ECLI:NL:RBOBR:2024:4525

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
82/023327-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Visfraudezaak met procesafspraken tussen verdachte en het Openbaar Ministerie

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is de verdachte aangeklaagd voor meerdere overtredingen van visserijwetgeving, waaronder visfraude. De rechtbank heeft op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 17 september 2024. De zaak betreft een overeenkomst tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie over procesafspraken en een afdoeningsvoorstel, dat integraal door de rechtbank is gevolgd. De tenlastelegging omvat verschillende feiten van visfraude, waarbij de verdachte op meerdere data in 2022 en 2023 in strijd heeft gehandeld met EU-verordeningen en nationale wetgeving door vangsten van vissoorten te verhandelen die kleiner waren dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan verschillende vormen van visfraude, wat heeft geleid tot een verzwakking van de concurrentiepositie van legale vissers en vishandelaren. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft een geldboete opgelegd van in totaal € 82.500,-, alsook de onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen vis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 82.023327.23
Datum uitspraak: 01 oktober 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

gevestigd te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 september 2024.
In deze zaak is tussen verdachte en het Openbaar Ministerie een overeenkomst gesloten betreffende procesafspraken en een afdoeningsvoorstel. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van en 26 augustus 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 april 2022 tot en met 25 maart 2023 te Vlissingen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
meermaals, althans eenmaal, in strijd heeft gehandeld met artikel 15 lid 11 van de Verordening (EU) nr. 1380/2013 (Basisverordening),
door er (telkens) niet voor te zorgen dat voor soorten waarvoor de aanlandingsverplichting in de zin van artikel 15 lid 1 van de Basisverordening gold, het gebruik van vangsten van soorten die kleiner waren dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, beperkt werd tot andere doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie, waaronder vismeel, visolie, diervoeder, levensmiddelenadditieven, geneesmiddelen en cosmetica,
aangezien zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
- op of omstreeks 2 april 2022 20 (vuilnis)zakken en/of 10 kratten met daarin in elk geval vangsten van de soort tong, althans vangsten van één of meer vissoorten, welke vangst(en) kleiner was/waren dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte (van 24 centimeter), heeft/hebben afgenomen en/of overgeladen van het unievissersvaartuig TX-38;
- op of omstreeks 17 september 2022 8 kratten met daarin in elk geval vangsten van de soort tong, althans vangsten van één of meer vissoort(en), welke vangst(en) kleiner was/waren dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte (van 24 centimeter), heeft/hebben afgenomen en/of overgeladen van het unievissersvaartuig TX-38;
- op of omstreeks 27 januari 2023 41 plastic zakken met vangsten van de soort tong, welke vangsten (grotendeels) kleiner waren dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte (van 24 centimeter), heeft/hebben afgenomen en/of overgeladen van het/de unievissersvaartuig(en) TX-38 en/of ARM-20 en/of ARM-46;
- op of omstreeks 17 februari 2023 62 vuilniszakken en/of 11 kratten met vangsten van de soort tong, welke vangsten (grotendeels) kleiner waren dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte (van 24 centimeter), heeft/hebben afgenomen en/of overgeladen van het/de unievissersvaartuig(en) ARM-20 en/of Z- 296 en/of VLI-25, en/of
