ECLI:NL:RBOBR:2024:561

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
71.342763.21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van grote contante geldbedragen en deelname aan een criminele organisatie met procesafspraken

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen van aanzienlijke contante geldbedragen en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank legde de verdachte, in overeenstemming met gemaakte procesafspraken, een gevangenisstraf op van vijf jaren met aftrek van voorarrest. De rechtbank baseerde haar oordeel op het kader dat de Hoge Raad heeft gegeven in een eerder arrest van 27 september 2022. De verdachte was bij de totstandkoming van de procesafspraken bijgestaan door zijn raadsman en heeft de inhoud van de overeenkomst begrepen en geaccepteerd.

De tenlastelegging omvatte het (mede)plegen van gewoontewitwassen van geldbedragen van in totaal ongeveer €44.521.960,00 en $5.818.485,00, en deelname aan een organisatie die tot doel had het plegen van misdrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veelvuldig witwassen van grote geldbedragen en heeft een gewoonte gemaakt van deze activiteiten, waarbij hij ook een coördinerende rol vervulde binnen de criminele organisatie.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de afspraken die in de overeenkomst zijn vastgelegd. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf recht doet aan de zaak en zowel het belang van de verdachte als dat van de maatschappij respecteert. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 71.342763.21
Datum uitspraak: 21 februari 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1984] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 maart 2023, 7 juni 2023, 23 augustus 2023, 20 november 2023 en 7 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 februari 2023.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 7 februari 2024 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
ten aanzien van feit 1:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 april 2019 tot en met 18
november 2020 te Rotterdam en/of één of meer andere plaatsen in Nederland en/of in Turkije en/of Zuid-Amerika en/of (elders) in Europa, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (van) een of meerdere voorwerpen, te weten
een of meerdere geldbedrag(en) van (in totaal) (ongeveer) (minimaal) €44.521.960,00 en/of $5.818.485,00, althans een of meerdere (zeer) grote geldbedrag(en)
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd(e) voorwerp(en) was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie voornoemd(e) voorwerp(en) voorhanden heeft gehad en/of
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van voornoemd(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) daarvan een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
ten aanzien van feit 2:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 april 2019 tot en met 4
september 2021 te Rotterdam en/of één of meer andere plaatsen in Nederland en/of in Turkije, en/of Zuid-Amerika en/of (elders) in Europa, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een
samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten, [medeverdachte] en/of de gebruiker van de Sky-ID’s [naam 1] en [naam 2] (met nickname ‘ [naam 2] ’) en/of de gebruiker van het Sky-ID [naam 3] (met nickname ‘ [naam 3] ’), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
-
het (mede)plegen van (gewoonte)witwassen van (aanzienlijke) contante geldbedragen;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De beoordeling van de overeenkomst tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie betreffende procesafspraken.
De rechtbank is bij de beoordeling van de overeenkomst uitgegaan van het kader dat de Hoge Raad heeft gegeven in zijn arrest van 27 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1252).
De rechtbank stelt vast dat de verdachte bij de totstandkoming van de overeenkomst werd bijgestaan door zijn raadsman en dat de verdachte kennis heeft genomen van de inhoud van die overeenkomst.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen weten dat de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering leidend zijn bij de beoordeling van de tenlastelegging en dat de rechtbank geen partij is bij en niet is gebonden aan de gemaakte procesafspraken. Tevens heeft de rechtbank dit ter terechtzitting van 7 februari 2024 met de partijen besproken.
De rechtbank heeft de procesafspraken die de verdachte en zijn raadsman met de officier van justitie hebben gemaakt, ter terechtzitting doorgenomen. De in de overeenkomst vastgelegde afspraken en de consequenties daarvan zijn met de verdachte besproken. De verdachte heeft ter terechtzitting van 7 februari 2024 ten overstaan van de rechtbank nogmaals bevestigd de inhoud van de overeenkomst en de procesrechtelijke gevolgen hiervan te kennen, te begrijpen en hiermee in te stemmen.
De rechtbank constateert dat de verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten en dat de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen geen afbreuk doet aan het aan de verdachte op grond van artikel 6 EVRM toekomende recht op een eerlijk proces.

De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen.

Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op tijdstippen in de periode van 19 april 2019 tot en met 18 november 2020 te Rotterdam en/of andere plaatsen in Nederland en/of in Turkije en/of Zuid-Amerika en/of elders in Europa, tezamen en in vereniging met anderen, van voorwerpen, te weten
-
geldbedragen van in totaal ongeveer €44.521.960,00 en $5.818.485,00,
a. de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemde voorwerpen was en heeft verborgen en/of verhuld wie voornoemde voorwerpen voorhanden heeft gehad en/of
b. heeft voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet,
terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte en zijn mededaders daarvan een gewoonte hebben gemaakt;
ten aanzien van feit 2:
op tijdstippen in de periode van 19 april 2019 tot en met 4 september 2021 te Rotterdam en andere plaatsen in Nederland en/of in Turkije, en/of Zuid-Amerika en/of elders in Europa heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten, [medeverdachte] en de gebruiker van de Sky-ID’s [naam 1] en [naam 2] (met nickname ‘ [naam 2] ’) en de gebruiker van het Sky-ID [naam 3] (met nickname ‘ [naam 3] ’), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
-
het plegen van (gewoonte)witwassen van aanzienlijke contante geldbedragen.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

De oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft, overeenkomstig de tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie gesloten overeenkomst, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geëist voor de duur van vijf jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen inhoudelijk strafmaatverweer gevoerd en heeft de rechtbank verzocht aan te sluiten bij de overeenkomst.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veelvuldig witwassen van grote geldbedragen. Hij heeft in een periode van ruim anderhalf jaar hiervan een gewoonte gemaakt en kennelijk slechts gehandeld uit winstbejag. Op deze wijze gingen er tientallen miljoenen door zijn handen. Daarnaast heeft verdachte deel uitgemaakt van een criminele organisatie die gericht was op gewoontewitwassen. Hij functioneerde als rechterhand van het hoofd van de organisatie en was als coördinator verantwoordelijk voor het coördineren van geldoverdrachten en/of verplaatsingen ten behoeve van de criminele organisatie.
Witwassen is een ernstig misdrijf waardoor de inkomsten uit misdrijven in het legale betalingsverkeer worden gebracht. Dit is een gevaar voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Bovendien worden deze inkomsten daarmee aan het zicht van justitie onttrokken.
De rechtbank heeft acht geslagen op de afspraken in de overeenkomst en de daaruit voortvloeiende door verdachte aanvaarde strafeis van de officier van justitie. De rechtbank heeft de uitkomst hiervan beschouwd in het licht van de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Hierbij zijn ook het wettelijke strafmaximum, de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte betrokken.
Tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie is in de overeenkomst ten aanzien van feit 1 en feit 2 een strafeis van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek overeengekomen. De rechtbank is van oordeel dat deze straf recht doet aan deze zaak, waarbij zowel het belang van de verdachte als dat van de maatschappij geëerbiedigd wordt. De rechtbank zal de verdachte daarom veroordelen tot de straf zoals de verdachte en het Openbaar Ministerie die in de overeenkomst hebben afgesproken.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
47, 57, 140, 420bis, 420ter Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

medeplegen van gewoontewitwassen

deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven

De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:
-
Een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. L.J. Verborg, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S.B.J. de Leeuw, griffier,
en is uitgesproken op 21 februari 2024.