ECLI:NL:RBOBR:2024:5423

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
WR 24/006
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 8 maart 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker uit Zwitserland, die betrokken was bij een civiele procedure met zaaknummer 10819545 EJ. De verzoeker had op 19 februari 2024 een wrakingsverzoek ingediend, omdat hij vond dat de rechtbank niet adequaat op zijn communicatie reageerde en hij niet in staat was om digitaal deel te nemen aan de zitting die gepland stond op 21 februari 2024. De rechter had echter aangegeven dat er mogelijkheden waren voor online deelname, maar de verzoeker had laten weten dat hij ook digitaal niet kon deelnemen.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat stelt dat een rechter gewraakt kan worden op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden had aangedragen die zouden wijzen op partijdigheid van de rechter. Bovendien werd opgemerkt dat rechterlijke beslissingen, zoals het niet verdaagd worden van de behandeling van de zaak, geen grond voor wraking kunnen vormen.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, omdat er geen aanwijzingen waren voor een vooringenomenheid van de rechter. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing, zoals vermeld in artikel 39, vijfde lid, Rv.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK Oost-Brabant

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 24/006

Beslissing van 8 maart 2024

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek op grond van artikel 36 van het Wetboek burgerlijke rechtsvordering (Rv) van

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] (Zwitserland),
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van

mr. E.M.C. Mommers,

rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

De procedure

1. Verzoeker is partij in een zaak naar aanleiding van een verzoek tot beheersregeling op grond van artikel 3:168 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Deze zaak heeft zaaknummer 10819545 EJ. De zitting in deze zaak was gepland op 21 februari 2024. Verzoeker heeft op 19 februari 2024 zijn wrakingsverzoek ingediend.

Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechter hierop

2.1
Verzoeker schrijft in zijn verzoek dat de rechtbank niet adequaat of in het geheel niet reageert op zijn mails. Ook heeft hij niet alle processtukken ontvangen. Verzoeker heeft geen mogelijkheid een juist verweer te voeren, omdat hij geen mogelijkheid heeft dit digitaal te doen.
2.2
In reactie op het wrakingsverzoek schrijft de rechter dat aan verzoeker is aangeboden om de zitting online te doen, omdat verzoeker had aangegeven niet in staat te zijn naar Nederland te komen. Hierop heeft verzoeker laten weten ook niet digitaal te kunnen deelnemen. Hierna zijn er nog een aantal mails naar verzoeker gestuurd en uiteindelijk is aan verzoeker bericht dat zijn beroep op overmacht niet wordt gehonoreerd en dat de zitting doorgang zou vinden. Verzoeker heeft vervolgens zijn bezwaren opnieuw aangevoerd, maar hierop is niet meer gereageerd.

De beoordeling

3.1
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
3.3
De wrakingskamer kan het wrakingsverzoek zonder behandeling ter zitting aanstonds ongegrond verklaren indien het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond is (artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a, van het wrakingsprotocol van de rechtbank Oost-Brabant). De wrakingskamer oordeelt dat die situatie zich hier voordoet en overweegt daartoe het volgende.
3.4
Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft verzoeker aan zijn verzoek tot wraking geen feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd die zijn te relateren aan de rechter en een aanwijzing zouden kunnen opleveren voor het aannemen van partijdigheid van de rechter.
3.5
Voor zover verzoeker heeft bedoeld dat hij het er niet mee eens is dat de behandeling van de zaak niet verdaagd wordt, oordeelt de wrakingskamer als volgt. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing nooit grond kan vormen voor wraking. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de (hoofd)zaak (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.6
Gelet op voorgaande overwegingen is de wrakingskamer van oordeel dat er geen grond is voor wraking. Bij het wrakingsverzoek zijn geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit de wrakingskamer de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden. Het wrakingsverzoek wordt daarom afgewezen.
3.7
Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van de rechter af.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.O.Y. Elagab, voorzitter, mr. G.J. Roeterdink en
mr. C.T.C. Wijsman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier, en in openbaar uitgesproken op 8 maart 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 39, vijfde lid, Rv).