vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.258316.23
Datum uitspraak: 25 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1991] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 september 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 oktober 2023, te ’s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland,
openlijk, te weten, in of nabij een supermarkt, te weten Dunya, aan de [adres 2] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten:
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , en/of een of meer (onbekend gebleven) pers(o)on(en),
en/of een of meer goed(eren),
te weten winkelgoederen en/of de winkelinrichting,
door, meermalen, althans eenmaal,
- met (kracht) een sleutelbos tegen het hoofd en/of gezicht en/of wenkbrauw van die [slachtoffer 1] te gooien en/of te slaan en/of
- die [slachtoffer 1] vast te houden en/of te duwen en/of (vervolgens) met een (kapotte) waterpijp (van glas en/of ijzer, althans een metaalachtig materiaal) op het hoofd en/of gezicht en/of arm(en), althans op/tegen het lichaam, van die [slachtoffer 1] te slaan en/of te steken en/of
- die [slachtoffer 4] met een (kapotte) waterpijp (van glas en/of ijzer, althans een metaalachtig materiaal), op/tegen het hoofd, althans het lichaam te slaan en/of te zwaaien en/of
- voornoemd(e) perso(o)n(en) een mes, althans een scherp voorwerp, te tonen en/of stekende bewegingen te maken richting voornoemd(e) perso(o)n(en) met een mes, althans een steekvoorwerp, en/of
- voonoemd(e) perso(o)n(en) een puntige tang, althans een scherp voorwerp, te tonen en/of stekende bewegingen te maken richting voornoemd(e) perso(o)n(en) met een puntige tang, althans een steekvoorwerp, en/of
- die [slachtoffer 3] , met een mes, althans een scherp voorwerp, in/op/tegen de rug, althans het lichaam, te steken en/of duwen en/of
- met een puntige tang, althans een scherp voorwerp, in/tegen/op het lichaam van [slachtoffer 4] , te steken en/of zwaaien en/of
- met glas en/of metaal en/of een pan en/of een plastic fles, in elk geval (een) voorwerp(en), te gooien en/of slaan naar voornoemd(e) perso(o)n(en) en/of
- voornoemd(e) perso(o)n(en) te stompen en/of te slaan op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de armen, althans op/tegen het lichaam en/of
- de woorden toe te voegen: “Ik maak jou dood” en/of “Ik ben gekomen om jou te doden” en/of “ik ben gekomen om jouw broer te onthoofden”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
en/of door winkelgoederen en/of de winkelinrichting meermalen, althans eenmaal, kapot te slaan en/of te gooien.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte geen geweld heeft gepleegd en geen significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld van anderen. Verdachte had geen opzet op openlijke geweldpleging. Hij wist niets van de aanwezigheid van messen en er is geen sprake van het breken van een flesje. Verdachte heeft juist geprobeerd de partijen te scheiden en de situatie te sussen. De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat geen sprake was van een doodsbedreiging. Verdachte ontkent dit en er is geen steunbewijs dat hij die bedreiging daadwerkelijk heeft geuit.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Overwegingen over het bewijs
In artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht is strafbaar gesteld het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen. Hiervoor hoeft niet bewezen te worden dat van elke dader die bij groepsgeweld is betrokken zelf een gewelddadige handeling is uitgegaan. Voldoende is dat wordt bewezen dat elke dader opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het in vereniging plegen van openlijk geweld heeft gehad en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Tegelijkertijd drukken de woorden “in vereniging” uit dat er steeds sprake moet zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen degenen die bij het groepsgeweld zijn betrokken.
De rechtbank acht, anders dan de raadsvrouw, op grond van de bewijsmiddelen wel komen vast te staan dat verdachte geweld heeft gepleegd, dat hij opzet had op openlijke geweldpleging en dat hij een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld van anderen.
Verdachte heeft de eerste geweldshandeling gepleegd door met kracht een sleutelbos tegen het hoofd van de kassamedewerker [slachtoffer 1] te slaan. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 1] dat de sleutelbos hem heeft geraakt. Daarnaast blijkt uit de letselrapportage van de GGD dat [slachtoffer 1] een bloeduitstorting op zijn voorhoofd had en dat dit letsel goed past bij het slaan met de sleutelbos tegen het hoofd.
Vervolgens houdt verdachte de kassamedewerker vast, terwijl de neef van verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] , hem meerdere malen met een waterpijp op het hoofd slaat. De stelling van de raadsvrouw dat verdachte op dat moment tussenbeide kwam en probeerde de situatie te de-escaleren vindt geen ondersteuning in het dossier. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat volgens de politie op de beelden te zien is dat verdachte de kassamedewerker duwde, aan hem trok en met zijn vuisten sloeg.
Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat verdachte aan het bellen is. Dan komt een andere neef van verdachte, medeverdachte [medeverdachte 2] , ter plaatse met een mes. Het kan, ook gelet op de tijdslijn, niet anders dan dat verdachte zijn neef heeft opgetrommeld.
Verdachte distantieert zich vervolgens niet, maar gaat samen met zijn neven opnieuw naar binnen waar het geweld wordt voortgezet. Op zijn weg naar binnen slaat verdachte een flesje kapot. Verdachte wekt op geen enkele manier de indruk dat hij slechts uit het flesje wilde drinken zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard. Integendeel, hij houdt het flesje naar beneden vast en lijkt dit te willen gebruiken als wapen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte op geen enkel moment de-escalerend heeft gehandeld zoals door de raadsvrouw is aangevoerd. Zelfs als de geweldplegingen in de winkel zijn beëindigd, blijft verdachte zich nog ophouden voor de winkel.
De rechtbank acht ook, anders dan de raadsvrouw, komen vast te staan dat woordelijke bedreigingen zijn geuit. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van de aangevers en het toevoegen van dergelijke woorden past naar het oordeel van de rechtbank ook bij de boosheid, adrenaline en het vasthouden van wapens, kortom bij de agressie die verdachte en zijn medeverdachten hebben laten zien.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte opzet had op het in vereniging plegen van openlijk geweld en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Er was een nauwe en bewuste samenwerking tussen degenen die bij het groepsgeweld zijn betrokken.
De rechtbank verwerpt de verweren.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 4 oktober 2023 te ’s-Hertogenbosch openlijk, te weten in supermarkt Dunya aan de [adres 2] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en goederen, te weten winkelgoederen en/of de winkelinrichting, door
- met kracht een sleutelbos tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan en
- die [slachtoffer 1] vast te houden en te duwen en met een (kapotte) waterpijp (van glas en/of ijzer, althans een metaalachtig materiaal) op het hoofd en arm van die [slachtoffer 1] te slaan en
- die [slachtoffer 4] met een (kapotte) waterpijp (van glas en/of ijzer, althans een metaalachtig materiaal), tegen het hoofd te slaan en
- voornoemd(e) perso(o)n(en) een mes te tonen en stekende bewegingen te maken richting voornoemd(e) perso(o)n(en) met een mes en
- voonoemd(e) perso(o)n(en) een puntige tang te tonen en stekende bewegingen te maken richting voornoemd(e) perso(o)n(en) met een puntige tang en
- die [slachtoffer 3] met een mes in de rug te steken en
- met een puntige tang in het lichaam van [slachtoffer 4] te steken en
- met glas en metaal en een pan te gooien en/of slaan naar voornoemd(e) perso(o)n(en) en
- voornoemd(e) perso(o)n(en) te slaan op/tegen het lichaam en
- de woorden toe te voegen: “Ik maak jou dood” en/of “Ik ben gekomen om jou te doden” en/of “ik ben gekomen om jouw broer te onthoofden”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
en door winkelgoederen en de winkelinrichting kapot te slaan en/of te gooien.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 85 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden van een locatieverbod voor [slachtoffer 5] en een contactverbod met de aangevers, en daarnaast een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar eis rekening gehouden met de ernst van het feit, de rol die verdachte heeft gehad en de omstandigheid dat hij onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de rol van verdachte ten opzichte van de medeverdachten, de omstandigheid dat verdachte een first offender is, het reclasseringsrapport inhoudende een laag risico op recidive en geweld en geen pro-criminele houding, alsmede de transparante houding van verdachte bij de politie, reclassering en ter terechtzitting.
De raadsvrouw heeft verzocht geen gevangenisstraf op te leggen. Een dergelijke straf zou verdachte onevenredig hard treffen. Hij zou hierdoor zijn baan verliezen, met als gevolg dat zijn gezin in ernstige financiële problemen zou komen te verkeren.
De raadsvrouw heeft verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging in een supermarkt waarbij fors geweld is gebruikt tegen personen en goederen en waarbij bedreigingen zijn geuit. De rechtbank houdt rekening met de impact die het feit op de slachtoffers heeft gehad, zoals blijkt uit de toelichtingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en de slachtofferverklaring van [benadeelde 1] . De rechtbank houdt ook rekening met de impact die het feit moet hebben gehad op het aanwezige winkelend publiek. Dergelijke feiten versterken bovendien gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte het initiatief tot het strafbare feit heeft genomen door verhaal te gaan halen bij de kassamedewerker, door de eerste geweldshandeling te plegen en door zijn minderjarige neven daarin te betrekken. Verdachte heeft als volwassene het geweld niet gestopt toen zijn neef de kassamedewerker meerdere keren hard sloeg met een waterpijp, maar heeft zijn andere neef gebeld die vervolgens ter plaatse kwam met een mes en waardoor het geweld nog verder escaleerde. Verdachte neemt geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden. Hij toont geen zelfreflectie en wijst de slachtoffers aan als boosdoeners. De transparante houding van verdachte, waarop de raadsvrouw wijst, ziet de rechtbank dan ook niet.
