ECLI:NL:RBOBR:2024:5226

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
24/398T
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake studiefinanciering en herhaalde aanvraag om inkomen van ouder buiten beschouwing te laten

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, uitgesproken op 6 november 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de beslissing van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap behandeld. Eiseres heeft verzocht om het inkomen van haar vader buiten beschouwing te laten bij de vaststelling van haar aanvullende beurs. De rechtbank oordeelt dat de minister het verzoek van eiseres ten onrechte heeft aangemerkt als een nieuwe aanvraag, terwijl het in feite een herhaalde aanvraag betreft. Eiseres heeft sinds 1 september 2018 recht op studiefinanciering, maar de minister heeft haar aanvullende beurs steeds op nihil vastgesteld, omdat het inkomen van de ouders niet bekend was. Eiseres heeft in 2019 een verzoek ingediend om het inkomen van haar vader buiten beschouwing te laten, maar dit verzoek is door de minister buiten behandeling gesteld wegens het ontbreken van aanvullende informatie. In januari 2023 heeft eiseres opnieuw documenten ingediend, maar de minister heeft dit als een nieuwe aanvraag beschouwd en pas per 1 februari 2021 het inkomen van de vader buiten beschouwing gelaten. De rechtbank concludeert dat de minister niet adequaat heeft gereageerd op de eerdere aanvraag en dat er een motiveringsgebrek is in het bestreden besluit. De rechtbank geeft de minister de gelegenheid om het gebrek te herstellen en de zaak opnieuw te beoordelen, waarbij ook gekeken moet worden naar de mogelijkheid van een hardheidsclausule. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/398

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing van de minister om niet eerder dan per 1 februari 2021 het inkomen van haar vader buiten beschouwing te laten bij het vaststellen van haar aanvullende beurs.
1.2.
Op 17 januari 2023 heeft eiseres de minister verzocht om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van haar vader.
1.3.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 18 juli 2023 buiten behandeling gesteld, omdat eiseres niet de door de minister gevraagde aanvullende informatie heeft verstrekt. Met het bestreden besluit van 8 januari 2024 op het bezwaar van eiseres heeft de minister beslist om per 1 februari 2021 voor de hoogte van de aanvullende beurs alleen rekening te houden met het inkomen van de moeder van eiseres. Het inkomen van de vader van eiseres wordt dus buiten beschouwing gelaten.
1.4.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 8 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister het verzoek van eiseres om het inkomen van haar vader buiten beschouwing te laten bij de vaststelling van de aanvullende beurs (het verzoek om loskoppeling) terecht heeft toegewezen per 1 februari 2021 en niet per een eerdere datum. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. De rechtbank stelt de minister in de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Relevante feiten en omstandigheden
5.1.
Eiseres heeft sinds 1 september 2018 recht op studiefinanciering. Voor het kalenderjaar 2019 heeft de minister bepaald dat de aanvullende beurs van eiseres nihil is, waarbij is aangegeven dat het inkomen van de ouders van eiseres nog niet bekend is bij de minister. Met het aanvraagformulier van 12 augustus 2019 heeft eiseres de minister verzocht om het inkomen van haar vader buiten beschouwing te laten bij de vaststelling van haar aanvullende beurs. De minister heeft dit formulier op 6 september 2019 ontvangen. De minister heeft eiseres vervolgens met de brief van 13 november 2019 gevraagd bepaalde informatie te verstrekken. Omdat die informatie volgens de minister niet is verstrekt, is de aanvraag van eiseres van 6 september 2019 met het besluit van 2 januari 2020 buiten behandeling gesteld. Hiertegen is geen bezwaar gemaakt
.
5.2.
Voor 2020, 2021 en 2022 heeft de minister ook bepaald dat de aanvullende beurs van eiseres nihil is, waarbij opnieuw is aangegeven dat het inkomen van de ouders van eiseres nog niet bekend is bij de minister.
5.3.
Met het e-mailbericht van 17 januari 2023 heeft eiseres verschillende documenten naar de minister verzonden. De tekst van het e-mailbericht is:
‘Goedemiddag,
Betreft: zaaknummer […]
Naar aanleiding van bovenstaande zaaknummer stuur ik u de ontbrekende documenten toe, zodat er toch nog een aanvullende beurs toegekend kan worden. Telefonisch is deze afspraak al een tijdje geleden gemaakt, maar wij moesten erg lang wachten op het dossier van Reinier van Arkel en de rechtszaak die liep tegen vader.
Kunt u de bijlagen en de door mij toegestuurde documenten beoordelen:
-
Beschikking rechtbank dat vader uit zijn gezag is gezet (zusje [naam zusje eiseres])
-
Officieel document naamswijziging [naam eiseres] naar [naam eiseres] ivm het uit gezag zetten van vader (vader heeft al 8,5 jaar geen contact opgenomen met [naam eiseres] en de andere 3 kinderen)
-
Document Reinier van Arkel betreffende diagnose [naam eiseres]
-
Toelichting naamswijzing en uitleg
Wij hopen dat [naam eiseres] alsnog het recht krijgt op een aanvullende beurs, gezien vader vanaf oktober 2014 nooit een cent heeft meebetaald aan het welzijn van [naam eiseres]. Dat is ook de reden dat de rechter en de Raad voor de Kinderbescherming (zie beschikking) hebben besloten vader uit het ouderlijk gezag te zetten.
