ECLI:NL:RBOBR:2024:4427

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
C/01/406340 / KG ZA 24-408
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffen executoriaal derdenbeslag in kort geding met betrekking tot misbruik van executiebevoegdheid

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 23 september 2024, is een kort geding aan de orde waarin [eiser] B.V. vordert om het executoriaal derdenbeslag dat door 20-20 Supplies B.V. is gelegd op haar bankrekening bij de ING Bank op te heffen. De achtergrond van de zaak betreft een vordering van 20-20 Supplies op [A] B.V., die in 2023 is omgevormd tot [C] B.V., en de vraag of [eiser] als rechtsopvolger van [A] kan worden aangesproken. De voorzieningenrechter oordeelt dat het beslag niet kan worden opgeheven omdat de ING Bank reeds het beslagbedrag heeft overgemaakt aan de deurwaarder. Bovendien wordt overwogen dat 20-20 Supplies mogelijk geen misbruik van haar executiebevoegdheid maakt, omdat de kantonrechter ook bij kennis van de juiste feiten tot een veroordeling van [eiser] zou kunnen komen. De vorderingen van [eiser] worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van 1.795 euro.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/406340 / KG ZA 24-408
Vonnis in kort geding van 23 september 2024
in de zaak van
[eiser] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. I. de Gram te Geldermalsen,
tegen
20-20 SUPPLIES B.V.,
gevestigd te Kaatsheuvel ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: 20-20 Supplies ,
rechtshelper J. Talsma namens R. de Klerk Gerechtsdeurwaarders en Incasso.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 augustus 2024 met 14 producties
- de brief van R. de Klerk van 29 augustus 2024 namens 20-20 Supplies met 1 productie
- de mondelinge behandeling van 9 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van 20-20 Supplies .

