ECLI:NL:RBOBR:2024:4518

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
82/119403-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Visfraudezaak met procesafspraken en afdoeningsvoorstel in de Rechtbank Oost-Brabant

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 1 oktober 2024, is de verdachte beschuldigd van visfraude. De rechtbank heeft de procesafspraken die tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie zijn gemaakt, integraal gevolgd. De zaak is aanhangig gemaakt na een dagvaarding op 10 juli 2024, en de inhoudelijke behandeling vond plaats op 17 september 2024. De tenlastelegging omvat meerdere feiten van visfraude, waarbij de verdachte op verschillende data in 2022 en 2023 in strijd heeft gehandeld met EU-regelgeving omtrent de vangst van vis, met name de soort tong. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, tezamen met anderen, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de aanlandingsverplichting en andere visserijvoorschriften. De rechtbank heeft de gemaakte procesafspraken en het afdoeningsvoorstel beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte vrijwillig en met voldoende informatie heeft ingestemd met deze afspraken. De rechtbank heeft het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen verklaard en heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd, met een proeftijd van 3 jaren, alsook taakstraffen voor de overtredingen. De rechtbank heeft de straffen in overeenstemming met het afdoeningsvoorstel vastgesteld, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 82.119403.23
Datum uitspraak: 01 oktober 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1989] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 september 2024.
In deze zaak is tussen verdachte en het Openbaar Ministerie een overeenkomst gesloten betreffende procesafspraken en een afdoeningsvoorstel. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 juli 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
[bedrijf 1] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 april 2022 tot en met 25 maart 2023 te Vlissingen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
meermaals, althans eenmaal, in strijd heeft gehandeld met artikel 15 lid 11 van de Verordening (EU) nr. 1380/2013 (Basisverordening),
door er (telkens) niet voor te zorgen dat voor soorten waarvoor de aanlandingsverplichting in de zin van artikel 15 lid 1 van de Basisverordening gold, het gebruik van vangsten van soorten die kleiner waren dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, beperkt werd tot andere doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie, waaronder vismeel, visolie, diervoeder, levensmiddelenadditieven, geneesmiddelen en cosmetica,
aangezien zij en/of haar mededader(s)
- op of omstreeks 2 april 2022 20 (vuilnis)zakken en/of 10 kratten met daarin in elk geval vangsten van de soort tong, althans vangsten van één of meer vissoorten, welke vangst(en) kleiner was/waren dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte (van 24 centimeter), heeft/hebben afgenomen en/of overgeladen van het unievissersvaartuig TX-38;
- op of omstreeks 17 september 2022 8 kratten met daarin in elk geval vangsten van de soort tong, althans vangsten van één of meer vissoort(en), welke vangst(en) kleiner was/waren dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte (van 24 centimeter), heeft/hebben afgenomen en/of overgeladen van het unievissersvaartuig TX-38;
- op of omstreeks 27 januari 2023 41 plastic zakken met vangsten van de soort tong, welke vangsten (grotendeels) kleiner waren dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte (van 24 centimeter), heeft/hebben afgenomen en/of overgeladen van het/de unievissersvaartuig(en) TX-38 en/of ARM-20 en/of ARM-46;