Met vriendelijke groet,
[namen eiseres en moeder eiseres]’
5.4.
Met het e-mailbericht van 17 januari 2023 heeft eiseres een e-mailbericht doorgezonden van 13 oktober 2020 aan de minister. De tekst van dit e-mailbericht is:
‘Goedemorgen.
Naar aanleiding van het telefonisch gesprek hedenochtend, stuur ik u hierbij het zaaknummer van het LBIO om alsnog een aanvullende beurs te krijgen.
Reeds eerder heb ik een pakket scheidingspapieren en alle toebehoren van rechtspraak etc. toegestuurd, maar via mijn e-mailadres [e-mailadres moeder eiseres] heb ik daar geen antwoord meer op gekregen van DUO.
Vader, [naam vader], heeft 6 jaar geleden afstand gedaan van zijn vier kinderen en ook afstand van al zijn financiële verplichtingen jegens zijn kinderen. [Naam eiseres] staat bij mij ingeschreven.
Het inkomen van moeder, [naam moeder], bestaat voor het grootste gedeelte uit PGB-inkomsten. Momenteel krijgt zij een WW-uitkering.
Het zaaknummer van LBIO is [zaaknummer].
Wij vertrouwen erop u voldoende te hebben geïnformeerd en wachten uw reactie af.
Met vriendelijke groet,
[namen eiseres en moeder eiseres]’
5.5.
De minister heeft het e-mailbericht van eiseres van 17 januari 2023 opgevat als een (nieuwe) aanvraag van eiseres om het inkomen van haar vader buiten beschouwing te laten. Met de brief van 6 juni 2023 heeft de minister eiseres verzocht om aanvullende informatie te verstrekken.
5.6.
Met de brief van 22 juni 2023 heeft eiseres de minister in gebreke gesteld vanwege het niet oppakken van het dossier over het buiten beschouwing laten van het inkomen van haar vader. In de brief staat onder andere:
‘Dit dossier loopt al vanaf 6 september 2019. De beslistermijn is al lang geleden overschreden. Dit dossier wordt maar niet opgepakt; ondanks de vele pogingen contact te leggen met DUO via telefoon en email.’en
‘(…) Daardoor heb ik het ook even moeten laten gaan en mijn behandeling bij Reinier van Arkel voortgezet alwaar ik lang moest wachten op inzage in mijn dossier om het ontbrekende stuk op uw verzoek te versturen naar DUO.’
5.7.
Met het besluit van 18 juli 2023 heeft de minister de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat eiseres de (bij brief van 6 juni 2023) gevraagde aanvullende informatie niet heeft verstrekt. Hiertegen heeft eiseres op 9 augustus 2023 bezwaar gemaakt. In haar e-mailbericht van die datum schrijft eiseres onder andere:
‘U bevestigt de aangetekende brief ook niet (die u wel hebt ontvangen aldus uw medewerker die wij vandaag hebben gebeld) met nogmaals ALLE stukken die wij in de afgelopen 6 jaar naar uw documentenafdeling hebben toegestuurd.’
5.8.
Met de brief van 7 november 2023 heeft de minister eiseres verzocht een recente verklaring van een deskundige naar hem te sturen. Daarop heeft eiseres op 7 december 2023 en 29 december 2023 gereageerd.
5.9.
Met de brief van 9 januari 2024 heeft de minister eiseres erover geïnformeerd dat zij met ingang van 1 februari 2021 een aanvullende beurs krijgt waarbij het inkomen van haar vader buiten beschouwing wordt gelaten en dat zij daarover binnenkort een Bericht krijgt. Dat is het bericht van 8 januari 2024 dat is vermeld in de ‘Inleiding’.
Standpunten van partijen
6.1.
Eiseres stelt zich kort samengevat op het standpunt dat voor de aanvullende beurs het inkomen van haar vader per een eerdere datum dan 1 februari 2021 moet worden losgekoppeld, namelijk voor haar hele studieperiode (vanaf 2018 tot en met 2022). Eiseres stelt dat zij al zes jaar bezig is (de rechtbank begrijpt sinds de aanvraag in 2019) met de aanvraag om het inkomen van haar vader buiten beschouwing te laten. Volgens eiseres heeft de minister daar niet of niet adequaat op gereageerd. Eiseres vindt het niet eerlijk dat de beslissing van de minister slechts twee jaar terugwerkt, tot 1 februari 2021.
6.2.
De minister stelt zich op het standpunt dat de ontkoppeling alleen kan plaatsvinden met een terugwerkende kracht van maximaal twee jaar. Dit standpunt wordt gebaseerd op artikel 6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000).
