ECLI:NL:RBOBR:2024:4353

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
SHE 24/3088
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van natuurvergunning en opheffing bouwstop in varkensfokkerijzaak

Op 18 september 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de schorsing van een natuurvergunning en de opheffing van een bouwstop voor een varkensfokkerij. De natuurvergunning, verleend aan de derde-partij, was gebaseerd op de aanname dat biologische luchtwassers een ammoniakreductie van 85% zouden opleveren. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende zekerheid was dat deze reductie daadwerkelijk zou worden gehaald, wat leidde tot de conclusie dat de beroepen van de verzoekers een redelijke kans van slagen hadden. De verzoekers, die bezwaar maakten tegen de besluiten van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, stelden dat de vergunning niet verleend had mogen worden vanwege de onduidelijkheid over de effectiviteit van de luchtwassers.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorziening toegewezen en de besluiten van 3 juli 2024 (opheffing bouwstop) en 7 augustus 2024 (natuurvergunning) geschorst. Dit betekent dat de bouwstop en de last onder dwangsom herleven, en de derde-partij moet de bouwwerkzaamheden staken. De voorzieningenrechter benadrukte dat de schorsing met ingang van 20 september 2024 ingaat en duurt tot de bekendmaking van de uitspraak op het beroep. Tevens werd het college veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan de verzoekers. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 24/3088 en SHE 24/3202
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 september 2024 in de zaken tussen
[verzoekers]., te [vestigingsplaats] en
[verzoekers], te [vestigingsplaats] , verzoekers (gemachtigde: mr. V. Wösten).
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, het college