- op of omstreeks 25 maart 2023 28 (vuilnis)zakken en/of 15 kratten met daarin in elk geval vangsten van de soort tong, althans vangsten van één of meer vissoorten, welke vangst(en) kleiner was/waren dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte (van 24 centimeter), heeft/hebben afgenomen en/of overgeladen van het/de unievissersvaartuig(en) TX-38 en/of VL1- 25,
welke voornoemde vangsten zij, verdachte, en/of haar mededader(s) vervolgens (telkens) heeft/hebben vervoerd naar haar, verdachtes, vishandel en/of afnemers (viswinkels en/of restaurants) in België,
zijnde een overtreding van een voorschrift dat in de verordening (EG) nr. 1005/2008, in elk geval in een EU-verordening ter uitvoering waarvan het strekt, als ernstige inbreuk wordt aangemerkt;
T.a.v. feit 2:
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 maart 2022 tot en met 7 april 2023 te Vlissingen, in elk geval in Nederland,
al dan niet opzettelijk,
meermaals, althans eenmaal, in strijd heeft gehandeld met artikel 39 lid 1 van Verordening (EG) Nr. 1005/2008,
door (telkens) als de aan de jurisdictie van een lidstaat, te weten Nederland, onderworpen onderdaan, [bedrijf] te ondersteunen door visserijproducten die afkomstig zijn van [bedrijf] tegen betaling af te nemen en/of te verhandelen,
aangezien zij, verdachte, die visserijproducten rechtstreeks heeft besteld bij en/of tegen betaling heeft afgenomen en/of heeft overgeladen van het/de vissersvaartuig(en) TX-38 en/of VLI-25 en/of ARM-20 en/of SCH-45 en/of H-144 en/of ARM-44 en/of PW-447 en/of LT-295 en/of Z-296 en/of ARM-22 (zie tabel 15.2 op p. 84-85 van Zaaksdossier [verdachte] ),
welke vissersvaartuigen I00-visserij (als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1005/2008) hebben bedreven,
zijnde een overtreding van een voorschrift dat in de verordening (EG) nr. 1005/2008, in elk geval in een EU-verordening ter uitvoering waarvan het strekt, als ernstige inbreuk wordt aangemerkt;
T.a.v. feit 3:
zij op of omstreeks 17 februari 2023 te Vlissingen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
heeft gehandeld in strijd met artikel 11, eerste lid van de Verordening vangstmogelijkheden (EU 2023/194),
door 387,5 kilogram, althans een (grote) hoeveelheid, zeebaars die gevangen is in ICES-sector 4c en/of ICES-deelgebied 7, in elk geval (gedeeltelijk) met de vissersvaartuigen ARM-20 en/of Z-296 en/of VL1-25, in elk geval met vissersvaartuigen van de Unie,
over te laden en/of te verplaatsen,
zijnde een overtreding van een voorschrift dat in de verordening (EG) nr. 1005/2008, in elk geval in een EU-verordening ter uitvoering waarvan het strekt, als ernstige inbreuk wordt aangemerkt;
T.a.v. feit 4:
zij op of omstreeks 27 januari 2023 en/of 17 februari 2023 te Vlissingen, in elk geval in Nederland,
meermaals, althans eenmaal, heeft gehandeld in strijd met artikel 58 lid 1 van Verordening (EG) Nr. 1224/2009,
immers was/waren
A. op of omstreeks 27 januari 2023- (ongeveer) 41 plastic zakken met tong, en/of- (ongeveer) 8 kratten met zeebaars, en/of
B. op of omstreeks 17 februari 2023- (ongeveer) 62 plastic zakken en/of 11 kisten met tong;- (ongeveer) een plastic zak met tarbot;- (ongeveer) 2 kisten met rog(vleugels);- (ongeveer) 9 kisten met inktvis, en/of- (ongeveer) 17 kisten en/of een plastic zak met zeebaars,
in ieder geval één of meer partij(en) visserij- en aquacultuurproducten,
(telkens) niet in alle stadia van de productie, de verwerking en/of de distributie, vanaf de vangst tot en met de detailhandel traceerbaar.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Overwegingen met betrekking tot de overeenkomst.

