ECLI:NL:RBOBR:2024:4520

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
01/993230-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake gewoontewitwassen, opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van stroom en gas

In deze strafzaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder gewoontewitwassen, opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van stroom en gas. De rechtbank heeft vastgesteld dat er procesafspraken zijn gemaakt tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie, welke afspraken integraal zijn gevolgd. De tenlastelegging omvatte onder andere het gebruik van een vervalste werkgeversverklaring en het witwassen van geldbedragen, alsook het bezit van hennep en hasjiesj. De rechtbank heeft de feiten beoordeeld aan de hand van de bewijsstukken en het verhandelde ter terechtzitting, waarbij de verdachte aanwezig was en bijgestaan door zijn raadsvrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vrijwillig heeft ingestemd met de gemaakte procesafspraken en dat deze niet in strijd zijn met het recht op een eerlijk proces. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten 2, 3 en 4, en heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging ten aanzien van feit 1 vanwege verjaring. De opgelegde straffen omvatten taakstraffen en vervangende hechtenis, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.993230.15
Datum uitspraak: 01 oktober 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1977] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 november 2021, 6 december 2021 en 17 september 2024.
In deze zaak is tussen verdachte en het Openbaar Ministerie een overeenkomst gesloten betreffende procesafspraken en een afdoeningsvoorstel. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 november 2021.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 26 juli 2007 tot en met 22 oktober 2007 te Eindhoven meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) werkgeversverklaring van zijn, verdachtes, echtgenote, [medeverdachte] , - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die / dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken telkens hierin dat deze werkgeversverklaring werd ingediend bij de SNS-bank voor de aanvraag van een hypothecaire geldlening en bestaande die valsheid of vervalsing telkens hierin dat in die werkgeversverklaring valselijk werd vermeld dat zijn, verdachtes, echtgenote, [medeverdachte] , een jaarinkomen genoot van 35.380 Euro;
T.a.v. feit 2:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 7 juli 2016, te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere(n), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s), van (een) voorwerp(en), te weten van een of meer geldbedrag(en), te weten onder andere
- 545.900 Euro (in contanten aangetroffen op de dakkapel van de woning [adres] te Eindhoven), in elk geval enig bedrag aan geld en/of
- 273.994,93 Euro (aan (contante) betalingen t.b.v. facturen en/of acceptgiro's en/of aankopen), in elk geval enig bedrag aan geld en/of

(een) waardevolle voorwerp(en) waaronder

- een horloge van het merk Audemars Piquet en/of een Rolex dameshorloge en/of een Rolex herenhorloge en/of
- een aantal (gouden) juwelen en/of sieraden en/of
- een aantal merktassen en/of
- een personenauto merk Audi A4( [kenteken] ),

de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft zij en/of haar mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die geldbedrag(en) en/of dat/die voorwerp(en) was of wie bovenomschreven geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) voorhanden had, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat/die geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit misdrijf en/of heeft/ hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) bovenomschreven geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van bovenomschreven geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) gebruikt gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;

T.a.v. feit 3:
hij op of omstreeks 23 februari 2016 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,3 kilogram en/of 36 gram hennep, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep en/of 122 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
T.a.v. feit 4:
hij op of omstreeks 23 februari 2016 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning gelegen aan [adres] heeft weggenomen stroom en/of electriciteit en/of gas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak, verbreking en / of inklimming immers heeft hij verdachte en/of zijn medeverdachten een meterkast en/of de electriciteitsmeter en/of de gasmeter en/of het telwerk van de gasmeter verbroken en/of geforceerd en/of omleidingen gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan ten aanzien van de feiten onder 2, 3 en 4 in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank stelt ─ met de officier van justitie en de verdediging ─ vast dat het feit tenlastegelegd onder 1 is verjaard. De rechtbank zal de officier van justitie ten aanzien van dit feit niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.

Overwegingen met betrekking tot de overeenkomst.