De rechtbank houdt ook rekening met het door Reclassering Nederland omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 9 oktober 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Uit de gesprekken met de reclassering blijkt geen pro-criminele houding. Uit de OXREC blijkt een laag risico op recidive en geweld. We zien genoeg beschermende factoren op de diverse leefgebieden, waardoor een toezicht niet geïndiceerd is. Bij een veroordeling adviseren wij een straf zonder bijzondere voorwaarden. Wij zien geen reden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Betrokkene is in staat tot het uitvoeren van een werkstraf.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Het oriëntatiepunt voor openlijke geweldpleging, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, is een taakstraf voor de duur van 150 uren.
Gelet op de ernst van het feit en de strafverzwarende omstandigheden zal de rechtbank van het genoemde oriëntatiepunt afwijken en ook een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt en de officier van justitie bij de eis onvoldoende rekening heeft gehouden met de strafverzwarende omstandigheden.
De rechtbank zal een taakstraf opleggen voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis, indien verdachte de taakstraf niet (naar behoren) verricht. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal op de taakstraf in mindering worden gebracht, waarbij de rechtbank een in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid zal waarderen.
Om de ernst van het feit te benadrukken en om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen zal de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden opleggen met een proeftijd van 2 jaren. Aan deze voorwaardelijke straf zullen bijzondere voorwaarden, te weten een locatieverbod voor Supermarkt Dunya en een contactverbod met de slachtoffers, worden gekoppeld.
De rechtbank zal het tegen verdachte verleende geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen met ingang van heden.
De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [benadeelde 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] .
Door [benadeelde 1] is schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 12.629,35 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade. De gevorderde materiële schade betreft de posten eigen risico 2023 (€ 271,00), eigen risico 2024 (€ 385,00), eigen risico 2025 (€ 385,00), reiskosten gemaakt in het jaar 2024 (€ 123,35) en toekomstige reiskosten (€ 150,00), kosten kleding (€ 150,00) en huishoudelijke hulp (€ 2.665,00). De gevorderde immateriële schade bedraagt € 8.500,00. De vordering is ter terechtzitting toegelicht door de raadsman van de benadeelde partij.
Door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] zijn op de dag van de terechtzitting vorderingen benadeelde partij ingediend. De rechtbank heeft deze schriftelijke vorderingen zes minuten voor aanvang van de terechtzitting in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 2] ontvangen.
Door [slachtoffer 1] is schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 9.484,70 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade. De gevorderde materiële schade betreft de posten verlies aan verdienvermogen (€ 6.415,20), goederenschade Apple Watch, zilveren ketting, zilveren armband (€ 1.000,00), medische kosten eigen risico zorgverzekering
(€ 385,00) en medische kosten fysiotherapeutische behandelingen (€ 184,50). De gevorderde immateriële schade bedraagt € 1.500,00. Verder zijn proceskosten gevorderd tot een bedrag van € 4.682,70. De vordering is ter terechtzitting toegelicht door de gemachtigde van de benadeelde partij.
Door [slachtoffer 5] is schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 11.782,30 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het bedrag bestaat geheel uit materiële schade. De gevorderde materiële schade betreft de posten zes vernielde waterpijpen (€ 900,00), vijf vernielde winkelrekken (€ 1.250,00), factuur inzake weggegooide vleeswaren (€ 4.817,45), factuur inzake weggegooide groentewaren (€ 1.814,85) en kosten voor verrichte reparatiewerkzaamheden (€ 3.000,00). De vordering is ter terechtzitting toegelicht door de gemachtigde van de benadeelde partij.
De vorderingen benadeelde partij van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] zijn tijdens de behandeling ter terechtzitting mondeling ingediend. Door [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] is schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 500,00. Het bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [benadeelde 1] kan worden toegewezen voor wat betreft het eigen risico voor 2023 en 2024, de gemaakte reiskosten en een deel van de gevorderde immateriële schade. De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de toekomstige schade. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor kleding heeft de officier van justitie opgemerkt dat de rechtbank gebruik kan maken van haar schattingsbevoegdheid.