(gemachtigden: mr. M. Box, D. Wegman en C.H. van de Ven).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam] ., uit [vestigingsplaats] , vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. J. van Groningen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om voorlopige voorziening van verzoekers tegen twee besluiten. Het gaat om:
- de aan derde-partij verleende vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) (hierna: natuurvergunning) voor nieuw- en verbouw van varkensstallen aan de [adres] te [vestigingsplaats] en
- de opheffing van de opgelegde bouwstop en intrekking van de last onder dwangsom vanwege het zonder natuurvergunning realiseren van de nieuwe stal.
1.1.
Bij besluit van 3 juli 2024 heeft het college de aan derde-partij opgelegde bouwstop opgeheven en de opgelegde last onder dwangsom ingetrokken.
Bij besluit van 7 augustus 2024 heeft aan derde-partij een natuurvergunning verleend.
1.2.
Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen de natuurvergunning. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer SHE 24/3089.
1.3 Verzoekers hebben bezwaar ingediend tegen de opheffing van de bouwstop en de intrekking van de last onder dwangsom. Verzoekers hebben al eerder om een voorlopige voorziening verzocht tegen dit besluit. In de uitspraak van 16 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat dit besluit is genomen hangende het beroep van de derde-partij tegen de bouwstop en moet worden gezien als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen van rechtswege beroep is ingesteld. Het beroep is geregistreerd onder zaaknummer SHE 24/1666. De voorzieningenrechter heeft het eerdere verzoek om een voorlopige voorziening tegen de opheffing van de bouwstop en intrekking van de last onder dwangsom afgewezen.
1.4 De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 13 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigden van het college en de gemachtigde van derde-partij, [naam] , [naam] en [naam] (voor de derde partij).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of de aanhangige beroepen een redelijke kans van slagen hebben. Dat kan een reden zijn om de bestreden besluiten te schorsen.
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. De bouwstop is opgelegd vóór 1 januari 2024 met toepassing van artikel 5.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op verzoek van verzoekster. In de Omgevingswet is geen vergelijkbare bepaling opgenomen. Omdat de inleidende aanvraag van verzoekers is ingediend in 2023 is op basis van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet het recht, zoals dat gold voor 1 januari 2024 van toepassing. De bouwstop is niet vervallen door het inwerkingtreden van de Omgevingswet.
4.1
De aanvraag om een natuurvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarom blijft op grond van artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet het recht van toepassing zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
5. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten:
  • De derde-partij exploiteert een varkenshouderij aan de [adres] in [vestigingsplaats] .
  • In de nabijheid van het bedrijf ligt het Natura 2000-gebied ‘Kampina & Oisterwijkse vennen’. Voor het bedrijf is op 28 september 2010 een revisievergunning op grond van de Wet milieubeheer en op 26 maart 2014 een natuurvergunning verleend.
  • De derde-partij wil op dit perceel - kort gezegd - enkele oude stallen slopen en nieuwe stalruimtes realiseren. De derde-partij wil deze varkenshouderij gaan uitbreiden en wil daarin 4.838 vleesvarkens, 1.710 zeugen, 6 beren en 11.416 biggen (totaal 17.790 varkens) onderbrengen. Alle stallen worden aangesloten op de biologische combiluchtwassers. De derde-partij heeft een omgevingsvergunning gevraagd aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk (B&W Oisterwijk).
  • Op 23 januari 2023 heeft de derde-partij voor de nieuwe plannen bij het college een aanvraag om een vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb ingediend.
  • Op 14 maart 2023 hebben B&W Oisterwijk een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en uitbreiden van de varkenshouderij. Hiertegen is beroep ingesteld bij de rechtbank Zeeland-West Brabant. De derde-partij heeft daarna een aanvang genomen met de bouwwerkzaamheden.
  • Op 21 september 2023 hebben verzoekers het college verzocht een bouwstop op te leggen wegens handelen zonder natuurvergunning. Op 29 september 2023 heeft het college op grond van artikel 5:17 van de Wabo aan de derde-partij een bouwstop opgelegd vanwege het bouwen van een nieuwe stal zonder natuurvergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb en een last onder dwangsom opgelegd.
  • Bij uitspraak van 10 november 2023 (SHE 23/2644) van de voorzieningenrechter van deze rechtbank is het verzoek van de derde-partij om schorsing van dit besluit afgewezen
- De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de omgevingsvergunning van 14 maart 2023 bij uitspraak van 13 juni 2024 [2] in stand gelaten waarbij een voorschrift met betrekking tot de landschappelijke inpassing is opgenomen. Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).
- In mei 2024 heeft het college een ontwerpbeschikking op de aanvraag voor een natuurvergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb bekendgemaakt.
  • Op 3 juli 2024 heeft het college besloten de bouwstop op te heffen en de last onder dwangsom in te trekken (verder: het bestreden besluit).
  • Op 11 juli 2024 heeft de derde-partij het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening tegen de beslissing op bezwaar van 31 januari 2024 ingetrokken en daarbij verzocht om het college te veroordelen in de proceskosten. Op dit verzoek heeft deze rechtbank nog niet beslist.
  • Op 31 juli 2024 hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen de opheffing van de bouwstop en de intrekking van de last onder dwangsom en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
  • Op 5 augustus 2024 heeft het college aan de derde-partij een natuurvergunning verleend (verder: het bestreden besluit). Dit besluit is bekend gemaakt in het provinciaal blad op 7 augustus 2024.
  • Bij uitspraak van 16 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter een eerder verzoek van verzoekers tegen de opheffing van de bouwstop en de intrekking van de last onder dwangsom afgewezen.
  • Vergunninghoudster heeft bouwmaterialen besteld en wenst te gaan bouwen.
Inhoud van de verzoeken
