhinder als de straffactor voor tonaal geluid beperkt wordt toegepast. Gelet op hetgeen in r.o. 2.6.4 is overwogen, kan deze straffactor beperkt worden toegepast, zodat aan de grenswaarden kan worden voldaan wanneer met veertig motoren wordt gereden. Gelet hierop faalt deze grond.
2.12. [appellanten sub 1] keren zich tegen de 5 trainingen op zondag in het eerste kwartaal van het kalenderjaar tussen 12.00 en 17.00 uur. Zij voeren aan dat RES meer dagen is vergund ten behoeve van het houden van wedstrijden dan RES nodig heeft. Zij keren zich ertegen dat de motorcrossbaan binnen de buitengrenzen van het terrein kan worden heringedeeld.
2.12.1. In de aanvraag is een aantal trainingen op de zondagen in de wintermaanden aangevraagd, om de hinderbeleving naar de omgeving te verlagen. Ook zijn 20 wedstrijddagen per jaar aangevraagd. Ten slotte is aangevraagd de motorcrossbaan flexibel in te delen.
2.12.2. Niet vereist is dat RES aangeeft waarom op de zondagen in de wintermaanden trainingen plaatsvinden, waarom 20 wedstrijddagen plaatsvinden of waarom de baan flexibel ingedeeld wordt. Zoals hiervoor reeds overwogen bevindt de inrichting zich op een industrieterrein waarvoor krachtens artikel 53 van de Wet geluidhinder een zone is vastgesteld. In een dergelijk geval kan de door de inrichting veroorzaakte equivalente geluidbelasting slechts aanleiding voor weigering van de vergunning geven indien de zone of de krachtens de Wet geluidhinder voor woningen binnen deze zone vastgestelde hogere waarden van de geluidbelasting niet in acht worden genomen. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen weekdagen en de zaterdag enerzijds en zondag anderzijds. Volgens het deskundigenbericht worden de vastgestelde hogere waarden van de geluidbelasting door kleine wijzigingen in de baanvorm niet overschreden en is het aantal wedstrijddagen niet relevant voor de geluidniveaus van een enkele dag. De Afdeling ziet geen aanleiding het deskundigenbericht op dit punt onjuist te achten. Het college heeft zich bij de beoordeling van de door de inrichting veroorzaakte geluidbelasting door piekgeluiden gebaseerd op de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (Ministerie van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieu, oktober 1998). Ook hierin wordt voor de beoordeling van het door een inrichting veroorzaakte geluid geen onderscheid gemaakt tussen weekdagen en de zaterdag enerzijds en zondag anderzijds. Ook voor de piekgeluiden geldt dat het aantal dagen niet relevant is voor het geluidniveau van een enkele dag. De piekgeluiden doen zich verder voor bij de start. De startpositie kan echter niet worden gewijzigd bij een flexibele indeling van de baan. Het college heeft de vergunning derhalve terecht niet geweigerd voor het in werking zijn van de inrichting op zondag, voor 20 wedstrijddagen per jaar en voor de flexibele indeling van de baanvorm. Het beroep faalt in zoverre.
2.13. [appellanten sub 1] voeren aan dat het voorschrift dat maximaal twee keer per jaar de wedstrijden mogen uitlopen tot 19.00 uur niet zal worden gehandhaafd.
2.13.1. Deze beroepsgrond heeft geen betrekking op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning en slaagt om die reden niet.
2.14. [appellanten sub 1] vrezen voor waardevermindering van de woningen.
2.14.1. Deze beroepsgrond heeft geen betrekking op het belang van de bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer en faalt reeds daarom.
2.15. Het beroep van [appellant sub 2] is niet-ontvankelijk. Het beroep van [appellanten sub 1] is niet-ontvankelijk voor zover het de grond inzake zwevende deeltjes (PM10) betreft. Het beroep van [appellanten sub 1] is gedeeltelijk gegrond. Het besluit van 16 december 2008 komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover het voorschrift 3.1.a betreft. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling aanleiding op na te melden wijze in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het beroep van [appellanten sub 1] is voor het overige ongegrond.
2.16. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] niet-ontvankelijk voor zover het beroep zwevende deeltjes (PM10) betreft;
III. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] gedeeltelijk gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zeeland van 16 december 2008, kenmerk 08036263, voor zover het voorschrift 3.1.a betreft;
V. bepaalt dat een nieuw voorschrift 3.1.a. wordt toegevoegd dat als volgt luidt: "Maximale geluidniveaus (LAmax = Li-Cm) gemeten in de meterstand 'fast', veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties, alsmede door binnen de inrichting uitgevoerde werkzaamheden zijn op de gevels van de woningen gelegen aan de Lageweg 1 en 2, Zuidsingel 16 t/m 40 en Churchilllaan 1 t/m 23 niet hoger dan:
- 70 dB(A) op wedstrijddagen in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur;
- 65 dB(A) op trainingsdagen in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur;
- 60 dB(A) op trainingsdagen in de periode tussen 19.00 en 20.00 uur.";
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 16 december 2008;
VII. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] voor het overige ongegrond;
VIII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zeeland aan [appellanten sub 1] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Bijleveld
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2010
433.