ECLI:NL:RBOBR:2024:5023

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
24/1855
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering van de WOZ-waarde van een woning en de correctie op basis van ligging en overlast

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 14 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiser, eigenaar van een vrijstaande woning in [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 557.000, die door de heffingsambtenaar van de gemeente Best was vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de toestand en ligging van de woning, ondanks de bezwaren van eiser over overlast van de nabijgelegen ringweg en geplande bouwprojecten. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde op een juiste manier had vastgesteld en dat de ingebrekestelling van eiser prematuur was, waardoor er geen dwangsom verschuldigd was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees erop dat hij het recht heeft om in hoger beroep te gaan bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/1855

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

14 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Best, de heffingsambtenaar

(G.J. Vliem).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 14 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de heffingsambtenaar deelgenomen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank na onderbreking voor raadkameroverleg mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Motivering

1. Eiser is eigenaar van de woning, een vrijstaande woning, aan de [adres] in [woonplaats] met bouwjaar 1990. De woning bestaat uit een hoofdbouw van 155 m², een dakopbouw van 28 m², een vrijstaande garage van 24 m², een overkapping van 12 m² en een carport van
15 m². De grond bij de woning heeft een oppervlakte van 403 m².
2. De heffingsambtenaar heeft de WOZ -waarde van de woning per waardepeildatum
1 januari 2022 met de beschikking van 25 februari 2023 vastgesteld op € 557.000. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum waarbij ook de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) voor het kalenderjaar 2023 is bekend gemaakt. Met de uitspraak op bezwaar van 19 januari 2024 heeft de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde gehandhaafd.
3. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. In beroep is het aan de heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar hierin geslaagd.
3.1.
De heffingsambtenaar verwijst ter onderbouwing van de vastgestelde waarde naar de getaxeerde waarde van € 557.000, zoals opgenomen in de door hem overgelegde verweerschrift dat is opgesteld door taxateur G.J. Vliem. Daarin is de vergelijkingsmethode toegepast. Dat betekent in dit geval dat de woning is vergeleken met drie andere woningen, te weten [adres] , [adres] en [adres] , alle in [woonplaats] . Deze woningen worden de vergelijkingsobjecten genoemd. In de in het verweerschrift opgenomen waardematrix heeft de heffingsambtenaar de uit de transactiecijfers van de vergelijkingsobjecten afgeleide m²-prijzen gecorrigeerd voor de door hem benoemde waarderelevante verschillen.
3.2.
Eiser vindt dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de ligging van de woning. Eiser ervaart overlast van de nabijgelegen ringweg. Op de zitting heeft hij gezegd dat metingen bij zijn woning van de Stichting Best Duurzaam aantonen dat de landelijke normen inzake stikstof en geluid worden overschreden. Ook ervaart eiser overlast van een aantal bomen die in principe niet in de woonomgeving passen. Verder wijst eiser erop dat een “snel-fietspad” nabij de woning is gepland, dat volgens hem voor overlast zal zorgen. Ook zal het geplande bouwproject “[naam]” volgens eiser een aantasting van de privacy veroorzaken.
3.2.1.
Vooropstaat dat de rechtbank de vaststelling van de omvang van een correctie(factor) door een taxateur niet op ‘juistheid’ kan beoordelen. Dit is een taxatie-technische waardering en de vaststelling daarvan ligt op het terrein van een taxateur als de deskundige. De rechtbank waardeert een taxatierapport (als bewijsstuk) wel en kan de vaststelling – voor zover deze wordt betwist en wat in het kader van die betwisting wordt aangevoerd – bijvoorbeeld beoordelen op begrijpelijkheid. [1]