Omdat de aanvraag op 17 januari 2023 is ingediend, heeft de ontkoppeling volgens de minister terecht plaatsgevonden met ingang van 1 februari 2021.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister het e-mailbericht van 17 januari 2023 ten onrechte als een nieuwe aanvraag heeft aangemerkt. Het is vaste rechtspraak dat stukken moeten worden beoordeeld naar hun juridische strekking. [1] In haar e-mailberichten van 17 januari 2023 en 13 oktober 2020 en in de brief van 22 juni 2023 verwijst eiseres telkens impliciet of expliciet naar haar eerdere aanvraag van 6 september 2019. Dat had voor de minister aanleiding moeten zijn haar verzoek van 17 januari 2023 op te vatten als een verzoek om terug te komen van het besluit van 2 januari 2020. Tijdens de zitting heeft eiseres ook bevestigd dat haar e-mailbericht van 17 januari 2023 verband hield met haar aanvraag van 6 september 2019 en dat zij nog steeds wil dat het inkomen van haar vader voor haar hele studieperiode buiten beschouwing wordt gelaten. Dat e-mailbericht was dus gericht op het in het leven roepen van hetzelfde rechtsgevolg als waarop de eerdere aanvraag zag. De minister heeft niet onderkend dat het e-mailbericht van 17 januari 2023 een herhaalde aanvraag is en heeft dat e-mailbericht dus ten onrechte uitsluitend als nieuwe aanvraag beschouwd. Als gevolg daarvan heeft de minister het verzoek van 17 januari 2023 niet op juiste wijze beoordeeld. De minister had allereerst moeten beoordelen of er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als hij tot de conclusie was gekomen dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden, dan had hij vervolgens moeten beoordelen of het evident onredelijk is om niet terug te komen van het besluit van 2 januari 2020. Deze beoordeling heeft de minister niet gedaan.
7.2.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de minister vanwege het verloop van de aanvraag en de bezwaargronden van eiseres in bezwaar had moeten beoordelen of er redenen zijn de hardheidsclausule van artikel 11.5, eerste lid, van de Wsf 2000 toe te passen en af te wijken van artikel 6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bsf 2000. Met andere woorden had de minister moeten beoordelen of er omstandigheden zijn waardoor het inkomen van de vader van eiseres met verdere terugwerkende kracht dan twee jaar, dus over de periode vóór 1 februari 2021, buiten beschouwing moet worden gelaten. Hij heeft dat echter niet gedaan.
Conclusie en gevolgen
8.1.
Het bestreden besluit is in strijd met het motiveringsbeginsel. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om de minister in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij (voor zover nodig) met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet de minister het verzoek van 17 januari 2023 alsnog beoordelen als een herhaalde aanvraag. Als hij tot de conclusie komt dat er geen redenen zijn om terug te komen op het besluit van 2 januari 2020, dan moet de minister beoordelen of er redenen zijn de hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen de minister het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
8.2.
De minister moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als de minister gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van de minister. In beginsel, ook in de situatie dat de minister de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8.3.
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2013. [2]
8.4.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt de minister op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het motiveringsgebrek te herstellen;
- stelt de minister in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het motiveringsgebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:6
Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Wet studiefinanciering 2000
Artikel 3.14 Weigerachtige of onvindbare ouders
Op aanvraag van een student kan de aan hem toegekende aanvullende lening worden verstrekt in de vorm van een aanvullende beurs, indien er sprake is van een langdurig ernstig verstoorde verhouding tussen ouder en student of van onvindbaarheid van de ouder. Onder een langdurig ernstig verstoorde verhouding wordt in ieder geval niet begrepen een conflict van financiële aard dat verband houdt met de studie.
Indien het eerste lid toepassing vindt, is voor de berekening van de veronderstelde ouderlijke bijdrage van de andere ouder aan de student bedoeld in het eerste lid, artikel 3.9, tweede lid, derde volzin, van overeenkomstige toepassing. De hoogte van de aanvullende beurs van andere kinderen van beide ouders verandert hierdoor niet.
Bij algemene maatregel van bestuur worden in ieder geval criteria gegeven ter beoordeling van de vraag of sprake is van:
a. een situatie als bedoeld in het eerste lid, en
b. de voorwaarden waaronder de toekenning van de aanvraag geschiedt.
Artikel 11.5 Hardheidsclausule
Onze Minister kan voor bepaalde gevallen de wet en de daarop berustende bepalingen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
(…)
Besluit studiefinanciering 2000
Artikel 6 Algemeen
1. Aanspraak op aanvullende beurs als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, van de wet, voor wat betreft de aanvullende lening die voortvloeit uit de veronderstelde ouderlijke bijdrage van de weigerachtige of onvindbare ouder, bestaat in ieder geval, indien:
a. sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en student,
b. het gezag van de ouder is beëindigd op grond van artikel 266 of 267 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek,
c. de student geen contact met de ouder heeft,
d. sprake is van voor de student niet inbare alimentatie als bedoeld in titel 17 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, of
e. gegevens over de verblijfplaats van de ouder niet kunnen worden achterhaald.
2. Een aanvraag als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, van de wet wordt niet in behandeling genomen indien deze betrekking heeft op:
a. een periode die meer dan twee jaar voor het moment van aanvragen ligt, of
b. een periode waarover geen aanvullende beurs is aangevraagd.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1422