6. Verzoeker stellen dat de beoogde bedrijfsuitbreiding de uitbreiding van een varkensfokbedrijf op basis van combiluchtwassers omvat. De bedrijfslocatie ligt op korte afstand van Natura 2000-gebied “Kampina & Oisterwijkse vennen”. De verleende natuurvergunning geeft een depositie van ruim 6 mol per jaar op dit gebied. De gebiedsanalyse Kampina en Oisterwijkse vennen (133) Programma Aanpak Stikstof (PAS) Provincie Noord-Brabant noemt een groot oppervlak zeer ernstige stikstof overbelaste natuurwaarde. Verzoekers stellen dat de depositiewaarde alleen correct is indien de gestelde emissiereductie door combiluchtwassers zeker is. Verzoekers stellen dat de hiervoor bedoelde zekerheid ontbreekt en dat er een reëel risico is dat de deposities toenemen. Gegeven de ingrijpende toename van emissiebronnen en de onzekerheid over de werking van de luchtwassers had de natuurvergunning volgens verzoekers niet verleend mogen worden. Daaruit volgt dat geen grond bestond om de bouwstop op te heffen en de last onder dwangsom in te trekken. Verzoekers stellen dat de bouwhandelingen onlosmakelijk verbonden zijn met het realiseren van het project. De bouwfase kan niet losgekoppeld worden van de gebruiksfase. Indien de natuurvergunning wordt geschorst dan kan de voortzetting van de bouwhandelingen niet worden toegestaan, aldus verzoekers.
7. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij het schorsen van de natuurvergunning en de opheffing van de bouwstop en intrekking van de last onder dwangsom. Dit belang is gelegen in het voorkomen van voldongen feiten die nadien niet of zeer moeilijk terug te draaien zijn. Dat geldt voor de depositie op de betrokken Natura 2000-gebieden. De depositie als gevolg van de bouwwerkzaamheden en het daaropvolgende gebruik van de natuurvergunning kan niet worden teruggedraaid. Dat geldt ook voor de bouwwerkzaamheden. Indien de bouwwerkzaamheden worden voortgezet en de verleende natuurvergunning niet in rechte zou kunnen worden gehandhaafd, levert het terugdraaien van de bouwwerkzaamheden nadelige gevolgen op voor de derde-partij. Op de zitting heeft de derde-partij aangegeven dat de spanten al geplaatst zijn en dat de bouw nog ongeveer twee maanden zal duren. Hieruit is af te leiden dat het bouwwerk op dit moment nog niet zover is voltooid dat het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van de bouw zinloos is.
8. De derde-partij voert aan dat het herhaalde verzoek om een voorlopige voorziening tegen de opheffing van de bouwstop en de intrekking van de last onder dwangsom niet-ontvankelijk is.
8.1 Verzoekers zeggen hierover dat het herhaalde verzoek een voorwaardelijk karakter heeft. Als het verzoek tot schorsing van de natuurvergunning wordt toegewezen, is sprake van een nieuw feit. Dan is volgens verzoekers nog steeds sprake van een overtreding en hadden de bouwstop en de last onder dwangsom niet mogen worden opgeheven.
8.2. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om het verzoek tot schorsing van de intrekking van de bouwstop en last onder dwangsom niet-ontvankelijk te verklaren. Een herhaald verzoek om een voorlopige voorziening is in beginsel ontvankelijk. De voorzieningenrechter kan een herhaald verzoek zonder nadere motivering afwijzen met verwijzing naar de eerdere uitspraak. Dat zou de voorzieningenrechter in dit geval doen als geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Verzoekers hebben zich dit ook gerealiseerd. Zij vragen de voorzieningenrechter om eerst het verzoek om een voorlopige voorziening tegen de natuurvergunning te beoordelen. Als dat wordt toegewezen, zien verzoekers dat als een nieuw feit bij de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening tegen de opheffing van de bouwstop en intrekking van de last onder dwangsom. De voorzieningenrechter zal daarom eerst ingaan op de natuurvergunning.
9.
Voor zowel de nieuw te bouwen stal als voor de bestaande stallen zijn nieuwe biologische combiluchtwassers vergund. Het college stelt dat de nieuwe emissiebronnen toelaatbaar zijn omdat eerder vergunde emissiebronnen per saldo zullen afnemen ten opzichte van de toename van de nieuwe emissiebronnen (intern salderen). Bij deze redenering gaat het college ervan uit dat de combiluchtwassers een ammoniakemissie-reductie opleveren van 85%.
9.1 De voorzieningenrechter stelt voorop dat zeker moet zijn dat de beoogde ammoniakreductie wordt gehaald. Als daarover geen zekerheid bestaat, had de natuurvergunning niet mogen worden verleend.
9.2
Uit onderzoeken blijkt dat de ammoniakemissie uit stallen met biologische combiluchtwassers niet de beoogde ammoniakemissiereductie opleveren. Het college heeft voorschriften aan de natuurvergunning verbonden om ervoor te zorgen dat wel een ammoniakreductie van 85% wordt bereikt. Het is de vraag of die voorschriften de vereiste zekerheid bieden.
9.3
Op 4 september 2024 [3] is door de Afdeling uitspraak gedaan over biologische combiluchtwassers in een varkenshouderij. De Afdeling komt in die zaak – kort gezegd – tot de conclusie dat op basis van de onderzoeken, de kennis en de gegevens die het college bij zijn besluit heeft betrokken, niet vaststaat dat met de maatregelen die in die vergunning zijn voorgeschreven, de ammoniakreductie waarvan in de toegepaste emissiefactoren wordt uitgegaan, wordt gehaald. Het college heeft niet de zekerheid gekregen dat het aangevraagde project de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden niet zal aantasten. Daarom heeft de Afdeling de natuurvergunning in die zaak vernietigd.
9.4
Vaststaat dat in deze zaak sprake is van hetzelfde type luchtwasser. Het college heeft tijdens de zitting aangegeven dat sprake is van een vergelijkbaar pakket aan vergunningvoorschriften. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat ook in deze zaak niet vaststaat dat de ammoniakreductie waarmee rekening is gehouden bij de verlening van de natuurvergunning wordt gehaald.
9.5
De stelling van derde-partij dat met het opnemen van een emissieplafond in de natuurvergunning voldoende zekerheid bestaat over de emissie slaagt niet. Van belang is of de aan de natuurvergunning verbonden monitorings- en controlevoorschriften voldoende zijn om te waarborgen dat in de praktijk aan het ammoniakemissieplafond wordt voldaan. Het college heeft niet inzichtelijk gemaakt dat de vergunningvoorschriften voldoende zijn om dat te waarborgen.
9.6
De door de derde-partij ingebrachte memo’s van Agrifirm van 1 september 2024 met betrekking tot de resultaten van continu meten van het verwijderingsrendement van gecombineerde luchtwassers uit varkenshouderijen in Brabant, leiden vooralsnog evenmin tot de vereiste zekerheid. De memo’s zijn te summier om in deze voorlopige voorzieningsprocedure beoordeeld te kunnen worden. Zo ontbreken de onderliggende gegevens en een beschrijving van de omstandigheden waaronder gemeten is. De betekenis van dit onderzoek, kan bij de behandeling van het beroep tegen de natuurvergunning nader worden besproken.