- op of omstreeks 17 februari 2023 62 vuilniszakken en/of 11 kratten met vangsten van de soort tong, welke vangsten (grotendeels) kleiner waren dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte (van 24 centimeter), heeft/hebben afgenomen en/of overgeladen van het/de unievissersvaartuig(en) ARM-20 en/of Z-296 en/of VLI-25, en/of
- op of omstreeks 25 maart 2023 28 (vuilnis)zakken en/of 15 kratten met daarin in elk geval vangsten van de soort tong, althans vangsten van één of meer vissoorten, welke vangst(en) kleiner was/waren dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte (van 24 centimeter), heeft/hebben afgenomen en/of overgeladen van het/de unievissersvaartuig(en) TX-38 en/of VLI-25,
welke voornoemde vangsten zij en/of haar mededader(s) vervolgens (telkens) heeft/hebben vervoerd naar haar vishandel en/of afnemers (viswinkels en/of restaurants) in België,
zijnde een overtreding van een voorschrift dat in de verordening (EG) nr. 1005/2008, in elk geval in een EU-verordening ter uitvoering waarvan het strekt, als ernstige inbreuk wordt aangemerkt,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, tot voornoemd feit opdracht gegeven, dan wel feitelijk leiding gegeven aan voornoemde verboden gedraging;
T.a.v. feit 2:
[bedrijf 1] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 maart 2022 tot en met 7 april 2023 te Vlissingen, in elk geval in Nederland,
al dan niet opzettelijk,
meermaals, althans eenmaal, in strijd heeft gehandeld met artikel 39 lid 1 van Verordening (EG) Nr. 1005/2008,
door (telkens) als de aan de jurisdictie van een lidstaat, te weten Nederland, onderworpen onderdaan, [bedrijf 2] te ondersteunen door visserijproducten die afkomstig zijn van [bedrijf 2] tegen betaling af te nemen en/of te verhandelen,
aangezien zij die visserijproducten rechtstreeks heeft besteld bij en/of tegen betaling heeft afgenomen en/of heeft overgeladen van het/de vissersvaartuig(en) TX-38 en/of VLI-25 en/of ARM-20 en/of SCH-45 en/of H-144 en/of ARM-44 en/of PW-447 en/of LT-295 en/of Z-296 en/of ARM-22 (zie tabel 15.2 op p. 84-85 van Zaaksdossier [bedrijf 1] ),
welke vissersvaartuigen [bedrijf 2] (als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1005/2008) hebben bedreven,
zijnde een overtreding van een voorschrift dat in de verordening (EG) nr. 1005/2008, in elk geval in een EU-verordening ter uitvoering waarvan het strekt, als ernstige inbreuk wordt aangemerkt,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, tot voornoemd feit opdracht gegeven, dan wel feitelijk leiding gegeven aan voornoemde verboden gedraging;
T.a.v. feit 3:
[bedrijf 1] op of omstreeks 17 februari 2023 te Vlissingen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
heeft gehandeld in strijd met artikel 11, eerste lid van de Verordening vangstmogelijkheden (EU 2023/194),
door 387,5 kilogram, althans een (grote) hoeveelheid, zeebaars die gevangen is in ICES-sector 4c en/of ICES-deelgebied 7, in elk geval (gedeeltelijk) met de vissersvaartuigen ARM-20 en/of Z-296 en/of VLI-25, in elk geval met vissersvaartuigen van de Unie,
over te laden en/of te verplaatsen,
zijnde een overtreding van een voorschrift dat in de verordening (EG) nr. 1005/2008, in elk geval in een EU-verordening ter uitvoering waarvan het strekt, als ernstige inbreuk wordt aangemerkt,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, tot voornoemd feit opdracht gegeven, dan wel feitelijk leiding gegeven aan voornoemde verboden gedraging;
T.a.v. feit 4:
[bedrijf 1] op of omstreeks 27 januari 2023 en/of 17 februari 2023 te Vlissingen, in elk geval in Nederland,
meermaals, althans eenmaal, heeft gehandeld in strijd met artikel 58 lid 1 van Verordening (EG) Nr. 1224/2009,
immers was/waren
A. op of omstreeks 27 januari 2023
- (ongeveer) 41 plastic zakken met tong, en/of
- (ongeveer) 8 kratten met zeebaars, en/of

