Beoordeling door de rechtbank
Heeft de Dienst op tijd beslist?
3. Vaststaat dat de door de rechtbank opgelegde dwangsom volledig is verbeurd en de Dienst nog steeds geen besluiten op de bezwaren van eiseres heeft genomen. De Dienst is dus nog steeds in gebreke tijdig besluiten te nemen. Omdat de rechtbank de Dienst eerder heeft opgedragen een besluit te nemen, hoefde eiseres de Dienst niet opnieuw in gebreke te stellen. Gelet hierop is het beroep gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank op?
4. De Dienst heeft de rechtbank gevraagd om voor het bepalen van beslistermijn de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2024 te volgen. In die uitspraak heeft de rechtbank Rotterdam de termijn in zaken waarin de Dienst een besluit op bezwaar moet nemen bepaald op 40 weken na het indienen van het verweerschrift. In zaken waarin voor de tweede keer beroep wordt ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op bezwaar moet de Dienst binnen 20 weken na de datum waarop een afschrift van de uitspraak aan partijen is verzonden, alsnog een beslissing op bezwaar nemen.
5. In deze zaak gaat het om een tweede beroep wegens het uitblijven van een besluit dus de Dienst vraagt concreet om een termijn van 20 weken na de datum waarop een afschrift van de uitspraak aan partijen is verzonden.
7. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
8. In de uitspraak van 24 oktober 2023 heeft de rechtbank een nadere beslistermijn bepaald. De rechtbank heeft aangesloten bij de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2023. In die uitspraak van de Afdeling ging het om een eerste beroep wegens het uitblijven van een besluit op bezwaar. Uit de uitspraak volgt dat voor een besluit op bezwaar een nadere beslistermijn geldt van twaalf weken na de datum van het verweerschrift. Van deze twaalf weken moeten ten minste zes weken zijn gelegen na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep. Als de twaalf weken ten tijde van de uitspraak op het beroep al zijn verstreken of als de Dienst geen verweerschrift heeft ingediend, geldt een termijn van zes weken na de dag van verzending van de uitspraak. De rechtbank heeft daarom in de uitspraak van 24 oktober 2023 een termijn van zes weken na de dag van verzending van de uitspraak gegeven voor het nemen van een beslissing op het bezwaar. De Dienst heeft die termijn inmiddels met ten minste 300 dagen overschreden.
9. De rechtbank heeft begrip voor de omstandigheden die de rechtbank Rotterdam in haar uitspraak noemt en onderkent de problemen. De rechtbank ziet hierin echter onvoldoende aanleiding om nu te kiezen voor een andere lijn dan het volgen van de uitspraak van de Afdeling voor de afdoening van de beroepen wegens het uitblijven van een besluit in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Ook als het gaat om een tweede of volgend beroep. De reden daarvoor is het volgende.
10. De Afdeling heeft in de uitspraak van 23 augustus 2023 aangegeven de problemen bij de uitvoering van de hersteloperatie te zien en ook het dilemma waarvoor de rechtbanken in dat kader staan te begrijpen. De Afdeling overweegt echter dat het niet de taak van de bestuursrechter is een structurele, collectieve oplossing voor die problemen te bieden. Dat is aan de wetgever (zie rechtsoverweging 21). Verder geeft de Afdeling (zie rechtsoverweging 28) aan zich ervan bewust te zijn dat de door haar vastgestelde beslistermijnen geen oplossing bieden voor het (uitvoerings)probleem waarvoor de Dienst staat. Het is de Afdeling duidelijk dat de termijnen zoals die nu in de Wht en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan, ook in de toekomst niet zullen worden gehaald. De Afdeling wijst er op dat op het moment van de inwerkingtreding van de Wht al duidelijk was dat de daarin genoemde termijnen niet zouden worden gehaald. De wetgever heeft desondanks die termijnen niet willen aanpassen. Ook heeft de wetgever geen afwijkende regeling voor het nemen van besluiten op bezwaar vastgesteld. De Afdeling begrijpt dat het politiek gecompliceerd ligt om gedupeerde ouders met (nog) langere wettelijke termijnen te confronteren maar het ligt volgens de Afdeling niet op de weg van de bestuursrechter - wiens taak erin is gelegen burgers die in beroep zijn gekomen tegen aan hen gerichte besluiten rechtsbescherming te bieden op basis van de geldende wetgeving - dit door de wetgever gecreëerde probleem van de Dienst op te oplossen. Het bieden van een structurele oplossing gaat de taak van de bestuursrechter volgens de Afdeling te buiten en het is aan de wetgever om desgewenst alsnog te voorzien in een wettelijke regeling of een andere voorziening of oplossing.
