ECLI:NL:RBOBR:2024:4373

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 augustus 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
01-053978-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift omzetting taakstraf niet-ontvankelijk wegens niet-ondertekende omzettingsbeslissing

In deze zaak heeft de politierechter op 23 augustus 2024 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de omzetting van een taakstraf naar vervangende hechtenis. De veroordeelde had eerder, op 14 februari 2022, een taakstraf van 40 uren opgelegd gekregen, met de voorwaarde dat bij niet-naleving vervangende hechtenis van 20 dagen zou worden toegepast. Het Openbaar Ministerie had op 7 juni 2024 besloten om de vervangende hechtenis toe te passen, maar er was geen bewijs dat deze beslissing op de juiste wijze aan de veroordeelde was betekend. De politierechter oordeelde dat een ondertekende en gedateerde beslissing van de officier van justitie noodzakelijk is om de rechtsgeldigheid van de omzetting te waarborgen. De rechtbank stelde vast dat de ontbrekende handtekening op de omzettingsbeslissing een cruciaal gebrek vormde, waardoor de kennisgeving aan de veroordeelde onterecht was. De rechtbank concludeerde dat er geen rechtsgeldige beslissing was genomen en verklaarde de veroordeelde niet-ontvankelijk in het bezwaar. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen bij de omzetting van straffen en de noodzaak van een verifieerbare beslissing van de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
parketnummer : 01-053978-23
raadkamernummer : 24-015772
datum : 23 augustus 2024
beslissing van de politierechter op het bezwaar op grond van artikel 6:3:3 en artikel 6:6:23 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verdachte] ,

geboren op [2003] te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. S.A.C. de Ridder, advocaat te 's-Hertogenbosch (Stationsweg 14, 5211 TW 's-Hertogenbosch),
hierna te noemen: de veroordeelde.

Feiten

De politierechter heeft bij vonnis van 14 februari 2022 de veroordeelde een taakstraf van 40 uren opgelegd en bevolen dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet (naar behoren) verricht, vervangende hechtenis van 20 dagen zal worden toegepast. Het vonnis is onherroepelijk.
Het Openbaar Ministerie heeft op 7 juni 2024 beslist dat vervangende hechtenis wordt toegepast en hiervan aan de veroordeelde kennis gegeven. Uit de stukken blijkt niet dat de kennisgeving van deze beslissing aan de de veroordeelde betekend is.

Procedure

Het bezwaar is op 20 juni 2024 op de griffie van deze rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft op 23 augustus 2024 het bezwaar op de openbare terechtzitting behandeld.
De rechtbank heeft de veroordeelde, zijn advocaat, mr. S.A.C. de Ridder, advocaat te
's-Hertogenbosch en de officier van justitie op zitting gehoord.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen de kennisgeving door het Openbaar Ministerie. Het strekt ertoe dat de rechtbank de beslissing van het Openbaar Ministerie tot toepassing van de vervangende hechtenis wijzigt en de veroordeelde in de gelegenheid stelt de taakstraf alsnog te verrichten.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

Met betrekking tot de gevolgen die de ontbrekende handtekening op de omzettingsbeslissing dient te hebben, refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de politierechter. Gelet op de inhoud van het dossier en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde stelt de officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift gegrond dient te worden verklaard en veroordeelde nog een kans moet krijgen de taakstraf te verrichten..

Standpunt van de verdediging

Met betrekking tot de gevolgen die de ontbrekende handtekening moet hebben, refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de politierechter. De verdediging verzoekt de politierechter om het bezwaar gegrond te verklaren en veroordeelde een tweede kans te geven.

Ontvankelijkheid

De politierechter overweegt, op grond van de hiervoor genoemde stukken en hetgeen tijdens de behandeling ter terechtzitting van 23 augustus 2024 naar voren is gekomen, het volgende.
Het bezwaar is binnen de in artikel 6:6:23, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn van 14 dagen na betekening van genoemde kennisgeving aan de veroordeelde ingediend. De veroordeelde is in zoverre ontvankelijk in het bezwaar.
Volgens artikel 3, eerste lid en onder b, van het “Besluit regels landelijk parket en functioneel parket, alsmede ten aanzien van mandateren bevoegdheid officier van justitie”, kan de officier van justitie de uitoefening van een bevoegdheid niet opdragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar indien de bevoegdheid betrekking heeft op beslissingen tot vrijheidsontneming.
Bij de stukken van deze zaak bevindt zich niet een door een officier van justitie ondertekende en gedagtekende beslissing op het door het CJIB aan de officier van justitie bij het parket Oost-Brabant gedane “Voorstel omzetting taakstraf naar vervangende hechtenis”. De politierechter is van oordeel dat een ondertekende en gedagtekende beslissing van een officier van justitie strekkende tot toepassing van vervangende hechtenis absoluut noodzakelijk is, omdat daarmee voor de politierechter én de veroordeelde verifieerbaar is dat een daartoe bevoegde officier van justitie op een bepaalde dag de beslissing heeft genomen de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis te bevelen. De dagtekening is bijvoorbeeld cruciaal om te kunnen beoordelen of de officier van justitie binnen de in artikel 6.3.4. Sv genoemde termijn die beslissing heeft genomen. Op de omzettingsbeslissing wordt een datum vermeld, maar het is niet verifieerbaar of de beslissing op die datum ook door de officier van justitie is genomen. Een handtekening van de officier van justitie ontbreekt in het geheel op deze beslissing.
Voorts overweegt de politierechter nog het volgende. In de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 27 februari 2013 (ECLI:NL:RBONE:2013:BZ3939) werd overwogen: “Ten overvloede: artikel 126, lid 3, van de Wet op de rechterlijke organisatie bepaalt dat een bevoegdheid van de officier van justitie niet kan worden opgedragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar indien de regeling waarop de bevoegdheid steunt of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Daarvan is in elk geval sprake voor zover het gaat om het optreden ter terechtzitting in strafzaken en de toepassing van de dwangmiddelen als bedoeld in Titel IV van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering.”
De politierechter is van oordeel dat de in artikel 6:6:23 Sv aan het Openbaar Ministerie toegekende bevoegdheid zich naar haar aard verzet tegen mandatering, voor zover daar al sprake van is. Het betreft immers niet alleen een bevoegdheid die vrijheidsbeneming met zich brengt, maar ook een waarbij aan het Openbaar Ministerie een discretionaire ruimte wordt gelaten.”
In het onderhavige geval is géén sprake van een verifieerbare beslissing, gedateerd en ondertekend door de (met name te noemen) officier van justitie die feitelijk de beslissing strekkende tot toepassing van vervangende hechtenis heeft genomen. Dit heeft tot gevolg dat er een betekening van een kennisgeving omzetting taakstraf aan de veroordeelde heeft plaatsgevonden zonder dat is komen vaststaan dat, of wanneer, er een door een officier van justitie genomen beslissing tot toepassing van de onderhavige vervangende hechtenis aan ten grondslag ligt. Genoemde kennisgeving heeft dus onterecht plaatsgevonden. Omdat er bij het bezwaar tegen die onterechte kennisgeving geen belang (meer) bestaat, zal de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard worden in het bezwaar.
Voor alle duidelijkheid, er bestaat
op dit moment géén rechtsgeldige beslissingstrekkende tot het toepassen van de aan de veroordeelde bij vonnis van 14 februari 2024 opgelegde vervangende hechtenis.

Beslissing

De rechtbank verklaart de veroordeelde niet-ontvankelijk in het bezwaar.
Deze beslissing is gegeven door
mr. C.M. Zandbergen, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2024.