De officier van justitie heeft enkele algemene opmerkingen gemaakt ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] in verband met het late tijdstip van indiening van deze vorderingen. Zij heeft daarbij aangegeven dat zij de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] gelet op het late moment van indiening niet heeft kunnen bestuderen.
De officier van justitie heeft opgemerkt dat een vergoeding voor immateriële schade voor
[slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de rede ligt gelet op het door hen opgelopen letsel.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] opgemerkt dat het eigen risico in verband met ambulancevervoer voor toewijzing vatbaar is. Over de gevraagde vergoeding voor sieraden heeft de officier van justitie opgemerkt dat op beelden zichtbaar is dat het slachtoffer deze sieraden droeg ten tijde van het strafbare feit, maar dat een factuur ontbreekt. De officier van justitie heeft zich voor wat betreft het verlies aan verdienvermogen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 5] opgemerkt dat de rechtbank gebruik kan maken van haar schattingsbevoegdheid met betrekking tot de weggegooide vlees- en groentewaren, maar ook zou kunnen oordelen dat de vordering te ingewikkeld is om op te beslissen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk te verklaren in verband met de door haar bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat een rechtstreeks verband ontbreekt. Verdachte heeft namelijk geen enkel aandeel gehad in het veroorzaken van het letsel van de benadeelde partij.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw ten aanzien van de verzochte vergoeding voor huishoudelijke hulp aangevoerd dat de door de benadeelde partij uitgevoerde werkzaamheden in huis – klusjes en boodschappen – dermate gering waren dat het onredelijk zou zijn om hiervoor een vergoeding toe te kennen. Bovendien heeft de benadeelde partij niet voldoende onderbouwd dat het wegvallen van zijn bijdrage aan het huishouden daadwerkelijk tot extra kosten heeft geleid. Ten aanzien van de verzochte vergoeding voor immateriële schade heeft de raadsvrouw aangevoerd dat deze buiten proportie en onbillijk is. De raadsvrouw heeft verzocht om het bedrag te matigen naar
€ 1.000,00.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vorderingen van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk te verklaren, omdat een en ander zich niet verdraagt met de eisen van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM en een latere behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Zij heeft de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] gelet op het late tijdstip van indiening van de vorderingen niet zorgvuldig kunnen bestuderen. Zij kan daarom op dit moment slechts enkele opmerkingen maken.
De raadsvrouw heeft subsidiair verzocht de vordering van [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te verklaren, omdat een handtekening op het voegingsformulier ontbreekt. De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partij in de kosten voor rechtsbijstand niet-ontvankelijk te verklaren, omdat een partij niet onnodige kosten mag maken ter verhaal. Er moet rekening worden gehouden met de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij. Ook de post verlies aan verdienvermogen vindt de raadsvrouw niet-ontvankelijk. Er is geen verklaring van de Arboarts dat de benadeelde partij niet kan werken. Verder onderzoek naar deze posten levert een onevenredige belasting op van het strafproces.
De raadsvrouw heeft subsidiair verzocht de vordering van [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk te verklaren, omdat op dossierpagina 161 is aangegeven dat de supermarkt verzekerd is voor de schade terwijl dit niet wordt vermeld in de vordering benadeelde partij en nader onderzoek hiervan een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De raadsvrouw heeft verder opgemerkt dat een aantal posten niet met stukken onderbouwd is.
Het oordeel van de rechtbank.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een gedeelte van de gevorderde vergoeding voor materiële schade, te weten de posten eigen risico 2023 (€ 271,00), eigen risico 2024 (€ 385,00), reiskosten gemaakt in 2024 (€ 123,35) en kosten kleding (€ 150,00). Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering ten aanzien van deze posten voldoende onderbouwd.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de gevorderde materiële schade, te weten de post eigen risico 2025 (€ 385,00), toekomstige reiskosten (€ 150,00) en huishoudelijke hulp
(€ 2.665,00). Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze posten onvoldoende onderbouwd, waarbij de rechtbank in aanmerking heeft genomen dat de posten eigen risico 2025 en reiskosten toekomstige schade betreffen. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering in zoverre zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank acht ook toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een gedeelte van de gevorderde immateriële schade. Bij de beoordeling van de hoogte van de toe te kennen immateriële schade heeft de rechtbank gelet op uitspraken in andere zaken en de rechtbank acht, alles overziend, een bedrag van
€ 2.000,00 billijk. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft de meer gevorderde vergoeding voor immateriële schade. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank zal de toegewezen immateriële schade vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het bewezen verklaarde, te weten 4 oktober 2023, tot de dag der algehele voldoening. De toegewezen materiële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de laatste behandeling bij de psycholoog waarvoor reiskosten worden toegewezen, te weten 4 oktober 2024.
