ECLI:NL:RBOBR:2024:5731

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
01/094058-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan poging tot doodslag en poging tot afpersing met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 28 november 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een poging tot doodslag en afpersing. De verdachte, geboren in 1999, was samen met een medeverdachte op 14 maart 2024 naar een rustige locatie in 's-Hertogenbosch gegaan met de bedoeling om een vijftienjarige jongen, het slachtoffer, te beroven van zijn bezittingen. De medeverdachte had een vuurwapen bij zich en bedreigde het slachtoffer met dit wapen, waarna hij ook daadwerkelijk op hem schoot, wat resulteerde in een schotwond in de borst van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte medeplichtig was aan de poging tot doodslag, omdat hij op de hoogte was van de plannen en niet heeft ingegrepen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade, tot een totaalbedrag van € 22.091,20. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van het slachtoffer en de impact van de feiten op zijn leven.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.094058.24
Parketnummer vordering: 05.101838.22
Datum uitspraak: 28 november 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [1999] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 juni 2024, 28 augustus 2024 en 14 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 mei 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 26 juni 2024 is aangepast overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van feit 1:
hij op of omstreeks 14 maart 2024 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn medeverdachte(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, (nadat hij die [slachtoffer] naar een bepaalde locatie had gelokt / laten komen) meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op, althans in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten en/of die [slachtoffer] daarbij in de borst, althans het (boven)lichaam heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op of omstreeks 14 maart 2024 te ’s-Hertogenbosch, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door die [medeverdachte] voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, (nadat hij die [slachtoffer] naar een bepaalde locatie had gelokt / laten komen) meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op, althans in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten en/of die [slachtoffer] daarbij in de borst, althans het (boven)lichaam heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 14 maart 2024 te ’s-Hertogenbosch, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die [medeverdachte] een (vuur)wapen bij zich had en/of in bezit had,
- met die [medeverdachte] naar de locatie te gaan waar die [medeverdachte] met die [slachtoffer] had afgesproken,
- nadat hij samen met die [medeverdachte] de (verlaten/rustige) locatie van die afspraak had bepaald en/of
- samen met die [medeverdachte] naar die [slachtoffer] te lopen en/of die [slachtoffer] te naderen en/of contact te leggen met die [slachtoffer] en/of
- met die [medeverdachte] een getalsmatige meerderheid (en/of daardoor een getalsmatig overwicht) te vormen en/of
- nadat die [medeverdachte] het vuurwapen toonde en/of het vuurwapen richtte op het oog en/of het lichaam van die [slachtoffer] , zich niet te distantiëren van deze handeling(en) van die [medeverdachte] en/of
- zich (ten tijde van voornoemd delict) in de nabijheid van die [medeverdachte] te bevinden en/of
- als bestuurder van een scooter met die scooter op die [medeverdachte] te wachten en/of (daarmee) voor die [medeverdachte] de mogelijkheid te bieden om op de scooter te stappen en weg te gaan/vluchten;
Ten aanzien van feit 2:
hij op of omstreeks 14 maart 2024 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op de openbare weg, te weten in het [park 1] , ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn medeverdachte(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van hasj en/of sieraden en/of goederen en/of geld van zijn en/of hun gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n)
- met die [slachtoffer] op een verlaten, althans rustige locatie heeft/hebben afgesproken en/of
- een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp en/of een laser/lichtstraal op het oog en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft/hebben gericht en/of aan die [slachtoffer] heeft/hebben getoond en/of
- die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: “niet dichterbij komen geef alles wat je hebt”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- met een vuurwapen op, althans in de richting van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten en/of die [slachtoffer] daarbij in de borst, althans het (boven)lichaam heeft/hebben geraakt, hetgeen zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond (in de borst) bij die [slachtoffer] ten gevolge heeft (gehad), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op of omstreeks 14 maart 2024 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland,
op de openbare weg, te weten in het [park 1] , ter uitvoering van het door die [medeverdachte] voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van hasj en/of sieraden en/of goederen en/of geld van zijn en/of hun gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n)
- met die [slachtoffer] op een verlaten, althans rustige locatie heeft afgesproken en/of
- een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp en/of een laser/lichtstraal op het oog en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft gericht en/of aan die [slachtoffer] heeft getoond en/of
- die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft toegevoegd: “niet dichterbij komen geef alles wat je hebt”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- met een vuurwapen op, althans in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten en/of die [slachtoffer] daarbij in de borst, althans het (boven)lichaam heeft geraakt,
hetgeen zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond (in de borst) bij die [slachtoffer] ten gevolge heeft (gehad), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 14maart 2024 te ’s-Hertogenbosch, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die [medeverdachte] een (vuur)wapen bij zich had en/of in bezit had,
- met die [medeverdachte] naar de locatie te gaan waar die [medeverdachte] met die [slachtoffer] had afgesproken,
- nadat hij samen met die [medeverdachte] de (verlaten/rustige) locatie van die afspraak had bepaald en/of
- samen met die [medeverdachte] naar die [slachtoffer] te lopen en/of die [slachtoffer] te naderen en/of contact te leggen met die [slachtoffer] en/of
- met die [medeverdachte] een getalsmatige meerderheid (en/of daardoor een getalsmatig overwicht) te vormen en/of
- nadat die [medeverdachte] het vuurwapen toonde en/of het vuurwapen richtte op het oog en/of het lichaam van die [slachtoffer] , zich niet te distantiëren van deze handeling(en) van die [medeverdachte] en/of
- zich (ten tijde van voornoemd delict) in de nabijheid van die [medeverdachte] te bevinden en/of
- als bestuurder van een scooter met die scooter op die [medeverdachte] te wachten en/of (daarmee) voor die [medeverdachte] de mogelijkheid te bieden om op de scooter te stappen en weg te gaan/vluchten;
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 05.101838.22 is aangebracht bij vordering van 13 mei 2024. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te Arnhem van 9 november 2022. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsvraag.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar haar schriftelijke requisitoir, op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 subsidiair – specifiek medeplichtigheid aan poging tot doodslag – en feit 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak van beide feiten bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat niet verder kan worden gekomen dan een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een poging diefstal met geweld/afpersing.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde onder feit 1 subsidiair –medeplichtigheid aan poging tot doodslag – en onder feit 2 primair. Dat volgt uit de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de hieronder uitgewerkte bewijsmiddelen. Na de weergave van de bewijsmiddelen zal de rechtbank nog enkele bijzondere overwegingen wijden aan het bewijs.
De bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 1, subsidiair en feit 2, primair:
1. Een proces-verbaal van aanvullend verhoor van aangever [slachtoffer] d.d. 16 maart 2024, p. 251 t/m 258, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 14 maart 2024 rond 19.10 uur kreeg ik thuis in Etten Leur een appje via Snapchat van iemand die vroeg aan mij Yo ben je actief in Den Bosch? Want ik wil Hasj kopen van je. Hij vroeg mij toen eerst hoeveel krijg ik voor zoveel euro en op een gegeven moment kwam hij bij 200,- euro uit. Ik zei toen dan geef ik jou 30 gram. Ik ben toen vanuit Etten-Leur naar Den Bosch gereisd. Ik ben naar Den Bosch Oost gegaan. Toen ik Den Bosch Oost op het station was ben ik naar [park 2] gelopen. Ik kwam daar aan en toen vroeg ik ben jij [alias verdachte] ? Die jongen waarmee ik een afspraak had, noemt zichzelf op snapchat [alias verdachte] . hij liep een stukje door. Ik zag toen gelijk aan zijn hoofd dat hij bang was. Ik zag dat zijn vriend iets pakte met een blauwe laser. Die blauwe laser scheen toen in mijn oog. Ik zei toen tegen de vriend van [alias verdachte] , he maat wat doe jij? Op een gegeven moment wilde ik kijken wat het was en liep de vriend van [alias verdachte] naar achteren. De vriend van [alias verdachte] zei tegen mij, niet dichterbij komen geef alles wat je hebt. Ik zei toen tegen de vriend van [alias verdachte] doe het nou niet, wat is er aan de hand? Waarom? Ik hoorde toen een knal, het werd heel warm op mijn borst.
V: Hoe vaak heb je [alias verdachte] in totaal gezien?
A: Een keer bij de [supermarkt] en de dag dat ik werd beschoten. Dat was heel even. Ik was meer met die andere persoon want ik zag dat [alias verdachte] echt heel bang was.
V: Van wie kwam het voorstel om in het [park 1] af te spreken?
A: Van [alias verdachte] . Ik wilde graag bij station Oost, want dat is dichtbij mijn trein.
V: En die persoon was met die blauwe laser in je oog aan het schijnen?
A: Ja hij was eerst tegen mij oog aan het schijnen.Ik zag een blauwe streep lopen door de lucht en toen op mijn rechterborst.
V: Wat bedoel de schutter met geef mij alles? Heb jij daar enig idee van?
A: Ja tuurlijk. Hij wilde alles van mij hebben. Die [alias verdachte] die had al gezien vanaf het begin toen ik op de scooter zat bij de [supermarkt] toen, 3 kettingen, horloge, twee ringen, 30 gram kom ik bij hun brengen. Hun willen natuurlijk alles van mij hebben. Hun zien heel veel geld.
2) Een proces-verbaal van aanvullend verhoor van aangever [slachtoffer] d.d. 4 april 2024, p. 465 t/m 473, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Zit de kogel nog steeds in jouw borst?
A: Die zit nog steeds tussen de lever en de nier. Ik ga het niet riskeren om hem eruit te laten halen. Dit zou levensgevaarlijk voor mij kunnen zijn en ik ben nog jong.
3) Een verpleegkundig verslag van 15 maart 2024, p. 315 en 316, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Reason: Schotwond thoracaal/abdominaal rechts met letsel long en lever
Story:
Binnenkomst via SEH vanuit Den Bosch. Ventrale pneumothorax rechts wv thoraxdrain en leverlaceratie. Corpus alienum (kogel) nog in situ. Hemodynamisch stabiel.