3.2.2.
De heffingsambtenaar heeft de ligging van de vergelijkingsobjecten gewaardeerd op gemiddeld (3) en van de woning op matig (2). Dat laatste was al bij de aanslagoplegging gedaan naar aanleiding van een bezwaar van eiser in voorgaand belastingjaar. Deze waardering heeft de heffingsambtenaar in beroep gehandhaafd wat ertoe heeft geleid dat de grondprijs met 10% – dus ruim € 23.000 – neerwaarts is gecorrigeerd. De heffingsambtenaar wijst erop dat de afstand van de woning tot de ringweg hemelsbreed 122 meter bedraagt en dat destijds verrichtte metingen geen aanleiding vormden om tussen de woning en de ringweg een geluidswal te plaatsen. Verder wijst de heffingsambtenaar erop dat iedere boom overlast kan geven, maar dat de passendheid van een boom in een bepaalde omgeving een subjectief element is dat geen aanleiding voor een waardevermindering kan zijn. Met betrekking tot het nog aan te leggen “snel-fietspad” wijst de heffingsambtenaar erop dat ter plaatse nu al sprake is van diverse verkeersbewegingen met optrekkend en afremmend verkeer en dat dit niet zal veranderen. Tot slot is voor het geplande bouwproject “[naam]” nog geen bestemmingsplan vastgesteld en is geen omgevingsvergunning afgegeven. De geplande hoogbouw die onderdeel uitmaakt van dit plan zal dusdanig ver van de woning worden gerealiseerd dat van de door eiser gevreesde aantasting van zijn privacy geen sprake is. De heffingsambtenaar vindt dat met inachtneming van de hiervoor genoemde liggingscorrectie voldoende rekening is gehouden met de ligging van de woning. De rechtbank kan dat volgen.
3.3.
Eiser vindt dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase niet inhoudelijk is ingegaan op de(zelfde) door hem aangedragen argumenten. Hij zegt dat hem niets anders restte dan beroep in te stellen. De rechtbank begrijpt dit standpunt zo dat eiser daarom wil dat de heffingsambtenaar het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank overweegt dat in de uitspraak op bezwaar concreet op de door eiser aangedragen argumenten is ingegaan. Dat eiser de reactie van de heffingsambtenaar kennelijk niet overtuigend vond is iets anders. Het staat eiser vrij om dat geschil vervolgens aan de rechtbank voor te leggen, maar dat was voor hem dus niet nodig om (alsnog) een inhoudelijke reactie van de heffingsambtenaar op zijn bezwaargronden te krijgen. Die had hij namelijk al met de uitspraak op bezwaar.
4. Eiser zegt dat hij de heffingsambtenaar op 2 januari 2024 in gebreke heeft gesteld, omdat die nog niet op zijn bezwaarschrift had beslist. De heffingsambtenaar wijst erop dat hij op 27 december 2023 de beslistermijn tijdig heeft verlengd met zes weken. De betreffende brief is door hem ook op die datum verzonden. Eiser stelt de verzenddatum op zich niet ter discussie, maar wijst erop dat hij die brief pas op 3 januari 2024 heeft ontvangen en dat daarom de heffingsambtenaar te laat was met het verlengen van de beslistermijn. Omdat de heffingsambtenaar niet binnen twee weken na de ingebrekestelling alsnog op het bezwaar heeft beslist, vind eiser dat de heffingsambtenaar een dwangsom is verschuldigd. De rechtbank volgt dat niet. Nu niet ter discussie staat dat de brief waarmee de heffingsambtenaar de beslistermijn heeft verlengd is verzonden op 27 december 2023 is die termijn tijdig verlengd. Dat eiser die brief pas op 3 januari 2024 heeft ontvangen is daarvoor niet van belang. Dit betekent dat de ingebrekestelling van eiser op 2 januari 2024 prematuur was en reeds om die reden heeft de heffingsambtenaar geen dwangsom verbeurd.
5. Omdat het beroep ongegrond is, is er voor een veroordeling in de proceskosten geen aanleiding.
De rechter deelt mede dat van deze uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt dat binnen twee weken aan partijen zal worden toegestuurd.
De rechter wijst erop dat partijen het recht hebben om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Het hoger beroep moet zijn ingesteld binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2024 door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C.W. Emmen, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 9 november 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3914.