In deze zaak vorderen de eisers, de kinderen van de overleden pachter, de ontbinding van een pachtovereenkomst die hun vader in 1993 met de gedaagde had gesloten. De gedaagde heeft het gepachte perceel landbouwgrond in [plaats] niet bedrijfsmatig gebruikt, heeft zijn onderhoudsverplichtingen niet nagekomen, heeft geen pacht betaald sinds het overlijden van de vader in 2004 en heeft het perceel in onderpacht gegeven zonder toestemming. De rechtbank heeft op 17 oktober 2024 geoordeeld dat de gedaagde tekortschiet in zijn verplichtingen en dat de pachtovereenkomst ontbonden moet worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde geen verweer heeft gevoerd tegen de tekortkomingen, maar zich beroept op verjaring en rechtsverwerking. De rechtbank heeft deze verweren verworpen, omdat de verplichtingen tot bedrijfsmatig gebruik en onderhoud voortdurende verplichtingen zijn en verjaring niet aan de orde is. De rechtbank heeft de gedaagde voorwaardelijk veroordeeld tot ontruiming van het perceel, afhankelijk van de uitkomst van een lopende verdelingsprocedure van de nalatenschap. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.