Uitspraak
RECHTBANK Oost-Brabant
1.[eiser 1] ,
2.
[eiser 2],
1.[gedaagde 1] B.V.,
2.
[gedaagde 2],
1.De procedure
- de incidentele conclusie houdende exceptie (partieel) nietige dagvaarding tevens exceptie van onbevoegdheid van [gedaagden] van 27 maart 2024
- de incidentele conclusie van antwoord inzake exceptie van onbevoegdheid, tevens incidente conclusie van antwoord exceptie (partiële) nietige dagvaarding tevens akte houdende overlegging producties van [eisers] . van 10 april 2024
Artikel 9
Artikel 21: GESCHILLEN
Afzonderlijk zijn overeengekomen” betekent in de visie van de rechtbank “
in een beding dat geen algemene voorwaarde is” en dus “
in een beding dat niet is opgesteld om in een aantal overeenkomsten te worden gebruikt” (artikel 6:231 onder a BW; met uitzondering van kernbedingen, maar een kernbeding is hier niet aan de orde, want het gaat om geschillenbeslechting). Artikel 9 van de aannemingsovereenkomst is klaarblijkelijk (zie hiervoor: de formulering ervan) opgesteld om in een aantal overeenkomsten te worden gebruikt. Artikel 9 ziet er immers uit als een standaard arbitraal beding met een algemene formulering zoals “
onderhavige overeenkomst”. [gedaagden] heeft geen informatie aangereikt waar een andere conclusie uit kan volgen.
aannemingsovereenkomst” is opgenomen, kan zijn opgesteld teneinde in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen en daarmee voldoen aan het criterium van artikel 6:231 BW. En dat is hier het geval, zo blijkt nogmaals uit de formulering van artikel 9.
koopovereenkomst uitdrukkelijk voor geschillenbeslechting door de gewone rechter hebben gekozen. Dat [eisers] . in het kader van de
aannemingsovereenkomst volledig afstand heeft gedaan van zijn recht om een geschil aan de gewone rechter voor te leggen, volgt daar echter niet uit.
afzonderlijk” (Hoge Raad) en “
apart” (memorie van toelichting) overeengekomen).
“onderhavige overeenkomst”; “nadere overeenkomsten die daarvan het gevolg mochten zijn”). De rechtbank heeft begrip voor de overtuiging, die mogelijk bij ondernemers leeft, dat dit onderscheid in de praktijk van ondergeschikt belang is en de vergaande gevolgen van vernietiging (artikel 6:236 onder n BW) niet rechtvaardigt, maar de wet is op dit punt in de visie van de rechtbank duidelijk en dwingend en ondernemers zullen welbeschouwd weinig moeite hebben om hun praktijk aan te passen aan deze regels, zodat de wet ook geen onaanvaardbare lasten oplegt.
3.De beslissing
30 oktober 2024voor conclusie van antwoord.