ECLI:NL:RBOBR:2024:4527

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
71/049033-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van invoer van THC en cocaïne met procesafspraken

Op 30 september 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van THC naar Nederland en het voorbereiden van de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 38 maanden, met aftrek van voorarrest. De zaak was aanhangig gemaakt op basis van een dagvaarding van 5 oktober 2023, en de rechtbank heeft de procesafspraken die tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie waren gemaakt, integraal gevolgd. De verdachte was bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. van Wijk, en heeft kennisgenomen van de inhoud van de overeenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vrijwillig en met voldoende informatie heeft ingestemd met de procesafspraken, die onder andere inhielden dat de verdachte geen verklaring hoefde af te leggen in zijn eigen strafzaak.

De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van THC en het voorbereiden van de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en heeft geoordeeld dat een gevangenisstraf van 38 maanden recht doet aan de zaak. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. L. Soeteman als voorzitter en de leden mr. T. Kraniotis en mr. E. Boersma, in aanwezigheid van griffier mr. I.J.M. Weemers.

Uitspraak

verkort vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Strafrecht
Onderzoek: 26Stroud
Parketnummer: 71.049033.23
Datum uitspraak: 30 september 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] op [1970] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen, locatie Eikenlaan.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 oktober 2023, 10 januari 2024, 29 februari 2024, 21 maart 2024, 23 mei 2024, 15 augustus 2024 en 30 september 2024. In deze zaak is een overeenkomst tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie vastgesteld betreffende procesafspraken (hierna: de overeenkomst).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 oktober 2023.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 oktober 2022 tot en met 7 december 2022 te Capelle aan den IJssel en/of Almere en/of een of meer (overige) plaatsen in Nederland en/of een of meer plaatsen in de Verenigde Staten tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een of meerdere hoeveelheden van een of meerdere materialen bevattende tetrahydrocannabinol (THC), zijnde tetrahydrocannabinol, en/of een of meerdere hoeveelheden van een of meerdere materialen bevattende hennep en/of hasjiesj, (telkens) (een) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijsten I en/of II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2022 tot een met 3 februari 2023 te Capelle aan den IJssel en/of Amsterdam en/of een of meer (overige) plaatsen in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
-een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
-zich en/of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
-voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s)wisten of ernstige redenen had/hadden om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
- een of meerdere (crypto)telefoon(s) voorhanden gehad en/of
- (via die (crypto)telefoon(s)) onder meer gecommuniceerd over

1. De aan- en verkoopprijzen die gangbaar zijn voor de aan- en verkoop van (kilo’s) cocaïne en/of

2. De verkoop en/of het vervoer (vanuit Ecuador) van (vermoedelijk) cocaïne, althans een of meer middelen als bedoeld in lijst I van de Opiumwet, in/naar Sint-Petersburg en/of

3. (Het regelen van) een deklading voor het vervoer van en/of het heimelijk vervoeren van (vermoedelijk) cocaïne, althans een of meer middelen als bedoeld in lijst I van de Opiumwet en/of

4. (Het regelen en/of betalen van) gecorrumpeerde (haven)medewerkers.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De beoordeling van de overeenkomst tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie betreffende procesafspraken.
De rechtbank is bij de beoordeling van de overeenkomst uitgegaan van het kader dat de Hoge Raad heeft gegeven in het arrest van 27 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1252).
De rechtbank stelt vast dat de verdachte bij de totstandkoming van de overeenkomst werd bijgestaan door raadsman mr. J. van Wijk en dat de verdachte kennis heeft genomen van de inhoud van die overeenkomst.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen weten dat de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering leidend zijn bij de beoordeling van de tenlastelegging en dat de rechtbank geen partij is bij en niet is gebonden aan de gemaakte procesafspraken. De rechtbank heeft kennisgenomen van de procesafspraken die de verdachte en zijn raadsman met de officier van justitie hebben gemaakt. De in de overeenkomst vastgelegde afspraken en de consequenties daarvan zijn door de rechtbank met de verdachte besproken. De verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd de inhoud van de overeenkomst en de procesrechtelijke gevolgen hiervan te kennen, te begrijpen en hiermee in te stemmen.
De rechtbank constateert dat de verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De rechtbank stelt vast dat de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen geen afbreuk doet aan het aan de verdachte op grond van artikel 6 EVRM toekomende recht op een eerlijk proces.
De procesafspraken houden – zakelijk weergegeven – het volgende in.
De officier van justitie zal in deze zaak:
  • ter terechtzitting een bewezenverklaring vorderen voor het ten laste gelegde onder feit 1 en feit 2;
  • ter terechtzitting een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vorderen voor de duur van 38 maanden met aftrek van het voorarrest;
  • de verdachte in het kader van onderzoek 26Stroud niet voor andere feiten (gaan) vervolgen dan in deze overeenkomst vastgesteld;
  • geen ontneming in het onderzoek 26Stroud vorderen;
  • zich niet verzetten tegen een voorwaardelijke invrijheidstelling, detentiefasering en/of (bijzondere) verloven, tenzij het gedrag van de verdachte gedurende detentie daartoe aanleiding geeft.
De verdachte zal in deze zaak:
  • geen nieuwe onderzoekswensen indienen (waarbij is opgemerkt dat de reeds ingediende onderzoekswensen vóór de inhoudelijke behandeling van deze zaak zullen zijn uitgevoerd);
  • geen bewijsverweren, strafmaatverweren of andere verweren voeren;
  • aanwezig zijn bij de inhoudelijke zitting.
De verdachte heeft gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht. Overeengekomen is dat de verdachte geen verklaring hoeft af te leggen in zijn eigen strafzaak.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 30 september 2024 de officier van justitie en de verdediging erop gewezen dat op pagina 1 van de overeenkomst is opgenomen dat de verdachte onder feit 1 wordt vervolgd voor (kort gezegd) medeplegen van import van THC-snoepjes vanuit de Verenigde Staten naar Nederland in de periode van 19 oktober 2022 tot en met 10 december 2022, terwijl in de tenlastelegging en de voorgestelde bewezenverklaring op pagina 6 van de overeenkomst de periode van 19 oktober 2022 tot en met 7 december 2022 is opgenomen.
Door de officier van justitie is ter terechtzitting aangevoerd dat conform de tenlastelegging moet worden uitgegaan van 7 december 2022 als einddatum. De raadsman heeft daarmee ingestemd.