Totstandkoming.
De officier van justitie en de verdediging hebben een overeenkomst gesloten, inhoudende procesafspraken en een afdoeningsvoorstel. Deze overeenkomst is op 29 mei 2024 door de officier van justitie ondertekend en op 12 juni 2024 namens verdachte. De rechtbank is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van die overeenkomst. De officier van justitie en de verdediging hebben gezamenlijk een voorstel voor afdoening van de zaak aan de rechtbank voorgelegd.
Inhoud afspraken.
De overeenkomst houdt in een bewezenverklaring en een strafoplegging, zoals hierna omschreven:
  • bewezenverklaard kan worden het tenlastegelegde onder 1, 2, 3 en 4;
  • de officier van justitie eist voor de feiten onder 1, 2 en 3 een geldboete van
€ 75.000,-;
- voor de tweetal overtredingen tenlastegelegd onder feit 4 eist de officier van justitie twee geldboetes van elk € 2.500,-.
Verder is overeengekomen dat:
  • het Openbaar Ministerie zich ervoor zal inspannen dat de zaak snel op zitting zal worden ingepland;
  • de verdachte aanwezig zal zijn bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak;
  • de verdediging afziet van het indienen van onderzoekswensen;
  • de verdediging geen bewijsverweren zal voeren;
  • de verdachte verklaart dat de voorwerpen als opgenomen in bijlage 4 die bij haar klassiek in beslag zijn genomen, aan haar toebehoren en voorwerpen betreffen met behulp van welke de feiten zijn begaan en/of voorbereid;
  • de verdachte zich niet zal verzetten tegen de verbeurdverklaring van voornoemd klassiek beslag;
  • de verdachte aangeeft betalingsbereid te zijn, in staat te zijn tot betaling en geen draagkrachtverweer te zullen voeren voor wat betreft haar financiële verplichtingen voorvloeiende uit de strafzaak;
  • de verdachte ermee instemt dat een afschrift van de overeenkomst (en bijlage(n)) aan het Centraal Justitieel Incassobureau zal worden verstrekt;
  • de verdachte zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken;
indien de rechtbank in haar vonnis niet wezenlijk afwijkt van de procesafspraken wordt het belang bij het instellen van hoger beroep voor beide partijen in redelijkheid geacht te zijn vervallen.
Oordeel rechtbank.
De rechtbank is bij haar beoordeling van de procesafspraken en het afdoeningsvoorstel uitgegaan van het kader dat de Hoge Raad heeft gegeven in zijn arrest van 27 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1252).
De rechtbank constateert dat de gemaakte afspraken er blijk van geven dat partijen ervan doordrongen zijn dat de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering leidend zijn bij de beoordeling van de tenlastelegging. Ook wordt tot uitdrukking gebracht dat partijen onderkennen dat de rechtbank geen partij is bij en niet is gebonden aan de gemaakte procesafspraken en het afdoeningsvoorstel. Tevens heeft de rechtbank dit ter terechtzitting van 17 september 2024 met partijen besproken.
De rechtbank stelt verder vast dat de verdachte bij de totstandkoming van de procesafspraken en het afdoeningsvoorstel is bijgestaan door haar raadsman.
De rechtbank heeft tijdens de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting op 17 september 2024 de overeenkomst en de consequenties daarvan met de vertegenwoordigers van verdachte besproken. De vertegenwoordigers hebben ten overstaan van de rechtbank expliciet bevestigd de inhoud van de gemaakte afspraken en de procesrechtelijke gevolgen hiervan te kennen, te begrijpen en hiermee in te stemmen.
De rechtbank stelt op basis van het verhandelde ter terechtzitting vast dat de vertegenwoordigers van verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl zij zich bewust zijn van de rechtsgevolgen, zijn gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan de procesafspraken en de voorgestelde afdoening en daarmee afstand te doen van bepaalde verdedigingsrechten. De wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen doet daarnaast geen afbreuk aan het aan verdachte op grond van artikel 6 EVRM toekomende recht op een eerlijk proces.
Conclusie
De rechtbank ziet met betrekking tot de bewezenverklaring geen aanleiding om van het afdoeningsvoorstel af te wijken. Dit betekent dat de rechtbank het tenlastegelegde onder 1 tot en met 4 wettig en overtuigend bewezen acht.

De bewijsmiddelen.