B. op of omstreeks 17 februari 2023

- (ongeveer) 62 plastic zakken en/of 11 kisten met tong;
- (ongeveer) een plastic zak met tarbot;
- (ongeveer) 2 kisten met rog(vleugels);
- (ongeveer) 9 kisten met inktvis, en/of
- (ongeveer) 17 kisten en/of een plastic zak met zeebaars,
in ieder geval één of meer partij(en) visserij- en aquacultuurproducten,
(telkens) niet in alle stadia van de productie, de verwerking en/of de distributie,
vanaf de vangst tot en met de detailhandel traceerbaar,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, tot voornoemd feit opdracht gegeven, dan wel feitelijk leiding gegeven aan voornoemde verboden gedraging.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Overwegingen met betrekking tot de overeenkomst.

Totstandkoming.
De officier van justitie en de verdediging hebben een overeenkomst gesloten, inhoudende procesafspraken en een afdoeningsvoorstel. Deze overeenkomst is op 29 mei 2024 door de officier van justitie ondertekend en op 12 juni 2024 door verdachte. De rechtbank is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van die overeenkomst. De officier van justitie en de verdediging hebben gezamenlijk een voorstel voor afdoening van de zaak aan de rechtbank voorgelegd.
Inhoud afspraken.
De overeenkomst houdt in een bewezenverklaring en een strafoplegging, zoals hierna omschreven:
  • bewezenverklaard kan worden het tenlastegelegde onder 1, 2, 3 en 4;
  • de officier van justitie eist voor de feiten onder 1, 2 en 3 een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met een proeftijd van 3 jaren, alsmede een taakstraf van 160 uren, te vervangen door 80 dagen vervangende hechtenis;
  • voor de tweetal overtredingen tenlastegelegd onder feit 4 eist de officier van justitie taakstraffen van 10 uren per overtreding, elk te vervangen door 5 dagen vervangende hechtenis.
Verder is overeengekomen dat:
  • het Openbaar Ministerie zich ervoor zal inspannen dat de zaak snel op zitting zal worden ingepland;
  • de verdachte aanwezig zal zijn bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak;
  • de verdediging afziet van het indienen van onderzoekswensen;
  • de verdediging geen bewijsverweren zal voeren;
  • de verdachte zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken;
  • indien de rechtbank in haar vonnis niet wezenlijk afwijkt van de procesafspraken wordt het belang bij het instellen van hoger beroep voor beide partijen in redelijkheid geacht te zijn vervallen.
Oordeel rechtbank.
De rechtbank is bij haar beoordeling van de procesafspraken en het afdoeningsvoorstel uitgegaan van het kader dat de Hoge Raad heeft gegeven in zijn arrest van 27 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1252).
De rechtbank constateert dat de gemaakte afspraken er blijk van geven dat partijen ervan doordrongen zijn dat de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering leidend zijn bij de beoordeling van de tenlastelegging. Ook wordt tot uitdrukking gebracht dat partijen onderkennen dat de rechtbank geen partij is bij en niet is gebonden aan de gemaakte procesafspraken en het afdoeningsvoorstel. Tevens heeft de rechtbank dit ter terechtzitting van 17 september 2024 met partijen besproken.
De rechtbank stelt verder vast dat de verdachte bij de totstandkoming van de procesafspraken en het afdoeningsvoorstel is bijgestaan door zijn raadsman.
De rechtbank heeft tijdens de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting op 17 september 2024 de overeenkomst en de consequenties daarvan met verdachte besproken. De verdachte heeft ten overstaan van de rechtbank expliciet bevestigd de inhoud van de gemaakte afspraken en de procesrechtelijke gevolgen hiervan te kennen, te begrijpen en hiermee in te stemmen.
De rechtbank stelt op basis van het verhandelde ter terechtzitting vast dat verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan de procesafspraken en de voorgestelde afdoening en daarmee afstand te doen van bepaalde verdedigingsrechten. De wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen doet daarnaast geen afbreuk aan het aan verdachte op grond van artikel 6 EVRM toekomende recht op een eerlijk proces.
Conclusie
De rechtbank ziet met betrekking tot de bewezenverklaring geen aanleiding om van het afdoeningsvoorstel af te wijken. Dit betekent dat de rechtbank het tenlastegelegde onder 1 tot en met 4 wettig en overtuigend bewezen acht.

De bewijsmiddelen.

