ECLI:NL:RBOBR:2024:4371

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
C/01/379651 HA ZA 22-114
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst met terugbetaling van aanneemsom

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, gaat het om aannemerswerkzaamheden die [A] heeft uitgevoerd in opdracht van [eisers]. In de hoofdzaak vorderen [eisers] de terugbetaling van een deel van de aanneemsom, omdat de werkzaamheden niet deugdelijk zijn uitgevoerd. De rechtbank heeft op 18 september 2024 vonnis gewezen, waarin zij oordeelt dat [A] € 39.488,13 van de aanneemsom moet terugbetalen. Daarnaast is er een vrijwaringszaak aan de orde, waarin de vraag centraal staat of Wijmoco, een onderaannemer, [A] moet vrijwaren voor de vordering van [eisers]. De rechtbank oordeelt dat Wijmoco niet gehouden is tot vrijwaring en dat [A] nog € 33.425,00 aan Wijmoco moet betalen voor de door haar verrichte werkzaamheden. De rechtbank heeft de proceskosten van beide partijen toegewezen, waarbij [A] als grotendeels in het ongelijk gestelde partij is veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [eisers] en Wijmoco. Dit vonnis is een eindvonnis en bevat een uitvoerbaar bij voorraad verklaring.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/379651 / HA ZA 22-114
Vonnis van 18 september 2024
in de zaak met zaak- en rolnummer 379651 HA ZA 22-114 (de hoofdzaak) van

1.[eiser 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
te [woonplaats] ,
eisers,
hierna samen te noemen: [eisers] (vrouwelijk, enkelvoud),
advocaat: mr. A.G.E. Verbart te Tilburg,
tegen
[gedaagde]handelend onder de naam
[A],
te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] (mannelijk, enkelvoud),
advocaat: mr. B.J. Bloemendal te Bergeijk,
en in de zaak met zaak- en rolnummer 387042 HA ZA 22-585 (de vrijwaringszaak) van
[gedaagde]handelend onder de naam
[A],
te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. B.J. Bloemendal te Bergeijk,
tegen
WIJMOCO B.V.,
te Lingewaard,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: Wijmoco (vrouwelijk, enkelvoud)
advocaat: mr. A.E. Klomp en mr. R.N.M. Dijkstra te Nijmegen.

1.De kern van de zaken

1.1.
De zaken gaan over aannemerswerkzaamheden die [A] heeft verricht in opdracht van [eisers] In de hoofdzaak vordert [eisers] onder meer (terug)betaling van een deel van de aanneemsom, omdat de werkzaamheden volgens haar niet deugdelijk zijn uitgevoerd.
1.2.
De vrijwaringszaak gaat over de vraag of Wijmoco, een onderaannemer, gehouden is [A] te vrijwaren voor de vordering van [eisers] op [A] en over de vraag of [A] nog een vergoeding aan Wijmoco moet betalen voor de door haar verrichte werkzaamheden.
1.3.
Met dit vonnis komt de rechtbank tot een eindvonnis. De rechtbank is onder meer van oordeel dat [A] € 39.488,13 van de aanneemsom moet (terug)betalen, dat Wijmoco niet gehouden is [A] te vrijwaren en dat [A] nog € 33.425,00 aan Wijmoco moet betalen voor de door haar verrichte werkzaamheden.
1.4.
Hieronder licht de rechtbank haar oordeel toe.