2.De feiten

2.1.
Op 5 juli 2013 is de besloten vennootschap [A] B.V. opgericht (hierna te noemen: [A] ). Enig aandeelhouder en bestuurder van [A] is de heer [B] (hierna: [B] ). [A] houdt zich - onder meer - bezig met de in- en verkoop en reparatie van wapens en wapenonderdelen.
2.2.
Op 20 november 2023 is bij statutenwijziging de naam van [A] gewijzigd in [C] B.V. (hierna ook te noemen: [C] ).
2.3.
Op diezelfde datum (20 november 2023) is [eiser] B.V. opgericht (hierna te noemen: [eiser] ). Enig aandeelhouder en bestuurder van [eiser] is [B] . [eiser] houdt zich eveneens bezig met de in- en verkoop en reparatie van wapens en wapenonderdelen. Zowel [A] als [eiser] zijn gevestigd te [vestigingsplaats] aan de [adres] en maken gebruik van het internetadres [internetsite] .
2.4. 20-20
Supplies heeft uit hoofde van geleverde wapens aan [A] in 2020 en 2022 een vordering ter grootte van € 1.928,03 op [A] .
2.5.
Op 17 januari 2024 heeft 20-20 Supplies [eiser] gedagvaard voor de kantonrechter van de rechtbank Gelderland. Bij verstekvonnis van 13 maart 2024 (10910057 CV EXPL 24-979 / 52510) heeft de kantonrechter [eiser] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.997,19, alsmede tot betaling van de proceskosten.
2.6.
Het vonnis van 13 maart 2024 is aan [eiser] betekend op 27 maart 2024, waarbij aan [eiser] bevel is gedaan tot betaling van een bedrag van € 2.980,97.
2.7.
Bij brief van 12 april 2024 heeft [B] aan De Klerk gerechtsdeurwaarders te Ede medegedeeld dat [eiser] feitelijk niet als schuldenaar kan worden aangemerkt, aangezien [eiser] is opgericht in november 2023 en de verschuldigde facturen waarop het verstekvonnis ziet dateren uit 2020 en 2022.
2.8.
Op 29 april 2024 heeft De Klerk gerechtsdeurwaarders namens 20-20 Supplies laten weten dat zij persisteren bij de voorgenomen invordering jegens [eiser] . Bij die gelegenheid is [eiser] uitdrukkelijk gewezen op het haar ten dienste staande rechtsmiddel van verzet waarvan de termijn op dat moment nog niet was verstreken.
2.9.
Op 21 juni 2024 heeft 20-20 Supplies uit hoofde van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Arnhem van 13 maart 2024 executoriaal derdenbeslag gelegd ten laste van [eiser] onder de ING Bank voor in totaal een bedrag van
€ 3.351,73.
2.10.
Op 24 juni 2024 is het derdenbeslag overbetekend aan de ING Bank.
2.11.
Op 8 juli 2024 is in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel geregistreerd dat [C] ( [A] ) is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig waren met ingang van 1 juni 2024.
2.12.
Uit de verklaring van de ING Bank van 29 juli 2024 blijkt dat het beslag onder de ING Bank doel heeft getroffen voor een bedrag van € 2.487,67. De ING Bank is inmiddels overgegaan tot afdracht van dit bedrag aan de deurwaarder.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
het executoriale (derden)beslag, gelegd op verzoek van 20-20 Supplies , ten laste van [eiser] gelegd onder de ING bank, althans de naamloze vennootschap ING Bank N.V. op te heffen,
20-20 Supplies te bevelen binnen vierentwintig (24) uur na het te dezen te wijzen vonnis de opheffing van het derdenbeslag te hebben meegedeeld aan de ING bank, althans aan de naamloze vennootschap ING Bank N.V.,
20-20 Supplies te veroordelen om aan [eiser] bij overtreding van het ad b) te geven bevel bij wijze van eenmalige dwangsom een bedrag te voldoen van
€ 5.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, alsmede een dwangsom van € l.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag of gedeelte van een dag dat de overtreding voortduurt,
4. 20-20 20-20 Supplies te veroordelen om aan [eiser] te betalen binnen twee weken na het te dezen te wijzen vonnis volgens het gebruikelijke tarief te begroten proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de ter zake van deze kosten toegewezen bedragen vanaf de 14e dag na de datum van het ten dezen te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
4. 20-20 20-20 Supplies te veroordelen om aan [eiser] te betalen binnen twee weken na het te dezen te wijzen vonnis een bedrag aan na salaris van € 131,00 ingeval van niet-betekening van het vonnis en € 205,00 aan na salaris ingeval van betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente over de ter zake van deze kosten toegewezen bedragen vanaf de 14e dag na de datum van het ten dezen te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. 20-20 Supplies maakt misbruik van haar executiebevoegdheid door uit hoofde van het verstekvonnis van 13 maart 2024 executoriaal derdenbeslag te leggen ten laste van [eiser] onder de ING Bank. De door 20-20 Supplies te executeren titel berust namelijk op een feitelijke misslag, nu 20-20 Supplies niet de juiste partij in rechte heeft betrokken. 20-20 Supplies heeft immers terzake de door haar in 2020 en 2022 geleverde wapens, waarop de veroordeling tot betaling in het verstekvonnis van 13 maart 2024 ziet, een vordering op [C] ( [A] ) en niet op [eiser] . De facturen waarop de veroordeling in het verstekvonnis van 13 maart 2024 zijn gebaseerd hebben immers betrekking op de periode 2020 tot en met 2022, terwijl [eiser] , althans de huidige vennootschap die bekend is onder de naam [eiser] , pas is opgericht op 20 november 2023. Niet [eiser] maar [C] ( [A] ) had dus gedagvaard moeten worden voor de kantonrechter. Het gelegde beslag is daarmee vexatoir en daarom onrechtmatig jegens [eiser] . Door desondanks tot beslaglegging over te gaan maakt 20-20 Supplies misbruik van haar executiebevoegdheid en dient het gelegde derdenbeslag te worden opgeheven.
3.3. 20-20
Supplies voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Uit de verklaringen van partijen ter zitting is duidelijk geworden dat de ING Bank omstreeks 31 juli 2024 het door het derdenbeslag getroffen tegoed op de bankrekening van [eiser] bij de ING Bank van € 3.351,73 heeft overgemaakt naar de rekening van De Klerk gerechtsdeurwaarders die in opdracht van 20-20 Supplies , het verstekvonnis van 13 maart 2024 heeft betekend. Nu de ING Bank de gelden, overeenkomstig haar verklaring, op de voet van artikel 476a lid 1 Rv aan de deurwaarder heeft voldaan kan van opheffing van het beslag geen sprake meer zijn. De beslagen vordering is immers, ingevolge artikel 477b lid 1 Rv, door betaling tenietgegaan waardoor het beslag daarop eveneens is geëindigd.