Als tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:
T.a.v. feit 1:
op tijdstippen in de periode van 2 april 2022 tot en met 25 maart 2023 te Vlissingen, tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk,
meermaals in strijd heeft gehandeld met artikel 15 lid 11 van de Verordening (EU) nr. 1380/2013 (Basisverordening),
door er telkens niet voor te zorgen dat voor soorten waarvoor de aanlandingsverplichting in de zin van artikel 15 lid 1 van de Basisverordening gold, het gebruik van vangsten van soorten die kleiner waren dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, beperkt werd tot andere doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie, waaronder vismeel, visolie, diervoeder, levensmiddelenadditieven, geneesmiddelen en cosmetica,
aangezien zij en haar mededaders
- op 2 april 2022 20 (vuilnis)zakken en 10 kratten met daarin in elk geval vangsten van de soort tong, welke vangsten kleiner waren dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte (van 24 centimeter), hebben afgenomen en/overgeladen van het unievissersvaartuig TX-38;
- op 17 september 2022 8 kratten met daarin in elk geval vangsten van de soort tong, welke vangsten kleiner waren dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte (van 24 centimeter), hebben afgenomen en/of overgeladen van het unievissersvaartuig TX-38;
- op 27 januari 2023 41 plastic zakken met vangsten van de soort tong, welke vangsten grotendeels kleiner waren dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte (van 24 centimeter), hebben afgenomen en/of overgeladen van de unievissersvaartuigen TX-38 en ARM-20 en ARM-46;
- op 17 februari 2023 62 vuilniszakken en 11 kratten met vangsten van de soort tong, welke vangsten (grotendeels) kleiner waren dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte (van 24 centimeter), hebben afgenomen en/of overgeladen van het/de unievissersvaartuig(en) ARM-20 en/of Z-296 en/of VLI-25, en
- op 25 maart 2023 28 (vuilnis)zakken en 15 kratten met daarin in elk geval vangsten van de soort tong, welke vangsten kleiner waren dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte (van 24 centimeter), hebben afgenomen en/of overgeladen van het/de unievissersvaartuig(en) TX-38 en/of VLI-25,
welke voornoemde vangsten zij telkens heeft vervoerd naar haar vishandel en/of afnemers (viswinkels en/of restaurants) in België,
zijnde een overtreding van een voorschrift dat in de verordening (EG) nr. 1005/2008 als ernstige inbreuk wordt aangemerkt;
T.a.v. feit 2:
op tijdstippen in de periode van 12 maart 2022 tot en met 7 april 2023 te Vlissingen,
opzettelijk,
meermaals in strijd heeft gehandeld met artikel 39 lid 1 van Verordening (EG) Nr. 1005/2008,
door telkens als de aan de jurisdictie van een lidstaat, te weten Nederland, onderworpen onderdaan, [bedrijf] te ondersteunen door visserijproducten die afkomstig zijn van [bedrijf] tegen betaling af te nemen en/of te verhandelen,
aangezien zij die visserijproducten rechtstreeks heeft besteld bij en/of tegen betaling heeft afgenomen en/of heeft overgeladen van de vissersvaartuigen TX-38 en/of VLI-25 en/of ARM-20 en/of SCH-45 en/of H-144 en/of ARM-44 en/of PW-447 en/of LT-295 en/of Z-296 en/of ARM-22,
welke vissersvaartuigen [bedrijf] (als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1005/2008) hebben bedreven,
zijnde een overtreding van een voorschrift dat in de verordening (EG) nr. 1005/2008 als ernstige inbreuk wordt aangemerkt;
T.a.v. feit 3:
op 17 februari 2023 te Vlissingen, tezamen en in vereniging met een anderen,
opzettelijk,
heeft gehandeld in strijd met artikel 11, eerste lid van de Verordening vangstmogelijkheden (EU 2023/194),
door 387,5 kilogram zeebaars die gevangen is in ICES-sector 4c en/of ICES-deelgebied 7, met vissersvaartuigen van de Unie,
over te laden en te verplaatsen,
zijnde een overtreding van een voorschrift dat in de verordening (EG) nr. 1005/2008 als ernstige inbreuk wordt aangemerkt;
T.a.v. feit 4:
op 27 januari 2023 en 17 februari 2023 te Vlissingen,
meermaals heeft gehandeld in strijd met artikel 58 lid 1 van Verordening (EG) Nr. 1224/2009,
immers waren
A. op 27 januari 2023
- 41 plastic zakken met tong, en
- 8 kratten met zeebaars, en