2.De procedure

In de hoofdzaak
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 april 2024,
- de akte uitlating van [eisers]
- de akte uitlating van [A] .
2.2.
Vervolgens is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.
In de vrijwaringszaak
2.3.
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 24 april 2024.
2.4.
Vervolgens is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

3.De verdere beoordeling

In de hoofzaak
3.1.
In het tussenvonnis van 24 april 2024 heeft de rechtbank overwogen dat de overeenkomst deels kan worden ontbonden en heeft zij [eisers] en [A] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de hoogte van de aanneemsom die moet worden (terug)betaald. [eisers] en [A] hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt door het nemen van een akte.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat partijen met de aktes geen inzicht hebben gegeven in het deel van de aanneemsom dat moet worden terugbetaald.
3.3.
[eisers] heeft met haar akte een rapport overgelegd waaruit blijkt wat de kosten van het herstellen van de gebreken zijn. Met het overleggen van een begroting van de herstelkosten is echter geen inzicht gegeven in het deel van de aanneemsom dat moet worden terugbetaald, zoals in r.o. 5.39 en 5.40 van het tussenvonnis is overwogen. Bij het begroten van het deel van de aanneemsom dat moet worden terugbetaald gaat het om de verhouding tussen enerzijds het deel van het werk dat niet deugdelijk is dan wel waarvoor de ontbinding plaats heeft gevonden en anderzijds de totale aangenomen werkzaamheden. Deze verhouding kan, zonder nadere toelichting die niet is gegeven, op basis van de herstelkosten niet worden bepaald.
3.4.
Uit de akte van [eisers] blijkt dat zij met de begroting van de herstelkosten ook de schade ex artikel 6:277 lid 1 BW (de schade die zij heeft geleden doordat ontbinding in plaats van nakoming heeft plaatsgevonden) heeft willen begroten, maar ook deze begroting kan op basis van de akte niet worden gemaakt. Voor het begroten van deze schade moet immers een vergelijking worden gemaakt tussen twee situaties, de situatie waarin [eisers] nu verkeert (met een gedeeltelijk ontbonden overeenkomst) en de situatie waarin deugdelijk zou zijn nagekomen. In ieder geval laatstgenoemde situatie heeft [eisers] niet beschreven en kan ook niet zonder meer uit de stukken worden afgeleid.
3.5.
Ook [A] heeft met zijn akte geen inzicht gegeven in het deel van de aanneemsom dat moet worden terugbetaald. [A] heeft in zijn akte verzocht hem de gelegenheid te geven een deskundige te benoemen en nogmaals een akte te nemen, maar daarvoor ziet de rechtbank geen aanleiding, omdat dit in strijd zou zijn met de goede procesorde. Partijen – ook [A] – hebben immers al ruim de gelegenheid gehad zich over de hoogte van het terug te betalen deel van de aanneemsom uit te laten, namelijk met de processtukken voor de mondelinge behandeling, met de mondelinge behandeling en, tot slot, met de specifieke daarop gerichte akte. In het tussenvonnis heeft de rechtbank verder aangegeven dat uitstel van het nemen van een akte alleen wegens een klemmende reden of met goedkeuring van beide partijen mogelijk is en van het een en ander is niet gebleken.
3.6.
Uit de jurisprudentie volgt dat het de rechter vrijstaat de vermindering van de wederzijdse prestaties te schatten [1] . De rechtbank zal het deel van de aanneemsom dat moet worden terugbetaald begroten op € 50.000,00. De rechtbank heeft daarbij een – grove – inschatting gemaakt van de verhouding tussen de gebrekkige werkzaamheden (beschreven in r.o. 5.35 van het tussenvonnis) en de totale werkzaamheden (weergegeven in r.o. 3.1 van het tussenvonnis) en die verhouding toegepast op de aanneemsom van € 210.237,50. Omdat [eisers] € 10.511,88 van de aanneemsom niet heeft betaald (zijnde 5% van de aanneemsom van € 210.237,50) zal dit bedrag in mindering worden gebracht op het door [A] (terug) te betalen bedrag. Zodoende zal [A] worden veroordeeld tot (terug)betaling van € 39.488,12 (= € 50.000 -/- € 10.511,88) in verband met de gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst. De wettelijke rente hierover zal worden toegewezen zoals gevorderd.
3.7.
Zoals in het tussenvonnis al is overwogen zal de post reinigingskosten van € 1.960,20 eveneens worden toegewezen.
3.8.