Als tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat:
T.a.v. feit 1:
[bedrijf 1] op tijdstippen in de periode van 2 april 2022 tot en met 25 maart 2023 te Vlissingen, tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk,
meermaals in strijd heeft gehandeld met artikel 15 lid 11 van de Verordening (EU) nr. 1380/2013 (Basisverordening),
door er telkens niet voor te zorgen dat voor soorten waarvoor de aanlandingsverplichting in de zin van artikel 15 lid 1 van de Basisverordening gold, het gebruik van vangsten van soorten die kleiner waren dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, beperkt werd tot andere doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie, waaronder vismeel, visolie, diervoeder, levensmiddelenadditieven, geneesmiddelen en cosmetica,
aangezien zij en haar mededaders
- op 2 april 2022 20 (vuilnis)zakken en 10 kratten met daarin in elk geval vangsten van de soort tong, welke vangsten kleiner waren dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte (van 24 centimeter), hebben afgenomen en/overgeladen van het unievissersvaartuig TX-38;
- op 17 september 2022 8 kratten met daarin in elk geval vangsten van de soort tong, welke vangsten kleiner waren dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte (van 24 centimeter), hebben afgenomen en/of overgeladen van het unievissersvaartuig TX-38;
- op 27 januari 2023 41 plastic zakken met vangsten van de soort tong, welke vangsten grotendeels kleiner waren dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte (van 24 centimeter), hebben afgenomen en/of overgeladen van de unievissersvaartuigen TX-38 en ARM-20 en ARM-46;
- op 17 februari 2023 62 vuilniszakken en 11 kratten met vangsten van de soort tong, welke vangsten (grotendeels) kleiner waren dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte (van 24 centimeter), hebben afgenomen en/of overgeladen van het/de unievissersvaartuig(en) ARM-20 en/of Z-296 en/of VLI-25, en
- op 25 maart 2023 28 (vuilnis)zakken en 15 kratten met daarin in elk geval vangsten van de soort tong, welke vangsten kleiner waren dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte (van 24 centimeter), hebben afgenomen en/of overgeladen van het/de unievissersvaartuig(en) TX-38 en/of VLI-25,
welke voornoemde vangsten zij telkens heeft vervoerd naar haar vishandel en/of afnemers (viswinkels en/of restaurants) in België,
zijnde een overtreding van een voorschrift dat in de verordening (EG) nr. 1005/2008 als ernstige inbreuk wordt aangemerkt,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leidinggegeven aan voornoemde verboden gedragingen;
T.a.v. feit 2:
[bedrijf 1] op tijdstippen in de periode van 12 maart 2022 tot en met 7 april 2023 te Vlissingen,
opzettelijk,
meermaals in strijd heeft gehandeld met artikel 39 lid 1 van Verordening (EG) Nr. 1005/2008,
door telkens als de aan de jurisdictie van een lidstaat, te weten Nederland, onderworpen onderdaan, [bedrijf 2] te ondersteunen door visserijproducten die afkomstig zijn van [bedrijf 2] tegen betaling af te nemen en/of te verhandelen,
aangezien zij die visserijproducten rechtstreeks heeft besteld bij en/of tegen betaling heeft afgenomen en/of heeft overgeladen van de vissersvaartuigen TX-38 en/of VLI-25 en/of ARM-20 en/of SCH-45 en/of H-144 en/of ARM-44 en/of PW-447 en/of LT-295 en/of Z-296 en/of ARM-22,
welke vissersvaartuigen [bedrijf 2] (als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1005/2008) hebben bedreven,
zijnde een overtreding van een voorschrift dat in de verordening (EG) nr. 1005/2008 als ernstige inbreuk wordt aangemerkt,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, feitelijk leidinggegeven aan voornoemde verboden gedraging;
T.a.v. feit 3:
[bedrijf 1] op 17 februari 2023 te Vlissingen, tezamen en in vereniging met een anderen,
opzettelijk,
heeft gehandeld in strijd met artikel 11, eerste lid van de Verordening vangstmogelijkheden (EU 2023/194),
door 387,5 kilogram zeebaars die gevangen is in ICES-sector 4c en/of ICES-deelgebied 7, met vissersvaartuigen van de Unie,
over te laden en te verplaatsen,
zijnde een overtreding van een voorschrift dat in de verordening (EG) nr. 1005/2008 als ernstige inbreuk wordt aangemerkt,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leidinggegeven aan voornoemde verboden gedraging;
T.a.v. feit 4:
[bedrijf 1] op 27 januari 2023 en 17 februari 2023 te Vlissingen,
meermaals heeft gehandeld in strijd met artikel 58 lid 1 van Verordening (EG) Nr. 1224/2009,
immers waren
A. op 27 januari 2023
- 41 plastic zakken met tong, en
- 8 kratten met zeebaars, en