Conclusie en gevolgen

10. Op grond van het voorgaande hebben de beroepen een redelijke kans van slagen.
Wat verder door de derde-partij is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. De voorzieningenrechter schorst de natuurvergunning met ingang van 20 september 2024 tot de bekendmaking van de uitspraak op het beroep. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om de schorsing, zoals de derde-partij vraagt, te beperken tot de gebruiksfase. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het project een geheel vormt. Zowel de bouwfase als de gebruiksfase maken deel uit van het project. Verder neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat ook de bouwfase niet dan wel moeilijk om te keren gevolgen heeft. De voorzieningenrechter wijst daarbij op wat zij onder 7 heeft overwogen.
11. De schorsing van de natuurvergunning brengt met zich dat de derde-partij nog steeds artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb overtreedt door bouwwerkzaamheden te verrichten zonder over een geldige natuurvergunning te beschikken. Gelet op het oordeel dat het beroep tegen de natuurvergunning een redelijke kans van slagen heeft, kan niet staande worden gehouden dat sprake is van concreet zicht op legalisatie. Dat betekent dat ook het beroep tegen de opheffing van de bouwstop en de intrekking van de last onder dwangsom een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter schorst daarom het besluit van 3 juli 2024, waarbij de bouwstop is opgeheven en de last onder dwangsom is ingetrokken. Dat betekent dat de bouwstop en de last onder dwangsom herleven. De derde-partij moet de bouwwerkzaamheden staken. Ook deze schorsing treedt met ingang van 20 september 2024 in werking en duurt tot de bekendmaking van de uitspraak op het beroep.
12. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan verzoekers vergoeden. Daarom krijgen verzoekers ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst de bestreden besluiten van 3 juli 2024 en 7 augustus 2024 met ingang van
20 september 2024 tot de bekendmaking van de uitspraak op de beroepen;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 742,- (2 x € 371,-) aan verzoekers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Hutten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Artikel 5.17 van de Wabo

[Regeling vervallen per 01-01-2024]
Een besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wet kan inhouden dat het bouwen, gebruiken of slopen van een bouwwerk wordt gestaakt of dat voorzieningen, met inbegrip van het slopen van een bouwwerk, gericht op het tegengaan of beëindigen van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid worden getroffen.

Artikel 2.7 van de Wnb

[Regeling vervallen per 01-01-2024]
1.Een bestuursorgaan stelt een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend vast indien is voldaan aan artikel 2.8.
2.Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
3.Gedeputeerde staten verlenen een vergunning als bedoeld in het tweede lid uitsluitend indien is voldaan aan artikel 2.8.
4.Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing op projecten ten aanzien waarvan bij of krachtens enige wettelijke bepaling een besluit is vereist, indien bij of krachtens die wet is bepaald dat dat besluit uitsluitend wordt vastgesteld indien is voldaan aan artikel 2.8.

Artikel 7.2 van de Wnb

[Regeling vervallen per 01-01-2024]
1.Gedeputeerde staten zijn bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
2.Onze Minister is bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang in plaats van gedeputeerde staten ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens: (…).