4) Een klinische ontslagbrief van 20 maart 2024, p. 412 en 413, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Conclusie
15 jr. man, heden opgenomen in verband met schotverwonding (14-3-2024) waarbij leverlaceratie en hematothorax waarvoorthoraxdrain in situ tot 16/3; naderhand respiratoir stabiel zonder ondersteuning. Patroon blijft in situ.
Gegeven advies aan verzorgers
NB bullit blijft in situ, dus mogelijk kan er 'last' zijn van alarm bij detectie poorten dan wel medische beeldvorming middels scan.
5) De verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 14 november 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik had samen met mijn medeverdachte [verdachte] via Snapchat een afspraak met [slachtoffer] gemaakt om hasj van hem te kopen. De bedoeling was om uiteindelijk zijn spullen af te pakken. [verdachte] wist dat ik een vuurwapen bij mij had. Vooraf hadden wij ook besproken wie het vuurwapen zou gebruiken. Voordat ik dit vuurwapen kocht, toonde ik eerst een aantal opties aan [verdachte] . Het plan hadden wij tussen de twee en vijf keren met elkaar besproken. [verdachte] had geld nodig. Hij kwam daarom ook met het idee om dit te doen. Op 14 maart 2024 zijn wij vervolgens naar [park 2] gegaan. Daar ontmoetten wij [slachtoffer] . [verdachte] liep voor mij en gaf [slachtoffer] een box waarna hij opzij stapte. Toen trok ik meteen het wapen om hem hiermee te dreigen. Hierbij zei ik tegen hem dat hij alles moest geven wat hij had. Dit deed ik met volume zodat het hoorbaar was en om het dreigend over te laten komen. Hij stapte naar voren en ik stapte naar achteren. Op dat moment schoot ik met het vuurwapen op [slachtoffer] . Hierop rende [slachtoffer] weg. [verdachte] liep meteen weg naar zijn scooter. Ik ging iets later naar zijn scooter en stapte achterop. Daarna zijn we naar huis gereden.
6) De verklaring van de verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 14 november 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 14 maart 2024 bestuurde ik mijn scooter en reed ik naar [park 2]. Mijn medeverdachte [medeverdachte] zat achterop. Toen we daar aankwamen, liepen we naar een bankje toe. Ik zag dat [slachtoffer] recht op ons afliep. Ik gaf hem als eerste een box om hem te groeten. Ik bevond mij op een korte afstand van zowel [medeverdachte] als [slachtoffer] . Op een gegeven moment zag ik dat [medeverdachte] een wapen trok en hiermee schoot. Ik wist dat hij dit vuurwapen eerder had gekocht. Hierna zijn wij samen naar huis gegaan.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1 en 2 algemeen
De betrouwbaarheid van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte]
Anders dan de verdediging heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] betrouwbaar zijn. De rechtbank zal deze dan ook gebruiken voor het bewijs. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Hoewel medeverdachte [medeverdachte] in eerste instantie wisselend heeft verklaard over wat de bedoeling was van de afspraak en over de vraag of verdachte wist van het vuurwapen, heeft de medeverdachte aan het begin bekend dat hij de schutter was. Bovendien heeft de medeverdachte ter zitting aannemelijk gemaakt waarom hij op bovengenoemde punten wisselend heeft verklaard, namelijk dat hij in de gevangenis werd beïnvloed door andere gedetineerden. Zij wilden hem goed advies geven. Uiteindelijk heeft de medeverdachte de keuze gemaakt om op de eerder genoemde punten terug te komen. Achteraf is hij echter van gedachten veranderd en heeft hij de waarheid verteld, namelijk dat hij de ripdeal samen met verdachte had uitgevoerd. Hierbij heeft hij ook zijn naam genoemd. De medeverdachte heeft vervolgens op essentiële onderdelen consistent verklaard. Daar komt bij dat hij niet alleen belastend voor verdachte, maar ook zeker zeer belastend voor zichzelf heeft verklaard.
De verklaring van de medeverdachte wordt ook in voldoende mate ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Zo heeft aangever verklaard dat hij direct aan het hoofd van verdachte zag dat hij erg bang was. Dit past veel meer bij het scenario zoals uit de verklaring van de medeverdachte volgt, te weten dat verdachte op de hoogte was van wat er ging gebeuren, dan bij het scenario dat volgt uit de verklaring van verdachte, te weten dat er een bekende van zijn medeverdachte aankwam. Daar komt bij dat verdachte heeft verklaard dat verdachte naar aangever liep en hem als eerste begroette door hem een boks te geven, terwijl verdachte aangever naar eigen zeggen niet zou kennen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dacht dat aangever een vriend van medeverdachte zou zijn. De medeverdachte heeft daarnaast verklaard dat hij op zoek was naar een vuurwapen, een aantal opties aan verdachte toonde en daar vervolgens een van kocht. Dit wordt bevestigd door de verklaring van verdachte dat hij wist dat medeverdachte een vuurwapen had.