B. op 17 februari 2023

- 62 plastic zakken en 11 kisten met tong;
- een plastic zak met tarbot;
- 2 kisten met rog(vleugels);
- 9 kisten met inktvis, en
- 17 kisten en een plastic zak met zeebaars,
telkens niet in alle stadia van de productie, de verwerking en/of de distributie,
vanaf de vangst tot en met de detailhandel traceerbaar.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist, overeenkomstig het afdoeningsvoorstel, voor de feiten onder 1, 2 en 3 een geldboete van € 75.000,-. Voor de twee overtredingen tenlastegelegd onder feit 4 eist de officier van justitie twee geldboete van elk € 2.500,-.
Verder vordert de officier van justitie de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen vis en verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen bestelauto’s.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht aan te sluiten bij het afdoeningsvoorstel.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de bedrijfseconomische omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich gedurende een langere periode en op structurele wijze schuldig gemaakt aan verschillende vormen van visfraude. Door zo te handelen heeft zij opzettelijk de controle op het naleven van de regelgeving betreffende de visvangst bemoeilijkt, overbevissing in de hand gewerkt en de concurrentiepositie van vissers, visveilingen en vishandelaren die zich wel aan de regels houden, verzwakt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het afdoeningsvoorstel. Van de voorgestelde afdoening kan niet worden gezegd dat deze niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om daarvan af te wijken.
De rechtbank komt tot de slotsom dat zij een straf zal opleggen die in overstemming is met het afdoeningsvoorstel.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 51, 57, 62 Wetboek van Strafrecht;
1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
3a van de Visserijwet 1963;
3, 13, 122, 140 Uitvoeringsregeling zeevisserij;
3 van het Reglement zee- en kustvisserij 1977;
6, 11, 15 Beleidsregel ernstige inbreuken GVB 2020;
3, 39, 42 Verordening (EG) nr. 1005/2008;
15 verordening (EG), nr. 1380/2013;
11 verordening (EG), nr. 2023/194;
58 verordening (EG), nr. 1224/2009.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven en overtredingen:
T.a.v. feit 1:
Medeplegen van een overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3a Visserijwet 1963, terwijl de overtreding van dat voorschrift in de EU-verordening ter uitvoering waarvan zij strekt als ernstige inbreuk wordt aangemerkt, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 2:
Medeplegen van een overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3a Visserijwet 1963, terwijl de overtreding van dat voorschrift in de EU-verordening ter uitvoering waarvan zij strekt als ernstige inbreuk wordt aangemerkt, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 3:
Medeplegen van een overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3a Visserijwet 1963, terwijl de overtreding van dat voorschrift in de EU-verordening ter uitvoering waarvan zij strekt als ernstige inbreuk wordt aangemerkt, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 4:
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3a Visserijwet 1963, begaan door een rechtspersoon, tweemalen gepleegd.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen:
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Een
geldboeteter hoogte van
75.000,00 euro.
T.a.v. feit 4 onder A:
Een
geldboeteter hoogte van
2.500,00 euro.
T.a.v. feit 4, onder B:
Een
geldboeteter hoogte van
2.500,00 euro.

Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten:

- 29 kratten vis.

Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten:

- 1 STK Bestelauto;
- 1 STK Bestelauto;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. G.M. Blanken en mr. S.H. Schepers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.P.M. van de Wouw, griffier,
en is uitgesproken op 01 oktober 2024.