[A] wordt als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [eisers] (inclusief nakosten). De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
125,03
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.008,03
3.9.
Bij het salaris advocaat is uitgegaan van het toegewezen bedrag en niet van het gevorderde bedrag, omdat het gevorderde bedrag naar het oordeel van de rechtbank (veel) te hoog was.
3.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in de vrijwaringszaak
in conventie
3.11.
Zoals in het tussenvonnis is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de vordering van [A] niet kan worden toegewezen.
3.12.
[A] wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van Wijmoco. Deze worden begroot op:
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
Totaal
8.165,00
3.13.
Bij het salaris advocaat is uitgegaan van het toegewezen bedrag in de hoofdzaak.
in reconventie
3.14.
Zoals in het tussenvonnis is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de vorderingen van Wijmoco tot betaling van € 33.425,00 (bestaande uit een post van € 29.325,00 en een post van € 4.100,00) en van € 16,18 moeten worden toegewezen.
3.15.
De gevorderde wettelijke handelsrente over € 29.325,00 zal worden toegewezen vanaf 14 september 2019, zoals is gevorderd, is toegelicht en niet afzonderlijk is betwist.
3.16.
Gevorderd is [A] te veroordelen tot betaling van € 4.100,00 binnen 30 dagen na factuurdatum. Onduidelijk is wat deze factuurdatum is en wat hiermee precies is bedoeld. Zodoende zal [A] worden veroordeeld tot betaling van genoemd bedrag vanaf 30 dagen nadat hij daartoe is aangemaand.
3.17.
De rechtbank stelt vast dat Wijmoco voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht om betaling te verkrijgen van € 29.325,00 (het al gefactureerde deel van de aanneemsom). Zodoende zal € 1.068,25 aan buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, conform het tarief van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De wettelijke rente hierover wordt toegewezen zoals gevorderd.
3.18.
[A] wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van Wijmoco. Deze worden begroot op € 1.572,00 aan salaris advocaat (2,00 punten x tarief van € 786,00).
in conventie en in reconventie
3.19.
[A] wordt veroordeeld in de nakosten zoals is weergegeven in de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
4.1.
veroordeelt [A] om aan [eisers] binnen veertien dagen na het vonnis te betalen een bedrag van € 39.488,13, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover met ingang van de vijftiende dag na het vonnis, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [A] om aan [eisers] € 1.960,20 te betalen,
4.3.
veroordeelt [A] om aan [eisers] de proceskosten van € 5.008,03 te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [A] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
veroordeelt [A] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na het vonnis zijn betaald,
4.5.
verklaart dit vonnis, wat betreft het hiervoor bepaalde, uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de vrijwaringszaak
in conventie
4.7.
wijst het gevorderde af,
4.8.
veroordeelt [A] tot betaling van € 8.165,00 aan proceskosten aan Wijmoco,
In reconventie
4.9.
veroordeelt [A] tot betaling van € 29.325,00 ex btw aan Wijmoco, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW hierover vanaf 14 september 2019,
4.10.
veroordeelt [A] tot betaling van € 4.100,00 ex btw aan Wijmoco binnen 30 dagen nadat hij daartoe is aangemaand,
4.11.
veroordeelt [A] tot betaling van € 16,18 aan Wijmoco,
4.12.
veroordeelt [A] tot betaling van € 1.068,25 aan buitengerechtelijke incassokosten aan Wijmoco, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW hierover vanaf de dag van de dagvaarding,
4.13.
veroordeelt [A] tot betaling van € 1.572,00 aan proceskosten aan Wijmoco,
In conventie en in reconventie
4.14.
veroordeelt [A] tot betaling van € 178,00 aan nakosten aan Wijmoco, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [A] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.15.
verklaart dit vonnis wat betreft het hiervoor bepaalde, uitvoerbaar bij voorraad,
4.16.
wijs het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.E. Roll en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024.

Voetnoten

1.HR 29 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8175.