De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen.

Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring en eventuele bewijsoverwegingen opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.
De officier van justitie en de verdediging hebben te kennen gegeven dat zij afzien van hoger beroep indien de bewezenverklaring en strafoplegging door de rechtbank conform de overeenkomst plaatsvindt.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat
1.
hij op een of meer tijdstippen inof omstreeksde periode van 19 oktober 2022 tot en met 7 december 2022 te Capelle aan den IJssel en/of Almere en/of een of meer (overige) plaatsen in Nederland en/of een of meer plaatsen in de Verenigde Staten tezamen en in vereniging met een of meer anderen,althans alleen,opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een of meerdere hoeveelheden van een of meerdere materialen bevattende tetrahydrocannabinol (THC), zijnde tetrahydrocannabinol, en/of een of meerdere hoeveelheden van een of meerdere materialen bevattende hennep en/of hasjiesj, (telkens) (een)middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijstenIen/of II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een of meer tijdstippen inof omstreeksde periode van 1 oktober 2022 tot een met 3 februari 2023 te Capelle aan den IJssel en/of Amsterdam en/of een of meer (overige) plaatsen in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer ander(en),althans alleen,om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijktelen, bereiden, bewerken, verwerken,verkopen, afleveren, verstrekken, vervoerenen/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengenvan een of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
-een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
-zich en/of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
-voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s)wisten of ernstige redenen had/hadden om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
- een of meerdere (crypto)telefoon(s) voorhanden gehad en/of
- (via die (crypto)telefoon(s)) onder meer gecommuniceerd over

1. De aan- en verkoopprijzen die gangbaar zijn voor de aan- en verkoop van (kilo’s) cocaïne en/of

2. De verkoop en/of het vervoer (vanuit Ecuador) van (vermoedelijk) cocaïne, althans een of meer middelen als bedoeld in lijst I van de Opiumwet, in/naar Sint-Petersburg en/of

3. (Het regelen van) een deklading voor het vervoer van en/of het heimelijk vervoeren van (vermoedelijk) cocaïne, althans een of meer middelen als bedoeld in lijst I van de Opiumwet en/of

4. (Het regelen en/of betalen van) gecorrumpeerde (haven)medewerkers.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft, overeenkomstig de tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie gesloten overeenkomst, ten aanzien van feit 1 en feit 2 gevorderd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen inhoudelijk strafmaatverweer gevoerd en heeft de rechtbank verzocht ook wat de strafmaat betreft aan te sluiten bij de overeenkomst.
Het oordeel van de rechtbank.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna twee maanden schuldig gemaakt aan (kort gezegd) het in vereniging invoeren vanuit de Verenigde Staten naar Nederland van tetrahydrocannabinol (in de vorm van snoepjes met THC-olie erin verwerkt). Daarnaast heeft hij gedurende een periode van ongeveer vier maanden in vereniging strafbare voorbereidingshandelingen gepleegd gericht op een transport van ongeveer 500 kilogram cocaïne vanuit Ecuador naar Sint Petersburg in Rusland.
De rechtbank heeft acht geslagen op de afspraken in de overeenkomst en de daaruit voortvloeiende door de verdachte aanvaarde strafeis van de officier van justitie. De rechtbank heeft de uitkomst hiervan beschouwd in het licht van de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Hierbij zijn ook het wettelijke strafmaximum, de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte betrokken.
Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel niet worden volstaan met een andere straf dan een straf die vrijheidsbeneming medebrengt.
Tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie zijn in de overeenkomst ten aanzien van feit 1 en feit 2 een strafeis van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden met aftrek van het voorarrest overeengekomen. De rechtbank is van oordeel dat deze straf recht doet aan deze zaak, waarbij zowel het belang van de verdachte als dat van de maatschappij geëerbiedigd wordt. De rechtbank zal de verdachte daarom veroordelen tot de straf zoals de verdachte en het Openbaar Ministerie die in de overeenkomst hebben afgesproken.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

De uitspraak.

De rechtbank:
verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor onder feit 1 en feit 2 bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van het voorbereiden en/of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of zich en/of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en/of voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:

* een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden;

beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan de verdachte opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Soeteman, voorzitter,
mr. T. Kraniotis en mr. E. Boersma, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 30 september 2024.