De rechtbank overweegt daarenboven dat de verklaring van verdachte op meerdere punten ongeloofwaardig is. Zo acht de rechtbank het niet plausibel dat verdachte niet heeft gehoord wat er door medeverdachte op het moment van de beroving tegen aangever precies werd gezegd, aangezien medeverdachte met verhoogd volume zei dat aangever alles moest geven wat hij had en verdachte zich naar eigen zeggen op een korte afstand bevond van medeverdachte en aangever. Ook heeft verdachte niet aannemelijk gemaakt waarom hij – zoals hierboven reeds is beschreven – als eerste naar aangever toe liep en hem een begroette met een boks, terwijl hij hem niet zou kennen. Evenmin heeft hij voldoende aannemelijk gemaakt waarom zij naar [park 2] zijn gegaan of waarom zij deze specifieke locatie hadden gekozen. Verdachte heeft verklaard dat zij daar zouden chillen en dat zij dit vaker deden. Dit wordt echter tegengesproken door het feit dat de medeverdachte hem de weg naar deze locatie had gewezen. Ten slotte heeft verdachte niet aannemelijk kunnen maken waarom hij na afloop van het voorval lacherig reageerde op de chatberichten die de medeverdachte naar hem stuurde, waarin onder andere een nieuwsbericht over het incident stond, terwijl hij zelf heeft verklaard dat hij erg was geschokt door het voorval.
Gelet op voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van medeverdachte betrouwbaar en daarmee - voor zover redengevend - bruikbaar voor bewijs.
Ten aanzien van feit 1 specifiek
Aan verdachte wordt primair het medeplegen aan een poging moord, danwel doodslag verweten. Als dat niet bewezen kan worden wordt hem subsidiair de medeplichtigheid hieraan verweten. De rechtbank zal de verschillende elementen die van belang zijn voor de beoordeling van de tenlastelegging bespreken.
Poging moord?
De rechtbank stelt voorop dat het dossier geen aanknopingspunten bevat voor het oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van dan wel medeplichtigheid aan een poging tot moord, nu geen aanwijzing bestaat voor voorbedachte raad. Voor dit deel van de tenlastelegging zal verdachte dus worden vrijgesproken.
Poging doodslag?
De medeverdachte heeft met een vuurwapen op de borst van aangever gericht en vervolgens de trekker over gehaald, waarna de kogel zich in de borst van aangever heeft geboord zonder dat dit tot de dood van aangever heeft geleid. Dit handelen van de medeverdachte levert zonder meer een poging tot doodslag op.
Medeplegen of medeplichtigheid?
De vraag is vervolgens op welke manier dit aan verdachte verweten kan worden. Zowel medeplegen (primair) als medeplichtigheid (subsidiair) is hem ten laste gelegd.
Voor medeplegen is vereist dat sprake is van voldoende nauwe en bewuste samenwerking gericht op het voltooien van het delict. Hierbij ligt het accent op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Daarbij moet de bijdrage van ieder van de deelnemers wel van voldoende gewicht zijn.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat de rol van verdachte ten aanzien van de poging doodslag niet kan worden gekwalificeerd als medeplegen. Vast is komen staan dat het de medeverdachte is geweest die met een vuurwapen op aangever heeft geschoten. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de verdachte enige handelingen met betrekking tot dat vuurwapen heeft verricht. Ook zijn de andere gedragingen van verdachte niet zo te kwalificeren dat zij een wezenlijke bijdrage vormden voor de verwezenlijking van dit delict. Daarbij speelt een rol dat niet gebleken is dat de planvorming voorzag in het daadwerkelijk beschieten van het slachtoffer. De rechtbank kan derhalve niet vaststellen dat sprake was van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte die was gericht op het grondfeit, zodat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van de poging doodslag moet worden vrijgesproken.
Vervolgens dient de vraag te worden beoordeeld of de handelingen van verdachte maken dat hij medeplichtig is geweest aan het door de medeverdachte gepleegde poging tot doodslag.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige, maar ook dat zijn opzet – al dan niet in voorwaardelijke vorm – was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Het opzet van de medeplichtige hoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid is voldoende dat de verdachte een bijdrage aan het misdrijf heeft geleverd die het misdrijf daadwerkelijk heeft bevorderd of gemakkelijk heeft gemaakt.
Ingeval het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) was gericht op het gronddelict, moet volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad het misdrijf waarop het opzet van de verdachte wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank sprake, gelet op het volgende.
Uit het dossier en met name de door de medeverdachte ter zitting afgelegde verklaring blijkt dat hij samen met verdachte de afspraak met aangever had gemaakt om hasj van hem te kopen. Hun uiteindelijke doel was om aangever van zijn spullen te beroven en zodoende een ‘ripdeal’ te plegen. Dit plan heeft de medeverdachte vooraf samen met verdachte meerdere malen besproken. De medeverdachte heeft naar een vuurwapen gezocht en een aantal opties aan verdachte getoond. Vervolgens heeft de medeverdachte een vuurwapen gekocht en deze meegenomen naar de afspraak. Verdachte wist dat zijn medeverdachte dit vuurwapen bij zich had. Op 14 maart 2024 reden zij samen op een scooter naar [park 2], de locatie van de afspraak. Op het moment dat zij aangever ontmoetten, zag verdachte dat de medeverdachte het vuurwapen trok. Verdachte had zich toen niet onmiddellijk van het dreigen met dit vuurwapen gedistantieerd. Enkele ogenblikken later schoot de medeverdachte aangever in zijn borst. Hierna stapten verdachte en de medeverdachte op de scooter en reden weg. Verdachte was wederom degene die de scooter bestuurde. In hun totaliteit bezien zijn deze handelingen voldoende voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan gekwalificeerde poging tot doodslag.