De vorderingen van [eiser] - die strekken tot opheffing van het op 21 juni 2024 gelegde executoriale derdenbeslag - stranden reeds op die grond.
4.2.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat uit haar brief van 10 juli 2024 aan de voorzieningenrechter volgt dat 20-20 Supplies zich (schriftelijk) bereid heeft verklaard om de te verkrijgen gelden/geldwaarden uit hoofde van het door haar gelegde beslag (tijdelijk) te parkeren op een aan te wijzen derdengeldenrekening zolang de zaak onder de rechter is, maar dit enkele feit leidt niet tot een ander oordeel omtrent de door [eiser] ingestelde vorderingen. Het had op de weg van [eiser] gelegen om haar vorderingen dan (nader) toe te spitsen op de (feitelijke) situatie waarin door de ING Bank reeds afdracht heeft plaatsgevonden aan de deurwaarder van de beslagen gelden maar een afdracht aan de executant op voet van artikel 480 Rv (nog) niet had plaatsgevonden (bijvoorbeeld een verbod om de opbrengst af te dragen of een vordering strekkende tot afdracht van het geïncasseerde aan [eiser] ). Nu die vorderingen niet zijn ingesteld en ook een verbod tot staking van de executie (voor het nog resterende onbetaald gebleven deel van de vordering) niet is gevorderd komt de voorzieningenrechter niet toe aan een inhoudelijke beoordeling daarvan.
4.3.
Het voorgaande leidt reeds tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] in dit kort geding. Bijkomend overweegt de voorzieningenrechter - ten overvloede - dat, ook in het geval er nog geen afdracht door de derde-beslagene aan de deurwaarder had plaatsgevonden, de vorderingen van [eiser] - voorshands oordelend - niet voor toewijzing in aanmerking zouden zijn gekomen. Daarvoor is het volgende van belang.
4.4.
Aan haar vordering tot opheffing van het gelegde executoriale derdenbeslag legt [eiser] ten grondslag dat 20-20 Supplies misbruik maakt van haar executiebevoegdheid, omdat het verstekvonnis van 13 maart 2024 berust op een kennelijke misslag. Die misslag bestaat daarin dat 20-20 Supplies in de procedure bij de kantonrechter de verkeerde partij heeft gedagvaard, namelijk [eiser] , terwijl dit [C] ( [A] ) had moeten zijn. 20-20 Supplies heeft ter zitting het verweer gevoerd dat zij geen misbruik maakt van haar executiebevoegdheid, omdat de kantonrechter, ook in het geval deze op de hoogte was geweest van de correcte feitelijke gang van zaken, zoals door [eiser] in dit kort geding is geschetst, tot eenzelfde oordeel zou zijn gekomen. Dit verweer slaagt.
4.5.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dient immers serieus rekening gehouden te worden met de mogelijkheid dat de kantonrechter, ook bij een juiste en volledige voorstelling van zaken (namelijk dat [eiser] eerst is opgericht op 20 november 2023, dus nadat de leveringen van de wapens (in 2020 en 2022) aan [A] hadden plaatsgevonden), tot een veroordeling van [eiser] was gekomen terzake de onbetaald gebleven facturen uit hoofde van die aan [A] geleverde wapens. De voor de hand liggende rechtsgrond voor een dergelijk oordeel ligt in vereenzelviging van [eiser] met [A] .
4.6.
Van vereenzelviging van (rechts)personen kan volgens vaste jurisprudentie eerst sprake zijn als door een (rechts)persoon die de volledige of overheersende zeggenschap heeft over een andere rechtspersoon misbruik wordt gemaakt van het verschil in identiteit tussen die (rechts)personen en dat hetgeen met zodanig misbruik werd beoogd in rechte niet behoeft te worden gehonoreerd. Vereenzelviging van de betrokken (rechts)personen kan dan in uitzonderlijke omstandigheden de meest aangewezen vorm van redres zijn [1] .
4.7.
Nu vast staat dat [A] tot 20 november 2023 heeft gehandeld onder de naam “ [eiser] ”, dat op diezelfde datum [eiser] is opgericht, waarbij de naam van [A] is gewijzigd in [C] , terwijl eveneens vast staat dat beide vennootschappen zijn gevestigd op hetzelfde adres en zich (zijn blijven) bedienen van hetzelfde internetadres, dat de enig aandeelhouder en bestuurder van beide vennootschappen [B] is én beide vennootschappen zich bezig houden met de in- en verkoop en reparatie van wapens en wapenonderdelen, is voorshands voldoende aannemelijk dat daardoor de situatie is ontstaan waarin het voor 20-20 Supplies niet duidelijk was wanneer zij met de ene dan wel met de andere rechtspersoon handelde. Dit geldt te meer nu de bestuurder van [eiser] ter zitting verklaarde dat hij 20-20 Supplies voorafgaand aan de herstructurering van zijn wapenhandelsactiviteiten op 20 november 2023 noch sedertdien – anders dan andere leveranciers of afnemers van van [A] – niet heeft geïnformeerd over de oprichting van een nieuwe vennootschap met een gelijkluidende naam, identieke activiteiten alsmede eenzelfde internet- en vestigingsadres als haar debiteur en dat deze debiteur in het vervolg door het leven zou gaan onder de naam [C] . [A] en [eiser] hebben zich daarmee zodanig gedragen dat voorstelbaar is dat 20-20 Supplies met betrekking tot het identiteitsverschil en de consequenties daarvan in verwarring is gebracht. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter voorshands voldoende aannemelijk dat de kantonrechter, zo hij op de hoogte was geweest van de juiste feitelijke situatie, mogelijk ook dan tot een veroordeling van [eiser] was gekomen. Dat betekent dat voorshands ook niet van een misslag in het vonnis van de kantonrechter kan worden uitgegaan en kan 20-20 Supplies uit dien hoofde ook geen misbruik van executiebevoegdheid worden verweten. Dit betekent dat de vorderingen van [eiser] ook op die grond zouden zijn gestrand.
4.8.
De voorzieningenrechter tekent daarbij nog aan dat in dit kader niet goed valt te begrijpen waarom [eiser] geen verzet heeft aangetekend tegen het verstekvonnis van 13 maart 2024, dat op 29 maart 2024 aan haar is betekend, in de situatie waarin zij, zoals zij in dit kort geding stelt, van mening is dat zij manifest ten onrechte bij verstek is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.997,19 en proceskosten.
4.9.
[eiser] is gelet op het voorgaande de in het ongelijk gestelde partij en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van 20-20 Supplies worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
Totaal
1.795,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.795,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2024.

Voetnoten

1.vgl. HR 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7480 en HR 7 oktober 2016 ECLI:NL:HR:2016:2285