De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5]
Met de mogelijkheid tot het instellen van een vordering door benadeelde partijen heeft de wetgever beoogd binnen het strafproces te voorzien in - kort gezegd - een eenvoudige en laagdrempelige procedure die ertoe leidt dat personen die schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit zoveel mogelijk schadeloos worden gesteld. Indien echter de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechter een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de rechter bepalen dat die vordering in het geheel of ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen (artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv)).
Deze eenvoudige procedure biedt aan de benadeelde partij en de verdachte niet dezelfde processuele waarborgen als een gewone civielrechtelijke procedure, onder meer omdat in de context van de strafrechtelijke procedure ingevolge artikel 334 Sv slechts in beperkte mate plaats is voor bewijslevering. Dit bezwaar wordt echter in afdoende mate ondervangen door artikel 361, derde lid, Sv, welke bepaling mede in het licht van artikel 6, eerste lid, EVRM aldus moet worden uitgelegd dat zij de strafrechter tot niet-ontvankelijkverklaring verplicht indien hij niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren.
De rechtbank stelt vast dat de vorderingen van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] zijn ingediend voor het moment dat de officier van justitie het woord op de zitting voert. Deze vorderingen zijn, gelet op artikel 51g, derde lid, Sv, in zoverre tijdig ingediend.
De rechtbank moet er, zoals hiervoor overwogen, echter ook zeker van zijn dat de verdediging in voldoende mate in de gelegenheid is geweest om naar te voren te brengen wat zij als verweer tegen die vordering kan aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren.
De rechtbank is daar ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] niet zeker van. De rechtbank heeft daarbij gelet op het zeer late tijdstip van indiening van deze vorderingen, terwijl de vorderingen bovendien niet eenvoudig van aard zijn. Dat maakt dat de raadsvrouw onvoldoende in de gelegenheid is geweest om verweer tegen die vorderingen te kunnen voeren, zoals de raadsvrouw ook heeft gesteld. De rechtbank betrekt bij dit oordeel verder dat mevrouw El Irari zich al op 25 juli 2024 als gemachtigde heeft gesteld. Mevrouw El Irari is tijdens de zitting in de gelegenheid gesteld om toe te lichten waarom zij de vorderingen pas zo laat heeft ingediend. De door haar genoemde omstandigheid dat sprake was van miscommunicatie tussen haar en haar cliënten ziet de rechtbank niet als afdoende.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in hun vorderingen moeten worden verklaard. De benadeelde partijen kunnen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op de eenvoudige aard van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , acht de rechtbank die vorderingen wel ontvankelijk. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdediging ten aanzien van deze vorderingen in voldoende mate in de gelegenheid is geweest hiertegen verweer te voeren.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een deel van de verzochte vergoeding voor immateriële schade, te weten een bedrag van € 250,00. De rechtbank komt tot dit relatief lage bedrag, omdat de vorderingen naar het oordeel van de rechtbank niet goed zijn onderbouwd. De rechtbank acht een vergoeding wel toewijsbaar, omdat vaststaat dat de benadeelde partijen letsel hebben opgelopen. Als de schade die het gevolg is van een gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust (hier: het gepleegde geweld) nadeel omvat dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding onder meer indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank vindt een bedrag van € 250,00 billijk.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft de meer gevorderde vergoeding voor immateriële schade. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank zal de immateriële schadevergoeding vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Kostenveroordeling
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] veroordelen in de kosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, nu de vorderingen niet worden toegewezen. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelden hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor de toegewezen bedragen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hiervoor is vermeld.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of zijn mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen komt te vervallen en andersom, indien verdachte of zijn mededader hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
[slachtoffer 1]
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen ten behoeve van [slachtoffer 1] in die zin dat verdachte verplicht wordt tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 500,00, omdat vast staat dat [slachtoffer 1] als gevolg van het door verdachte gepleegde geweld lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, omdat verdachte dit strafbare feit met anderen heeft gepleegd.
Beslag.
Het dossier bevat een beslaglijst waarop een draadbuigtang, een mes en een waterpijp zijn vermeld. Verdachte heeft ter terechtzitting afstand gedaan van de op de beslaglijst vermelde goederen. Gelet op vorenstaande hoeft de rechtbank geen beslissing te nemen ten aanzien van het beslag.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 141 Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregelen.
Een
taakstrafvoor de duur van
200 urensubsidiair 100 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als
bijzondere voorwaarden: