ECLI:NL:RBOBR:2024:4346
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de vergelijkingsmethode door de heffingsambtenaar
In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 20 september 2024, wordt de WOZ-waarde van een woning beoordeeld. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning vastgesteld op € 376.000 voor het kalenderjaar 2023, wat door eiser werd betwist. Eiser, eigenaar van een vrijstaande woonboerderij, stelde dat de waarde te hoog was en dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de toestand van de woning en de ligging. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar de waarde heeft onderbouwd met een waardematrix waarin de vergelijkingsmethode is toegepast. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking, maar de rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen en dat de waarde op een juiste manier is vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak benadrukt het belang van de onderbouwing van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar en de rol van de rechtbank in het beoordelen van deze onderbouwing.