Uit bovenstaande feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat het opzet van verdachte gericht is geweest op het medeplegen van een ripdeal met een wapen. Daarmee heeft hij naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij behulpzaam zou zijn bij een diefstal waarbij (mogelijk fors) geweld zou worden toegepast, met alle risico's van dien, nu verdachte geacht mag worden te weten dat het rippen van een partij hasj niet zachtzinnig gaat en dat daarbij weerstand kan worden verwacht, die, wil er een succesvolle diefstal plaatsvinden, gebroken moet worden. Dit alles impliceert dat de verdachte kon voorzien dat het wapen door medeverdachte gebruikt zou worden tijdens de ripdeal. Daarmee heeft verdachte niet alleen het (voorwaardelijk) opzet gehad op medeplegen aan een poging tot diefstal met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, maar lag in zijn voorwaardelijk opzet ook besloten dat hij behulpzaam was bij de poging tot doodslag door de medeverdachte. Er bestaat voldoende verband met het gronddelict.
Conclusie ten aanzien van feit 1
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan poging tot doodslag.
Ten aanzien van feit 2 specifiek
Aan verdachte wordt primair verweten dat hij zich als medepleger heeft schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing van aangever, met zwaar lichamelijk letsel voor aangever als gevolg. De rechtbank zal de verschillende elementen die van belang zijn voor de beoordeling van de tenlastelegging bespreken.
Opzet en wetenschap
Voor wat betreft het door verdachte betwiste element van de wetenschap van wat er ging gebeuren constateert de rechtbank allereerst dat er in het dossier een ook op dit punt belastende verklaring van de medeverdachte ligt. De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat zij de verklaringen van de medeverdachte geloofwaardig acht.
Alleen al op grond van de genoemde verklaring van de medeverdachte en aangehaalde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij niet wist van een ripdeal en dat er mogelijk een wapen zou worden gebruikt, volstrekt ongeloofwaardig.
De rechtbank hecht om genoemde redenen meer geloof aan de verklaring van de medeverdachte en gaat er vanuit dat verdachte wel degelijk op de hoogte was van de plannen voor de ripdeal en hier zelf bij betrokken is geweest. Daarmee staat vast dat het opzet van verdachte gericht was op een ripdeal en dat hij wist dat daarvoor een vuurwapen zou worden gebruikt.
Medeplegen
Zoals hiervoor reeds overwogen, hadden verdachte en medeverdachte het plan gemaakt om aangever te beroven. Zij hebben samen een afspraak gemaakt met aangever en zijn samen naar de afspraak met aangever toe gegaan. Medeverdachte had een vuurwapen bij zich en verdachte was hiervan op de hoogte. Verdachte begroette aangever als eerste en stond tussen hem en medeverdachte in. Medeverdachte heeft aangever op enig moment gecommandeerd alles te geven wat hij had. Daarna is er door medeverdachte geweld toegepast op aangever door met het vuurwapen op hem te schieten. Hierna zijn zij samen weggereden.
Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de gedragingen van verdachte voor, tijdens en na het plaatsvinden van de ripdeal, de daarbij gevolgde werkwijze, één en ander in onderling verband bezien, er met betrekking tot het feit sprake is van een hechte en intensieve samenwerking en dat de bijdrage van verdachte daarbij ook van dusdanig gewicht is geweest dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. De rechtbank acht medeplegen dan ook bewezen.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het letsel dat aangever heeft opgelopen, te kwalificeren is als zwaar lichamelijk letsel.
Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, zijn belangrijke factoren de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel (vgl. ECLI:NL:HR:2014:3289).
Als gevolg van het handelen van verdachte en medeverdachte heeft aangever een schotwond in zijn borst opgelopen. Aangever is met spoed per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. De kogel is niet operatief uit het lichaam van aangever verwijderd, omdat dit levensbedreigend en daarmee te riskant zou zijn. Dat brengt met zich dat de kogel die zich tussen de lever en nier van aangever bevindt, hoogstwaarschijnlijk voor de rest van het leven van aangever erin zal blijven. Uit het medische dossier blijkt dat er om die reden geen uitzicht op herstel is. De rechtbank is van oordeel dat het omschreven letsel en het gegeven dat aangever mogelijk niet (geheel) daarvan zal herstellen, zwaar lichamelijk letsel oplevert.