B. op 17 februari 2023

- 62 plastic zakken en 11 kisten met tong;
- een plastic zak met tarbot;
- 2 kisten met rog(vleugels);
- 9 kisten met inktvis, en
- 17 kisten en een plastic zak met zeebaars,
telkens niet in alle stadia van de productie, de verwerking en/of de distributie,
vanaf de vangst tot en met de detailhandel traceerbaar,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een feitelijk leidinggegeven aan voornoemde verboden gedraging.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor wat bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist, overeenkomstig het afdoeningsvoorstel, voor de feiten onder 1, 2 en 3 een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met een proeftijd van 3 jaren, alsmede een taakstraf van 160 uren, te vervangen door 80 dagen vervangende hechtenis. Voor de tweetal overtredingen tenlastegelegd onder feit 4 eist de officier van justitie taakstraffen van 10 uren per overtreding, elk te vervangen door 5 dagen vervangende hechtenis.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht aan te sluiten bij het afdoeningsvoorstel.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich samen met anderen, bij de uitvoering van werkzaamheden voor zijn vishandel, gedurende een langere periode en op structurele wijze schuldig gemaakt aan verschillende vormen van visfraude. Door zo te handelen heeft hij opzettelijk de controle op het naleven van de regelgeving betreffende de visvangst bemoeilijkt, overbevissing in de hand gewerkt en de concurrentiepositie van vissers, visveilingen en vishandelaren die zich wel aan de regels houden, verzwakt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het afdoeningsvoorstel. De rechtbank heeft bij de boordeling van de in dit voorstel opgenomen straf, meegewogen dat de aan de vennootschap van verdachte opgelegde geldboete eveneens door verdachte gevoeld zal worden. Mede op grond daarvan kan van de voorgestelde afdoening niet worden gezegd dat deze niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om daarvan af te wijken.
De rechtbank komt tot de slotsom dat zij een straf zal opleggen die in overstemming is met het afdoeningsvoorstel.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 51, 57, 62 Wetboek van Strafrecht;
1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
3a van de Visserijwet 1963;
3, 13, 122, 140 Uitvoeringsregeling zeevisserij;
3 van het Reglement zee- en kustvisserij 1977;
6, 11, 15 Beleidsregel ernstige inbreuken GVB 2020;
3, 39, 42 Verordening (EG) nr. 1005/2008;
15 verordening (EG), nr. 1380/2013;
11 verordening (EG), nr. 2023/194;
58 verordening (EG), nr. 1224/2009.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven en de overtredingen:
T.a.v. feit 1:
Medeplegen van een overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3a Visserijwet 1963, terwijl de overtreding van dat voorschrift in de EU-verordening ter uitvoering waarvan zij strekt als ernstige inbreuk wordt aangemerkt, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 2:
Medeplegen van een overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3a Visserijwet 1963, terwijl de overtreding van dat voorschrift in de EU-verordening ter uitvoering waarvan zij strekt als ernstige inbreuk wordt aangemerkt, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 3:
Medeplegen van een overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3a Visserijwet 1963, terwijl de overtreding van dat voorschrift in de EU-verordening ter uitvoering waarvan zij strekt als ernstige inbreuk wordt aangemerkt, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 4:
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3a Visserijwet 1963, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, tweemalen gepleegd.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen:
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 maandenvoorwaardelijk met een
proeftijd van 3 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Een
taakstrafvoor de duur van
160 urensubsidiair 80 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op 2 uren te verrichten arbeid.
T.a.v. feit 4, onder A:
Een
taakstrafvoor de duur van
10 urensubsidiair 5 dagen hechtenis.
T.a.v. feit 4, onder B:
Een
taakstrafvoor de duur van
10 urensubsidiair 5 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. G.M. Blanken en mr. S.H. Schepers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.P.M. van de Wouw, griffier,
en is uitgesproken op 01 oktober 2024.