In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen van aanzienlijke contante geldbedragen en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank legde de verdachte, in overeenstemming met gemaakte procesafspraken, een gevangenisstraf op van vijf jaren met aftrek van voorarrest. De rechtbank baseerde haar oordeel op het kader dat de Hoge Raad heeft gegeven in een eerder arrest van 27 september 2022. De verdachte was bij de totstandkoming van de procesafspraken bijgestaan door zijn raadsman en heeft de inhoud van de overeenkomst begrepen en geaccepteerd.
De tenlastelegging omvatte het (mede)plegen van gewoontewitwassen van geldbedragen van in totaal ongeveer €44.521.960,00 en $5.818.485,00, en deelname aan een organisatie die tot doel had het plegen van misdrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veelvuldig witwassen van grote geldbedragen en heeft een gewoonte gemaakt van deze activiteiten, waarbij hij ook een coördinerende rol vervulde binnen de criminele organisatie.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de afspraken die in de overeenkomst zijn vastgelegd. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf recht doet aan de zaak en zowel het belang van de verdachte als dat van de maatschappij respecteert. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.