Uitspraak
1.[gedaagde 1] ,
2.2. [gedaagde 2] ,
1.De procedure
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 2] met 2 producties,
2.Het geschil
3.De beoordeling
van rechtswegemedehuurder wordt, en artikel 7:267 lid 1 BW, waarin is bepaald dat iemand als gevolg van instemming van de verhuurder of een rechterlijke beslissing medehuurder kan worden. Het gebruik van het woord ‘medehuurder’ in artikel 7:267 lid 5 BW moet in die context worden bezien. Daaronder wordt dus verstaan de wettelijke (en niet: de contractuele) medehuurder. Uit niets blijkt dat artikel 7:267 lid 5 BW analoog moet worden toegepast op
contractuele(mede-)huurders. Uit de door [gedaagde 2] aangehaalde uitspraak blijkt slechts dat het zevende lid van artikel 7:267 BW naar analogie kan worden toegepast wanneer contractuele medehuurders een geschil hebben over wie van hen het gehuurde moet verlaten en wie daarin mag blijven. Een rechterlijke beslissing heeft dan – met werking tegenover de verhuurder - tot gevolg dat de huurovereenkomst met één van de contractuele medehuurders eindigt. Daar is in dit geval geen sprake van. [gedaagde 2] is (één van de) huurder(s) en niet een medehuurder als bedoeld in de artikelen 7:266 en 267 BW. Een vordering als bedoeld in artikel 7:267 lid 7 BW is door [gedaagde 2] niet ingesteld.