ECLI:NL:RBOBR:2024:5314

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
WR 24/005
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan concrete feiten en omstandigheden

Op 7 maart 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een verzoek tot wraking van rechter mr. W. Schoorlemmer afgewezen. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. P. Van Zwijndrecht, stelde dat de rechter vooringenomen was omdat hij producties van verzoekster buiten beschouwing had gelaten. Verzoekster voerde aan dat deze beslissing onbegrijpelijk was en dat de rechter met twee maten meet, aangezien hij een productie van de wederpartij wel had toegelaten, ondanks dat deze minder dan 24 uur voor de zitting was ingediend. De rechter betwistte de beschuldigingen en stelde dat procesbeslissingen in beginsel geen grond voor wraking vormen. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om de producties niet toe te laten een procesbeslissing was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de objectieve vrees voor partijdigheid rechtvaardigden. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek ongegrond was en verklaarde dit in het openbaar op 7 maart 2024.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 24-005
Beslissing van 7 maart 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
gemachtigde: mr. P. Van Zwijndrecht,
strekkende tot de wraking van
mr. W. Schoorlemmer,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van 7 februari 2024 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld,
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 19 februari 2024,
  • de brief van verzoekster van 19 februari 2024,
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 22 februari 2024.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • mr. P. van Zwijndrecht, gemachtigde van verzoekster,
  • de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/01/399828 / KG ZA 23-650 tussen verzoekster en [verzoekster]
2.2.
Verzoekster heeft, samengevat, aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de beslissing van de rechter om producties van verzoekster buiten beschouwing te laten dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat een bij verzoekster daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Verzoekster voert hiertoe aan dat de producties zijn ingediend binnen de in de oproepingsbrief genoemde termijn van uiterlijk 24 uur vóór de mondelinge behandeling en daarmee dus tijdig. De wederpartij is door indiening op deze termijn niet in haar procesbelang geschonden, want de producties zijn bij haar bekend. De advocaat van verzoekster heeft tijdens de mondelinge behandeling van de onder 2.1. genoemde zaak aangeboden om de spreekaantekeningen voor te dragen waarin wordt verwezen naar de producties, waardoor op die manier de rechter en de wederpartij konden worden meegenomen in de producties. Die kans is de advocaat echter door de rechter niet geboden. Daarnaast meet de rechter met twee maten. De rechter heeft namelijk een door de wederpartij ingediende productie (productie 9) wel toegelaten, terwijl die minder dan 24 uur voor de mondelinge behandeling is ingediend.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Volgens de rechter kunnen (processuele) beslissingen tijdens een zitting in beginsel geen grond opleveren om een rechter te wraken en levert de gang van zaken voorafgaand aan zijn beslissing over de toelaatbaarheid van de stukken van verzoekster geen aanknopingspunten die twijfel doen rijzen omtrent onpartijdigheid van de rechter. Daarnaast zijn volgens de rechter de beslissingen, ook gelet op de motivering daarvan, niet dermate onbegrijpelijk dat deze alleen kunnen worden verklaard vanuit een kennelijk bij de rechter bestaande vooringenomenheid jegens verzoekster.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissing van de rechter om producties buiten beschouwing te laten moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. Procedurele beslissingen kunnen in beginsel geen grond voor een wraking vormen. Aan de wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van een procesbeslissing. Ook over de motivering van een procesbeslissing mag de wrakingskamer geen oordeel geven, zelfs niet als het gaat om een door de gemachtigde onjuiste, onbegrijpelijke, gebrekkige of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. Reden hiervoor is dat tegen een uitspraak van de rechtbank doorgaans een rechtsmiddel kan worden ingesteld waarbij dit aan de orde kan komen. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden (vgl. HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.3.
De vraag is of de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. Het is aan de rechter om naar eigen inzicht, toetsend aan de eisen van de goede procesorde, een beslissing te nemen over kort voor de zitting ingediende stukken. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de rechter een overwogen beslissing heeft genomen en zijn overwegingen aan partijen kenbaar heeft gemaakt. Het enkele feit dat de indieningstermijn die is vermeld in de aan partijen gestuurde oproepingsbrief, niet naadloos aansluit op de indieningstermijn die in het procesreglement is opgenomen, maakt de gewraakte beslissing niet zodanig onbegrijpelijk dat hierin een aanwijzing te vinden is voor het aannemen van (een objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid).
3.4.
Over de grond dat de rechter met ‘twee maten meet’ omdat hij productie 9 wel heeft toegestaan, wat de rechter heeft betwist, overweegt de wrakingskamer dat uit het proces-verbaal niet blijkt dat de rechter over productie 9 al een beslissing had genomen. Deze grond levert dus ook geen zwaarwegende aanwijzing op voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.5.
Het verzoek zal gelet op het voorgaande ongegrond worden verklaard.

4.De beslissing

De wrakingskamer
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden, mr. E.C.P.M. Valckx en mr. F. Kooijman, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op
7 maart 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.