ECLI:NL:RBOBR:2024:5222
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van woning en vertegenwoordigingsbevoegdheid
In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 6 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning behandeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Meierijstad had de waarde van de woning vastgesteld op € 343.000, wat door eiser werd betwist. Eiser stelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de toestand van de woning, waaronder een gedateerde keuken en badkamer. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was en dat eiser niet in zijn bewijslast was geslaagd. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat eiser geen recht had op terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak benadrukt ook de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de gemachtigde van eiser, waarbij aanvankelijke twijfels door de rechtbank werden weggenomen na een onderbouwing door de gemachtigde. De rechtbank volgde de heffingsambtenaar in zijn standpunt dat er geen schending was van artikel 40 van de Wet WOZ, en dat de toevoeging van nieuwe vergelijkingsobjecten in de uitspraak op bezwaar geen aanleiding gaf voor een proceskostenvergoeding.