11. De rechtbank neemt aan dat het aantal beroepen tegen het uitblijven van een besluit in het kader van de Wht momenteel nog groter is dan ten tijde van de uitspraak van de Afdeling. Maar de rechtbank gaat er ook van uit dat de Afdeling dit heeft voorzien gelet op het aantal meldingen voor herbeoordeling. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de uitspraak dat de Afdeling vindt dat, ondanks alle al bestaande en nog te verwachten problemen bij de uitvoeringsinstantie en de rechtspraak, de wetgever aan zet is.
12. De rechtbank sluit zich daarbij aan. De rechtbank wijst in dat verband ook op de - ook door de rechtbank Rotterdam in haar uitspraak genoemde - wetsvoorstellen die het kabinet heeft ingediend na de uitspraak van de Afdeling. De problemen rond de lange duur voor het beslissen op bezwaar zijn daarin onderkend. In het eerste wetsvoorstel heeft het kabinet als oplossing gekozen voor een beslistermijn in bezwaar van maximaal 30 maanden. De Afdeling Advisering van de Raad van State heeft hierbij kritische kanttekeningen geplaatst. Daarop heeft het kabinet redelijk recent, namelijk in juni 2024, een gewijzigd wetsvoorstel ingediend. In dat wetsvoorstel is geen wijziging voor de al bestaande beslistermijn voor een besluit op bezwaar meer opgenomen. Zoals gezegd zijn de problemen die de Dienst ondervindt bij het kabinet bekend. Ook is bekend dat het niet halen van de bestaande termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar leidt tot veel beroepen tegen het uitblijven van die besluiten en tot verbeurde dwangsommen die, als de rechtbank de Dienst goed begrijpt, inmiddels meer dan 40 miljoen euro bedragen. Het kabinet heeft er ondanks dat toch voor gekozen de bestaande termijn niet te wijzigen.
13. De Afdeling heeft uitdrukkelijk overwogen dat het niet aan de bestuursrechter is om een structurele en collectieve oplossing te bieden en heeft de wetgever aangespoord om voor dit probleem een oplossing te vinden. Nu de meest recente keuze van het kabinet is om de termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar niet te wijzigen, ziet deze rechtbank geen taak meer voor de bestuursrechter weggelegd, anders dan het volgen van de reeds door de Afdeling geformuleerde lijn
14. Bij het niet volgen van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam betrekt de rechtbank verder ook dat de Dienst inmiddels in bezwaarzaken een schikking aanbiedt en dat in een niet gering deel van de zaken daarvan gebruik wordt gemaakt. Deze en eventuele andere maatregelen zullen mogelijk ook leiden tot minder beroepen tegen het uitblijven van een besluit op bezwaar en tot minder verbeurde dwangsommen.
Welke lijn hanteert de rechtbank?
15. De rechtbank blijft de lijn uit de eerdere uitspraken volgen. Ook voor een tweede en volgend beroep tegen het uitblijven van een besluit op bezwaar. Dat betekent een termijn van 12 weken vanaf het verweerschrift of 6 weken na de dag van de verzending van de uitspraak.
Wat betekent dat in deze zaak?
16. De Dienst heeft op zitting gezegd dat de afdoening van een bezwaar op dit moment gemiddeld 81 weken duurt en daarvoor ook verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Gelderland. In deze zaak zijn inmiddels meer dan 100 weken verstreken sinds het indienen van het bezwaarschrift op 26 september 2022.
17. De gemachtigde van eiseres heeft op zitting gevraagd om de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2023 te volgen. Gelet op hetgeen is overwogen in de rechtoverwegingen 8 tot en met 15 sluit de rechtbank daarbij aan. De rechtbank zal daarom bepalen dat de Dienst binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak de besluiten op bezwaar moet nemen.
18. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat de Dienst een dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijn overschrijdt. In de regel wordt de dwangsom bepaald op € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. Indien een sterke prikkel nodig is - hetzij vanwege gebleken weigerachtigheid van het bestuursorgaan, hetzij vanwege het grote belang - wordt de dwangsom bepaald op € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sterke prikkel nodig. De hoofdoorzaak van de structurele overschrijding van de beslistermijnen ligt niet bij de organisatie en capaciteit van de Dienst, maar bij de wetgever, die bewust een regeling met feitelijk onhaalbare beslistermijnen heeft aanvaard. Van gebleken weigerachtigheid is daarom geen sprake. Evenmin is gebleken dat het belang van eiseres zo groot is, dat een hogere dwangsom gerechtvaardigd is. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom daarom vast op € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van
€ 15.000,-. Er is één dwangsom. Dat betekent dat de Dienst de dwangsom verbeurt als niet op alle bezwaarschriften tijdig wordt beslist.