Conclusie
Al het voorgaande leidt tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich samen met medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot afpersing met zwaar lichamelijk letsel als gevolg.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1, subsidiair:
[medeverdachte] op 14 maart 2024 te ’s-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door die [medeverdachte] voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, (nadat hij die [slachtoffer] naar een bepaalde locatie had gelokt / laten komen) eenmaal met een vuurwapen op die [slachtoffer] heeft geschoten en die [slachtoffer] daarbij in de borst heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 14 maart 2024 te ’s-Hertogenbosch,
opzettelijk behulpzaam is geweest door
- terwijl hij, verdachte, wist dat die [medeverdachte] een vuurwapen bij zich had en in bezit had,
- met die [medeverdachte] naar de locatie te gaan waar die [medeverdachte] met die [slachtoffer] had afgesproken,
- nadat hij samen met die [medeverdachte] de (verlaten/rustige) locatie van die afspraak had bepaald en
- samen met die [medeverdachte] naar die [slachtoffer] te lopen en contact te leggen met die [slachtoffer] en
- met die [medeverdachte] een getalsmatige meerderheid en daardoor een getalsmatig overwicht te vormen en
- nadat die [medeverdachte] het vuurwapen toonde en het vuurwapen richtte op het lichaam van die [slachtoffer] , zich niet te distantiëren van deze handelingen van die [medeverdachte] en
- zich ten tijde van voornoemd delict in de nabijheid van die [medeverdachte] te bevinden en
- als bestuurder van een scooter met die scooter op die [medeverdachte] te wachten en daarmee voor die [medeverdachte] de mogelijkheid te bieden om op de scooter te stappen en weg te gaan/vluchten;
Ten aanzien van feit 2, primair:
hij op 14 maart 2024 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander, op de openbare weg, te weten in het [park 1] , ter uitvoering van het door verdachte en zijn medeverdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van hasj en/of sieraden en/of geld en/of goederen van hun gading, dat/die aan die [slachtoffer] toebehoorde, hebbende hij en/of zijn mededader:
- met die [slachtoffer] op een rustige locatie afgesproken en/of
- een (vuur)wapen, en een laser/lichtstraal op het oog en het lichaam van die [slachtoffer] en in de richting van die [slachtoffer] gericht en aan die [slachtoffer] getoond en
- die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: “niet dichterbij komen geef alles wat je hebt”, en
- met een vuurwapen op, die [slachtoffer] geschoten en die [slachtoffer] daarbij in de borst, geraakt, hetgeen zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond (in de borst) bij die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en oplegging van de door de reclassering geformuleerde voorwaarden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest, met de voorwaarden zoals voorgesteld in het reclasseringsadvies. Zij heeft verzocht hierbij rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, specifiek de kwetsbaarheid en beïnvloedbaarheid van verdachte, zoals die in de pro-Justitia rapportages zijn beschreven.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor min of meer soortgelijke zaken zijn opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten en oordeel over de op te leggen straf
Verdachte is behulpzaam geweest bij een poging tot doodslag op een vijftienjarige jongen. Deze poging tot doodslag werd vergezeld door een poging tot afpersing met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. Deze feiten zijn voortgekomen uit het plan van verdachte en zijn medeverdachte om een ripdeal te plegen. Verdachte heeft hiertoe het initiatief genomen en is op slinkse en doortrapte wijze met zijn medeverdachte te werk te gaan. Zij hebben geprobeerd om op gewelddadige wijze bezittingen afhandig te maken van het slachtoffer. Verdachte heeft samen met de medeverdachte een afspraak met het slachtoffer gemaakt om hasj van hem te kopen en heeft hem hiervoor naar een rustige locatie gelokt. Aldaar heeft zijn medeverdachte het slachtoffer met een vuurwapen bedreigd, zodat die over zou gaan tot afgifte van zijn bezittingen. Vervolgens heeft de medeverdachte met dit vuurwapen geschoten, waarbij het slachtoffer in zijn borst is geraakt. De verdachte en zijn medeverdachte zijn direct op de scooter vertrokken.
Het slachtoffer is door een ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Daar bleek dat zijn lever en long waren beschadigd. De kogel is achtergebleven in zijn lichaam en zal hoogstwaarschijnlijk voor de rest van zijn leven ook in het lichaam blijven, nu een operatieve verwijdering te risicovol is. Er moet van geluk worden gesproken dat het slachtoffer het schietincident heeft overleefd. Het schieten door de medeverdachte had nog veel slechter kunnen aflopen.
Mede gelet op de jeugdige leeftijd van het slachtoffer gaat het om een laffe en gewetenloze daad. Daarnaast zorgen ripdeals en het (doorgaans zware) geweld dat daarmee gepaard gaat, in hun algemeenheid ook voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Uit de ter zitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring van het slachtoffer en zijn ouders blijkt dat het handelen van verdachte tot op de dag van vandaag een grote impact heeft op het leven van het slachtoffer. Hij zal naar alle waarschijnlijkheid voor de rest van zijn leven met de (medische) gevolgen worden geconfronteerd. Het handelen van verdachte en zijn medeverdachte heeft ook een grote impact gehad op het leven van de ouders van het slachtoffer. Desondanks hebben zij op de zitting naar voren gebracht dat zij verdachte zijn daad kunnen vergeven.