Totstandkoming.
Op 3 juli 2024 hebben de officier van justitie en de verdediging een overeenkomst gesloten, inhoudende procesafspraken en een afdoeningsvoorstel. De rechtbank is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van die overeenkomst. De officier van justitie en de verdediging hebben gezamenlijk een voorstel voor afdoening van de zaak aan de rechtbank voorgelegd.
Inhoud afspraken.
De overeenkomst houdt in een bewezenverklaring en een strafoplegging, zoals hierna omschreven:
  • bewezenverklaard kan worden het tenlastegelegde onder 2, 3 en 4;
  • de officier van justitie zal vorderen dat hij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging ten aanzien van feit 1 vanwege de verjaring van dit feit;
  • de officier van justitie eist ter terechtzitting voor het tenlastegelegde onder 2 een taakstraf van 238 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis;
  • de officier van justitie eist ter terechtzitting voor het tenlastegelegde onder 3 een taakstraf van 50 uren, te vervangen door 25 dagen hechtenis;
  • de officier van justitie eist ter terechtzitting voor het tenlastegelegde onder 4 een taakstraf van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Verder is overeengekomen dat:
  • de verdachte aanwezig zal zijn bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak;
  • de verdediging afziet van het indienen van onderzoekswensen en al ingediende onderzoekswensen zal intrekken;
  • de verdediging geen bevoegdheids-, rechtmatigheids- of ontvankelijkheidsverweren zal voeren;
  • de verdediging geen bewijsverweren zal voeren;
  • de verdediging geen strafmaatverweren zal voeren;
  • de verdachte de ten laste gelegde feiten niet zal betwisten. Het staat hem vrij het daarbij te laten of nader te verklaren;
  • indien de rechtbank afwijkt van het door de verdediging en het Openbaar Ministerie gedane afdoeningsvoorstel, de zaak terugkeert naar de regiefase;
  • de verdachte zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken;
  • door de verdediging en het Openbaar Ministerie geen hoger beroep wordt ingesteld, indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen de verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken;
  • de verdachte uiterlijk ter zitting, maar liefst eerder, schriftelijk afstand doet van alle onder hem in beslag genomen voorwerpen, te weten een geldbedrag van in totaal
€ 546.000,- en een Audi met kenteken [kenteken] ;
- het Openbaar Ministerie, indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de gemaakte afspraken, het strafvorderlijke en conservatoire beslag zal opheffen, zodat het geld toevalt aan de Belastingdienst. Het Openbaar Ministerie garandeert niet dat er geen restschuld overblijft bij de Belastingdienst.
Oordeel rechtbank.
De rechtbank is bij haar beoordeling van de procesafspraken en het afdoeningsvoorstel uitgegaan van het kader dat de Hoge Raad heeft gegeven in zijn arrest van 27 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1252).
De rechtbank heeft bij de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting op 17 september 2024 benadrukt dat de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering leidend zijn bij de beoordeling van de tenlastelegging. Ook is aan partijen uitdrukkelijk te kennen gegeven dat de rechtbank geen partij is bij en niet is gebonden aan de gemaakte procesafspraken en het afdoeningsvoorstel.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte bij de totstandkoming van de procesafspraken en het afdoeningsvoorstel is bijgestaan door zijn raadsvrouw.
De rechtbank heeft tijdens de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting op 17 september 2024 de overeenkomst en de consequenties daarvan met verdachte besproken. De verdachte heeft ten overstaan van de rechtbank expliciet bevestigd de inhoud van de gemaakte afspraken en de procesrechtelijke gevolgen hiervan te kennen, te begrijpen en hiermee in te stemmen.
De rechtbank stelt op basis van het verhandelde ter terechtzitting vast dat verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan de procesafspraken en de voorgestelde afdoening en daarmee afstand te doen van bepaalde verdedigingsrechten. De wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen doet daarnaast geen afbreuk aan het aan verdachte op grond van artikel 6 EVRM toekomende recht op een eerlijk proces.
Conclusie
De rechtbank ziet met betrekking tot de bewezenverklaring geen aanleiding om van het afdoeningsvoorstel af te wijken. Dit betekent dat de rechtbank het tenlastegelegde onder 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen acht.

De bewijsmiddelen.

Als tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
T.a.v. feit 2:
in de periode van 1 januari 2007 tot en met 7 juli 2016, te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben zij, verdachte en zijn mededader,
geldbedragen, te weten onder andere
- 545.900 Euro (in contanten aangetroffen op de dakkapel van de woning [adres] te Eindhoven), en
- 273.994,93 Euro (aan (contante) betalingen t.b.v. facturen en/of acceptgiro's en/of aankopen),
en waardevolle voorwerpen waaronder
- een horloge van het merk Audemars Piquet en
- een Rolex dameshorloge en een Rolex herenhorloge en
- een aantal (gouden) juwelen en/of sieraden en
- een aantal merktassen en
- een personenauto merk Audi A4( [kenteken] ),
voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij en zijn mededader wisten dat bovenomschreven geldbedragen en voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
T.a.v. feit 3:
op 23 februari 2016 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,3 kilogram en 36 gram hennep, en 122 gram hasjiesj, zijnde hennep of hasjiesj middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
T.a.v. feit 4:
op 23 februari 2016 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan [adres] heeft weggenomen stroom en gas toebehorende aan [bedrijf] , waarbij verdachte en zijn mededader zich de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking, immers heeft hij verdachte en/of zijn medeverdachte de elektriciteitsmeter en de gasmeter verbroken.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie eist voor feit 2 een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Voor feit 3 eist de officier van justitie een taakstraf voor de duur van 50 uren, te vervangen door 25 dagen hechtenis en voor feit 4 een taakstraf van 40 uren, te vervangen door 20 dagen vervangende hechtenis.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

De verdediging.

De verdediging heeft geen inhoudelijk strafmaatverweer gevoerd en heeft de rechtbank verzocht aan te sluiten bij het afdoeningsvoorstel.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen. Daarnaast heeft hij hennep en hasjiesj voorhanden gehad en heeft hij zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal van stroom en gas.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het afdoeningsvoorstel van het Openbaar Ministerie en verdachte. De rechtbank heeft bij de beoordeling van de in het afdoeningsvoorstel vermelde straf meegewogen dat sprake is van oude feiten die zijn gepleegd in de periode van 1 januari 2007 tot en met 7 juli 2016 en dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de straf die door de officier van justitie is geëist en met welke eis verdachte heeft ingestemd, niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals deze blijkt uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om daarvan af te wijken.
De rechtbank komt tot de slotsom dat zij een straf zal opleggen die in overstemming is met het afdoeningsvoorstel.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 22c, 22d, 47, 57, 311, 420bis, 420ter Wetboek van Strafrecht
3, 11 Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1;
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 2:
Medeplegen van gewoontewitwassen.
T.a.v. feit 3:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
T.a.v. feit 4:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen:
T.a.v. feit 2:
Een
taakstrafvoor de duur van
240 urensubsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op 2 uren te verrichten arbeid.
T.a.v. feit 3:
Een
taakstrafvoor de duur van
50 urensubsidiair 25 dagen hechtenis.
T.a.v. feit 4:
Een
taakstrafvoor de duur van
40 urensubsidiair 20 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H. Slaar, voorzitter,
mr. A.H.J.J. van de Wetering en mr. S.H. Schepers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.P.M. van de Wouw, griffier,
en is uitgesproken op 01 oktober 2024.