ECLI:NL:RBOBR:2024:5085
Rechtbank Oost-Brabant
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen van de werknemer en weigering tot overplaatsing
In deze zaak verzoekt de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door DJI, om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, hierna aangeduid als [verweerder]. De aanleiding voor het verzoek is een escalatie van een arbeidsgeschil tussen [verweerder] en zijn leidinggevenden, die voortkwam uit een rimpeling in de samenwerking met een directe collega. Ondanks pogingen van de werkgever om de samenwerking te verbeteren, waaronder het aanbieden van coaching, heeft [verweerder] geweigerd om hieraan deel te nemen en heeft hij zich onfatsoenlijk geuit tegenover zijn leidinggevenden. Dit leidde tot een verstoorde arbeidsrelatie, waardoor de werkgever niet langer kon vergen dat de arbeidsovereenkomst voortduurde.
De kantonrechter oordeelt dat het gedrag van [verweerder] verwijtbaar is en dat hij niet heeft ingegaan op redelijke voorstellen van de werkgever. De rechter wijst het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toe op de e-grond van artikel 7:669 lid 3 sub e BW, omdat herplaatsing binnen een redelijke termijn niet mogelijk is. De rechter concludeert dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van de werknemer, waardoor hij recht heeft op een transitievergoeding van € 39.892,22. De billijke vergoeding wordt afgewezen, omdat de ontbinding niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.