Ten aanzien van de poging tot doodslag heeft verdachte een aan zijn medeverdachte ondergeschikte rol gehad. Het was zijn medeverdachte die verder is gegaan dan een dreiging met geweld door ook daadwerkelijk te schieten. Dit heeft een voor verdachte strafmatigend effect.
Het was echter verdachte die de initiatiefnemer was van het plan om bij het slachtoffer een ripdeal te plegen. Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte op geen enkel moment in de procedure verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Zo heeft hij geen openheid van zaken gegeven. Dit laat zien dat verdachte de ernst van het door hem en zijn medeverdachte aan het slachtoffer aangedane leed kennelijk niet dan wel onvoldoende inziet. De rechtbank neemt dit alles verdachte kwalijk.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende de verdachte van 21 mei 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank houdt verder rekening met hetgeen de deskundigen A.R. Kampkes, klinisch psycholoog BIG, en W.H. Braam, psychiater, in hun rapportages naar voren hebben gebracht. De deskundigen stellen vast dat er bij verdachte sprake is van een aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis overwegend onoplettend beeld, zwakbegaafdheid, stoornis in cannabisgebruik en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Ook zijn er sterke aanwijzingen voor een insomniastoornis. Zij komen echter tot de conclusie dat er geen uitspraak gedaan kan worden over de doorwerking en de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte en het recidiverisico, omdat (vanwege het ontbreken van een delictscenario en eventuele doorwerking van de pathologie) een gefundeerd verband tussen de diagnose en de ten laste gelegde feiten niet vast te stellen is.
De rechtbank stelt vast dat op basis van het onderzoek door de deskundigen blijkt dat verdachte te kampen heeft met een veelheid aan persoonlijke problemen. Ook al is er in technische zin geen verband gelegd tussen deze problemen en het delict, sluit de rechtbank haar ogen niet voor deze problemen en vormen deze aanleiding om een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen.
De rechtbank houdt daarbij tevens rekening met het reclasseringsadvies van 30 oktober 2024, dat over verdachte is opgemaakt. De reclassering rapporteert dat verdachte moeite heeft met structuur en grenzen stellen. Dit maakte dat hij zich in het verleden meermaals negatief liet beïnvloeden door anderen. De reclassering heeft het idee dat hij zichzelf overschat en na detentie intensieve begeleiding nodig heeft. Hiervoor heeft zij contact gehad met verschillende begeleid wonen organisaties. “De Samengroei” in Zelhem heeft aangegeven een plek binnen hun begeleid wonen-instelling voor verdachte te hebben. Gelet op de hoge risico's is reclasseringsinterventie geïndiceerd. De reclassering ziet meerwaarde in het plaatsen van verdachte in een begeleid wonen-instelling voor het aanleren van structuur, zelfstandigheid en het grenzen stellen. Aanvullend adviseert de reclassering behandeling zodat verdachte meer inzicht krijgt in zijn (gediagnosticeerde) problematiek en om mogelijk tot een delictanalyse te komen. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog.
Op basis van hierboven genoemde conclusies van de deskundigen adviseert de reclassering daarom een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering (na afspraak), ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met het slachtoffer, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole.
Deels voorwaardelijke gevangenisstraf
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank houdt hierbij meer rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, ook al is er door de deskundigen niet geconcludeerd tot verminderde toerekeningsvatbaarheid. Bovendien is de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden.
De rechtbank zal van deze straf tien maanden voorwaardelijk opleggen. De voorwaardelijke straf vormt een stok achter de deur, waarmee de rechtbank verdachte ervan probeert te weerhouden opnieuw de fout in te gaan. Daarnaast maakt de voorwaardelijke straf het stellen van bijzondere voorwaarden mogelijk. Gelet op het advies van de reclassering zal de rechtbank de voorwaarden opleggen, zoals opgenomen in dit advies en het reclasseringstoezicht aan de voorwaardelijke straf koppelen. Met de officier van justitie acht de rechtbank een proeftijd van 3 jaren geboden.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Inleiding.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 25.216,94 ingediend vanwege materiële (€ 5.216,94) en immateriële (€ 20.000,-) schade die hij als gevolg van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, met hoofdelijke oplegging en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van de materiële schade van de benadeelde partij gedeeltelijk moet worden toegewezen, dat wil zeggen tot een bedrag van € 4.337,94, en voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De vordering tot vergoeding van de immateriële schade kan volgens de officier van justitie integraal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij wegens de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om het materiële deel van de vordering op een aantal punten af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht deze (fors) te matigen en aansluiting te zoeken bij bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend.
Beoordeling.
De rechtbank zal hieronder per verzochte post haar oordeel geven.
Ziekenhuis daggeldvergoeding
De rechtbank acht de gevorderde schadepost ‘ziekenhuis daggeldvergoeding’ van € 175,00 voldoende onderbouwd en toewijsbaar.
