Op 24 september 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een faillissementsuitkering op basis van de Werkloosheidswet. Eiser, die in verband met het faillissement van zijn werkgever een uitkering had aangevraagd, was in beroep gegaan tegen een besluit van het UWV. Dit besluit weigerde de vergoeding van 96 ADV-uren en de eindejaarsuitkering over een bepaalde periode. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV terecht de vergoeding voor de ADV-uren had afgewezen, omdat eiser niet het volledige jaar 2023 voor zijn werkgever had gewerkt en er geen bewijs was van opgebouwde ADV-uren uit voorgaande jaren. Het UWV had echter wel een deel van de ADV-uren vergoed, wat de rechtbank als redelijk beschouwde. Eiser was het niet eens met de uitkomst en stelde dat het UWV hem onterecht had benadeeld door niet meer uren te vergoeden. De rechtbank oordeelde dat het UWV de juiste procedure had gevolgd en dat er geen onredelijke uitkomst was ontstaan. Wat betreft de eindejaarsuitkering oordeelde de rechtbank dat deze uitkering niet in verband stond met een specifieke gebeurtenis, maar een eenmalige uitkering was die over een bepaalde periode werd opgebouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde het UWV tot betaling van de proceskosten van eiser en het griffierecht. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen hebben het recht om in hoger beroep te gaan.