Reis- en parkeerkosten
Uit de vordering van de benadeelde partij en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het slachtoffer reeds onderliggende psychische problematiek had ten tijde van het bewezenverklaarde. Het is om die reden voor de rechtbank niet eenvoudig vast te stellen bij welke van de geschatte vijftig behandelingen er een causaal verband zal zijn met het bewezenverklaarde. Wel acht de rechtbank aannemelijk dat het slachtoffer naar aanleiding van het bewezenverklaarde therapie nodig zal hebben gehad. Zij zal het aantal van die behandelingen schatten op vijf. Een bedrag van € 516,20 zal dan ook worden toegewezen, voor het overige wordt de vordering op dit punt niet-ontvankelijk verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Kleding en zegelring
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de kleding op 14 maart 2024 beschadigd is geraakt en de zegelring verloren is gegaan. Hiervan ontbreken echter de aankoopfacturen- of bonnen. De rechtbank zal daarom, bij gebrek aan volledige onderbouwing, de waarde van alle kleding schatten op een bedrag van € 1.000,- en de waarde van de zegelring op € 400,- De benadeelde partij zal ten aanzien van het overige bedrag niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de beoordeling hiervan naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Telefoon
De rechtbank is van oordeel dat zonder nader onderzoek niet is vast te stellen of en in hoeverre de gestelde schade aan de telefoon rechtstreeks veroorzaakt is door het bewezenverklaarde. Het vereiste onderzoek naar het causale verband tussen het bewezenverklaarde en de schade van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Hierbij merkt de rechtbank tevens ten overvloede op dat uit de foto van de telefoon van de benadeelde partij en de screenshot van de telefoon met de prijsopgave blijkt dat het niet gaat om hetzelfde type telefoon. Gelet hierop zal de rechtbank de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, sub b, van het Burgerlijk Wetboek komt de benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als er sprake is van lichamelijk letsel en/of het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank stelt op grond van het strafdossier, de onderbouwing van de benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring vast dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde ernstig letsel heeft opgelopen, te weten een schotwond in zijn borst, waarvoor direct medisch ingrijpen noodzakelijk was. Hieraan is hij echter niet geopereerd geweest, omdat dit levensbedreigend en te riskant zou zijn. Dat brengt met zich dat de kogel die zich tussen de lever en nier van aangever bevindt, hoogstwaarschijnlijk voor de rest van zijn leven erin zal blijven. De aanwezigheid van deze kogel in de buurt van vitale organen blijft een risicofactor waar het slachtoffer levenslang rekening moet houden. Zo is het voor hem bijvoorbeeld niet meer verantwoord om zijn hobby die bestond uit boksen uit te oefenen. Uit het medische dossier blijkt dat er om die reden geen uitzicht op herstel is. Dat het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden ten slotte gevoelens van angst en stress teweeg hebben gebracht, spreekt voor zich. Daar betrekt de rechtbank ook de jeugdige leeftijd van de benadeelde partij bij. Hij was immers slechts vijftien jaren oud toen dit incident plaatsvond. Alles afwegende acht de rechtbank in deze zaak het gevorderde bedrag van € 20.000,- redelijk en zal de schade naar billijkheid op dat bedrag vaststellen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Hoofdelijk aansprakelijk
Verdachte is naar burgerlijk recht met zijn medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2024 tot de dag der algehele voldoening.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 05.101838.22.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 48, 55, 287, 312, 317 Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1, subsidiair:
medeplichtigheid aan poging tot doodslag
in eendaadse samenloop gepleegd met
T.a.v. feit 2, primair:
medeplegen van poging tot afpersing, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
De rechtbank:
- verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
- legt hiervoor op de volgende straf en maatregel:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
10 maanden voorwaardelijken een proeftijd van 3 jaren.
De rechtbank stelt daarbij de volgende voorwaarden.
Als algemene voorwaarden gelden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich op afspraken met de reclassering meldt, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig
vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
- zich laat behandelen door GGNet of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de
reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- verblijft in De Samengroei of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met het slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [2008] te [geboorteplaats slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan bewindvoering of schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- meewerkt aan controle van het gebruik op alcohol en drugs om het middelengebruik te
beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
De rechtbank geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Een schadevergoedingsmaatregel, te weten:

De rechtbank legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 22.091,20 euro. Voormeld bedrag bestaat uit 2.091,20 euro materiële schade en 20.000,00 euro immateriële schade. De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 145 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :

De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 22.091,20 euro, bestaande uit 2.091,20 euro materiële schade en 20.000,00 euro immateriële schade. De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn medeverdachte(s)/medeplichtige(n) is betaald.
De rechtbank bepaalt dat veroordeelde van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn medeverdachte(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partij dan wel de Staat heeft vergoed.

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:

De rechtbank beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Arnhem van 9 november 2022, gewezen onder parketnummer 05-101838-22, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.M. Zandbergen, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. M.E.N. van Haren, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Durmuş, griffier,
en is uitgesproken op 28 november 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche 's-Hertogenbosch, onderzoeksnaam Rosalina, BVH nummer 2024056128, afgesloten op 28 mei 2024, pag. 1 tot en met pag. 482.